GRUP ZEEHAVEN ANTWERPEN RECHTEROEVER - BIETENVELD | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage III: toelichtingsnota 1 Inhoudsopgave 2 Inleiding Voorliggend document is een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in de zin van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999. Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat:
Het grafisch plan (Bijlage I) en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften (Bijlage II) hebben verordenende kracht. De teksten en grafische plannen van de toelichtingsnota (Bijlage III) hebben als dusdanig geen verordenende kracht, maar behouden hun waarde als inhoudelijk onderdeel van het geheel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.
3 Toelichtingsnota
3.1 Relatie met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en het afbakeningsproces van het zeehavengebied Antwerpen - algemeen deel 3.1.1 De bindende bepalingen De volgende zeehavens worden geselecteerd als poort: Antwerpen, Gent, Zeebrugge en Oostende (RSV – blz. 586). Voor de zeehavens bakent het Vlaams Gewest in de gewestplannen of in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen terreinen als zeehavengebied af (RSV – blz. 587).
3.1.2 Het richtinggevend gedeelte
Principes Op basis van het richtinggevend deel van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, kunnen volgende principes gehanteerd worden (citaten uit RSV – blz. 457-459, relevante tekstpassages voor het zeehavengebied Antwerpen-rechteroever): De havens Antwerpen, Gent, Zeebrugge en Oostende worden als zeehavens geselecteerd. De afbakening houdt rekening met de ruimtelijke voorzieningen voor de uitbouw van de zeehavens tot 2007. Deze voorzieningen zijn mede afhankelijk van belangrijke elementen als:
De wijze waarop deze elementen in de toekomst zullen evolueren kan niet eenduidig bepaald worden. De weerslag ervan op de uiteindelijke uitbouw van de zeehavens is verstrekkend. In de Vlaamse zeehavens komen industriële-, distributie-, opslag- en overslag en logistieke activiteiten ruimtelijk en functioneel sterk verweven met elkaar voor. Gelet op de bestaande tendensen tot een verdere integratie en verweving van de vernoemde types van activiteiten wordt een ruimtelijke differentiëring per typeactiviteit in de zeehavens niet wenselijk geacht. Essentieel voor een ruimtelijke definiëring van havenactiviteit is het havengebonden karakter van de industriële-, distributie-, opslag- en overslag- en logistieke activiteiten. De haveninvesteringen worden dan ook gekoppeld aan de zeehavengebieden. Om het zeehavengebied exclusief voor deze zeehavenactiviteiten (met name zeehavengebonden industriële-, distributie- (physcial distribution), opslag-, overslag- en logistieke activiteiten) te bestemmen is een afbakening als dusdanig noodzakelijk. Het begrip ‘zeehavengebied’ heeft aldus ook een ruimtelijke betekenis en wordt ruimtelijk afgebakend. Om de ontwikkeling van de zeehavens te garanderen, de zeehaven als motor voor de ontwikkeling in te zetten, de nodige differentiatie en complementariteit tussen de zeehavens te garanderen en de nodige strategische reserves aan zeehaventerreinen te behouden, wordt op Vlaams niveau voor iedere zeehaven en haar omgeving een ruimtelijke visie ontwikkeld op basis waarvan een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan moet worden opgemaakt samen met de betrokken overheidssectoren. Uitdrukkelijk moet daarbij aandacht besteed worden aan de toegankelijkheid zowel langs de waterzijde als langs de landzijde en moet de bereikbaarheid van de zeehavens benaderd worden vanuit de context van een globaal mobiliteitsbeleid voor gans Vlaanderen en voor alle vervoersmodi. Om de zeehavengebieden af te bakenen, worden ondermeer de volgende criteria gehanteerd.
Na onderzoek kan een gedeelte van de in de plannen van aanleg voorziene oppervlakte aan industriegebied en gebied voor KMO- en ambachtelijke bedrijven als (specifiek) regionaal bedrijventerrein worden afgebakend in de plaats van de afbakening als zeehavengebied. De afbakening als (specifieke) regionale bedrijfsterreinen kan slechts op basis van een visie voor het zeehavengebied en de omgeving. Thans wordt voor de afbakening van het zeehavengebied in Antwerpen in ruimtelijke uitvoeringsplannen reeds vooropgesteld dat de oppervlakte van het zeehavengebied nagenoeg overeenstemt met de oppervlakte van de haven van Antwerpen zoals aangegeven in het KB van 2/2/1993 houdende de vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden overgedragen van de Belgische Staat aan het Vlaams Gewest (ca. 15.000 ha). Uitgesloten worden ca 70-100 ha in het zuiden van de oude zeehaven. In het ruimtelijk uitvoeringsplan voor het zeehavengebied en de omgeving wordt de afbakening, de ruimtelijke inrichting en de reservering van gebieden vastgelegd. De bestemmingen aangegeven op de vigerende gewestplannen worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de zeehavens zodanig gedifferentieerd dat:
De oppervlakte van de ecologische infrastructuur die niet voor zeehavenactiviteiten van nut is, bedraagt maximaal 5 % van de oppervlakte van het zeehavengebied. Door de 5%-doelstelling echter niet per zeehavengebied voorop te stellen maar voor alle zeehavengebieden samen, moet het beleid beter in staat zijn om tegemoet te komen aan de specifieke karakteristieken van elk zeehavengebied. De lokalisatie van de ecologische infrastructuur moet zo gebeuren dat de havenactiviteiten niet worden gehinderd. Deze principes moeten worden gelezen met artikel 4 van het decreet op de ruimtelijke ordening dat uitgaat van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en die gebaseerd is op ruimtelijke draagkracht. Het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geeft aan deze ontwikkelingsperspectieven uitvoering. Uitgegaan wordt van de hypothese dat het betrokken plangebied gelegen is in het af te bakenen havengebied. Het strategisch plan voor het zeehavengebied Antwerpen rechteroever (zie verder) onderbouwt deze hypothese. Garanderen van de ontwikkelingsmogelijkheden van de zeehavens Op basis van het richtinggevend deel van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, dienen volgende garanties voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de zeehaven geboden worden (citaten uit RSV – blz. 462-463, relevante tekstpassages voor het betrokken plangebied binnen het zeehavengebied Antwerpen-rechteroever ): De havenprojecten die door de Vlaamse regering definitief beslist zijn en die zijn opgenomen in het algemeen budgettair beleid van de Vlaamse overheid worden als vaststaand beschouwd. Daarnaast zijn projecten met belangrijke ruimtelijke consequenties nog in onderzoek, waarvan de noodwendigheid en de rendabiliteit samen met de impact op ruimte en milieu moeten worden onderzocht. Gelijktijdig met deze havenprojecten en in het bijzonder diegene die een capaciteitsuitbreiding veroorzaken – met inbegrip van de vergroting van de diepgang – is het noodzakelijk dat:
Ten aanzien van de baggerslibproblematiek zullen positieve maatregelen de ruimtelijke opties inzake de baggerslibproblematiek mogelijk maken. Daarbij zal vanuit de volgende principes worden vertrokken:
Voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt naar aanleiding van de slibverwerkingsproblematiek. De verdere toelichting toont aan dat voorgaande principes maximaal worden toegepast.
3.2 Positionering van het RUP binnen het afbakeningsproces van het zeehavengebied van Antwerpen
3.2.1 Strategisch planningsproces voor zeehavengebied Antwerpen rechteroever
In oktober 2000 heeft de Vlaamse minister voor Openbare werken de gouverneur van Antwerpen verzocht een proces van strategische planning op gang te brengen en te coördineren voor het rechteroevergebied van de Antwerpse haven. De gouverneur kreeg deze opdracht als commissaris van de Vlaamse regering, maar tegelijk als gezagsdrager op provinciaal niveau. Het planningsproces vormt een uitvoering van het Vlaams regeerakkoord van juli 1999 waarin o.a. is bepaald dat de Vlaamse regering voor elk havengebied in Vlaanderen een strategisch plan en een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opstelt 1. Deze ruimtelijke afbakening van de haven is van belang voor de operationalisering van het havendecreet. Tegelijk beantwoordt het strategisch plan aan de beslissing in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen om de haven van Antwerpen als een van de economische poorten van Vlaanderen, met een belangrijke en centrale economische functie te ontwikkelen. De opmaak van dat strategisch plan draagt ongetwijfeld ook bij tot het Vlaams zeehavenbeleid. De strategische planning die thans loopt zal leiden tot een visiedocument dat aan de Vlaamse regering zal worden voorgelegd. Het zal de basis vormen voor het ruimtelijk uitvoeringsplan ter afbakening van het zeehavengebied, dat door de Vlaamse regering zal worden opgemaakt. De planhorizon voor dit strategisch plan reikt tot omstreeks 2030; het plan biedt daarbij een voldoende ver en toch overzienbaar tijdsperspectief voor de lange termijn. Als fasen binnen dit plan kunnen de korte termijn (tot 2007) en de middellange termijn (tot 2015) worden onderscheiden. Vanzelfsprekend kan het streefbeeld met grotere stelligheid geformuleerd worden op korte termijn dan op zeer lange termijn en dient hiermee rekening gehouden te worden. In eerste instantie wordt de strategische planning voor beide oevergebieden afzonderlijk uitgewerkt. Sinds 1998 is een gelijkaardig proces voor het Linkeroeverscheldegebied (Waaslandhaven) opgestart dat wordt gecoördineerd door de gouverneur van Oost-Vlaanderen. De twee aparte processen voor de beide oevergebieden monden uiteindelijk uit in één globaal strategisch plan voor de gehele Antwerpse haven en haar omgeving.
De methodiek van strategische planning Bij de strategische planning waar de Vlaamse regering voor gekozen heeft ligt de nadruk op langetermijn- denken, visieontwikkeling, integratie van verschillende beleidsvelden, betrekken van en samenwerking tussen alle publieke en private actoren in het gebied, en selectie van belangrijke (“strategische”) thema’s. Er wordt gebiedsgericht en geïntegreerd gewerkt (en dus niet sectoraal of vanuit één invalshoek). De ‘stakeholders’, zijn de belangrijke actoren binnen het plangebied, worden van bij aanvang direct betrokken. In dit planningsproces moet er plaats zijn voor onzekerheid, wordt ingepikt op concrete problemen en kansen en wordt heel wat aandacht besteed aan communicatie (netwerking, draagvlak zoeken, …). Het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan kan worden beschouwd als een concrete problematiek waarop wordt ingepikt op de korte termijn. Het strategisch planningsproces verloopt binnen de context van verschillende lopende investeringsprogramma’s en andere planningsprocessen. Deze hebben elk in mindere of meerdere mate hun invloed op de feitelijke ontwikkeling van het gebied en dus mogelijk ook op de verdere planningsopties. Het is niet de bedoeling dat dit strategisch planningsproces al deze programma’s en plannen integreert; wel zal het mogelijk vanuit de samenhang van de opties voor het gebied verfijningen en aanvullingen naar de toekomstige programma’s voorstellen. Evenzo is het niet de bedoeling dat het strategisch planningsproces wordt aangegrepen om andere beleids- en planningsprocessen te vertragen en omgekeerd, wel om in de mate van het mogelijke tot afstemming te komen. Binnen een proces van strategische planning kunnen dringende problematieken versneld worden aangepakt. Reeds in het eerste inhoudelijk voortgangsrapport Strategisch Plan Haven van Antwerpen (rechteroever) 2 van juni 2003 werd de site Bietenveld aan het logistiek park Schijns als enige locatie weerhouden voor een mechanische ontwateringsinstallatie. De voordelen van slibontwatering op lagunering zijn velerlei. Het voortgangsrapport somt volgende zaken op: lager risico op verspreiding van verontreinigingen doorheen bodemafdichtingen, minder hinder voor buurtbewoners, betere mogelijkheden naar reiniging van specie en betere mogelijkheden voor de verwerking van baggerspecie als grondstof en lagere gevoeligheid voor weersomstandigheden. Het voortgangsrapport benadrukt voorts dat vanuit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik (mechanische ontwatering is een ruimtebesparende techniek) en een samenhangende ontwikkeling van het hele havengebied de precieze schikking op de site nader moet worden bepaald in relatie met natuurontwikkeling, verwerkingsmogelijkheden en landschap. Het project kreeg de naam AMORAS (Antwerpse Mechanische Ontwatering, Recyclage en Applicatie van Slib). Dit project is een belangrijke stap in de richting van duurzaam ruimtegebruik. Na een locatieonderzoek is de keuze voor de inplanting van een mechanische ontwateringsinstallatie gevallen op het “Bietenveld”. Daarbij speelde de aanwezigheid van de nabijgelegen Zandwinningsput als bergings- en toekomstige stockageplaats een belangrijke rol. De Zandwinningsput maakt geen deel uit van dit RUP, maar wel van het toekomstig RUP dat de gehele afbakening van het Zeehavengebied van de Antwerpse haven omvat.
Het ontwerp strategisch plan haven van Antwerpen – rechteroever (juni 2004) Na de afronding van het overlegproces voor rechteroever met het ontwerp strategisch plan, werd gekozen de overlegprocessen voor linker- en rechteroever te integreren. Het ontwerp strategisch plan voor rechteroever (juni 2004) 3 biedt heden het meest bruikbare kader voor dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. In het ontwerp strategisch plan voor rechteroever werden een aantal hypothesen van ruimtelijke concepten geformuleerd. Deze concepten trachten aan te geven met welk doel of perspectief cruciale plekken en gebieden in het geheel van de Antwerpse Rechterscheldeoever, in en rond de haven, dienen te ontwikkelen om de voorgaand geschetste hypothese van visie op het terrein te realiseren. De ruimtelijke concepten vormen bouwstenen voor de gewenste ruimtelijke structuur. Deze concepten worden bewust als principes gepresenteerd, en niet op grote schaal of perceelsniveau, om het tot standkomen van inzichten en de opbouw van de besluitvorming op een correcte manier (eerst de grote lijnen, nadien de gedetailleerde invulling) te laten verlopen. Evident dient bij de verdere afweging en verfijning van deze concepten met de nodige zin voor realisme de haalbaarheid ervan mee in rekening gebracht.
Het (tweede) concept “Interne differentiëring met een petrochemische en meer milieubelastende kern en een rand van lichtere (stukgoed) activiteiten” stelt het volgende met betrekking tot de cluster van bedrijven in de randzone: “Een bijzondere plek in deze ruime randzone is de omgeving van Hoge Maey die verder als een milieucluster wordt uitgebouwd. De bestaande verwerkingsfabriek van industriële afval en de huisvuilstortplaats worden hiervoor op de site Bietenveld in eerste instantie aangevuld met een mechanische verwerkingsinstallatie en zo mogelijk ook met bedrijvigheid voor verwerking van ontwaterd slib tot bouwstoffen of andere vormen van nuttige herbruik. De Zandwinningsput wordt, aanleunend tegen Hoge Maey, als definitieve berging van verontreinigd gedroogd slib en als zo mogelijk tijdelijke stockage van herbruikbaar gedroogd slib benut.” Uit het vermelde en andere concepten wordt een synthesekaart van de gewenste ruimtelijke structuur afgeleid. Deze kaart geeft de samenhang tussen de verschillende concepten weer en duidt alzo aan hoe de verschillende structurerende elementen voor de ontwikkeling van het Rechterscheldeoevergebied op middellange en lange termijn met elkaar in verband en in wisselwerking staan. Nieuwe elementen in deze gewenste ruimtelijke structuur zijn:
Het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het Bietenveld maakt het mogelijk op korte termijn een deel van de milieucluster te realiseren. In het ontwerp strategisch plan van Antwerpen (rechterscheldeoever) werd deze hypothese van gewenste ruimtelijke structuur verder verfijnd voor een aantal deelgebieden. Behoudens voor de concrete invulling van de verschillende soorten buffers – waarvoor uitgeklaarde opties vanuit de lopende studie in de loop van de komende periode worden ingebracht – liggen hiervoor momenteel voldoende bouwstenen waarover consensus bestaat. Toch blijven dit, in afwachting van de resultaten van het verdere lopende onderzoek, uitdrukkelijk nog hypothesen.
Figuur 1: Hypothese van de gewenste ruimtelijke structuur Rechterscheldeoevergebied.
Voor het deelgebied Stabroek – Hoevenen wordt gesteld dat: “Het Randgebied van de haven aan Stabroek en Hoevenen ontwikkelt tot een afgewerkte, kwaliteitsvolle rand van een verdichte haven (ten zuidwesten van A12) én een kwaliteitsvol gebied met belangrijke natuurwaarden dat de leefbaarheid van beide dorpen ondersteunt (ten noordoosten van A12).” De ruimtelijke conceptelementen geven aan hoe de belangrijkste plekken in het randgebied en zijn omgeving binnen een samenhang zouden kunnen ontwikkelen om de geformuleerde visie te realiseren. Volgende conceptelementen en gewenste ruimtelijke structuur kunnen worden onderscheiden.
De samenhang tussen de conceptelementen kan worden aangegeven in de gewenste ruimtelijke structuur in figuur 2. Het ontwerp strategisch plan van Antwerpen (rechterscheldeoever) geeft een aanzet van actieplan met prioritaire acties. Hierdoor werd een eerste doorkijk op de verschillende verantwoordelijken en op de benodigde budgetten gegeven. Tegelijk onderstreepte het de noodzaak een aantal prioritaire acties op zeer korte termijn op te starten of verder te zetten, hetgeen de slagkracht en het draagvlak voor het strategisch plan alleen maar ten goede kan komen. Figuur 2: structuurschets noordoostelijk randgebied (deelgebied Stabroek – Hoevenen).
Criteria voor de keuze van deze prioriteiten vloeien voort uit het opzet om de ontwikkeling van het Rechterscheldeoevergebied krachtdadig te sturen naar een kwaliteitsvolle ontwikkeling die zichtbaar is op het terrein en voelbaar in het functioneren. Het betreft:
Essentieel voor de samenhang in het gehele strategisch plan is de gelijktijdigheid en de koppeling van de acties in de verschillende luiken. Deze moeten garanderen dat gelijktijdig met of voorafgaand aan de ‘harde’ acties ten behoeve van economie en infrastructuur ook de nodige acties op ‘zachtere’ domeinen zoals de leefbaarheid, het landschap en de natuurlijke structuur effectief en effectvol plaatsvinden. Als prioritaire voorwaardenscheppende actie werd ondermeer volgende actie geselecteerd: ‘Opmaak van een voorafgaand gedeeltelijk gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Bietenveld”, voor de delen die met de ontwikkeling van de mechanische ontwatering en specieverwerking samenhangen.’
Combinatievoorstel voor de noordoostelijke randzone van het havengebied Om een samenhangende en evenwichtige oplossing voor een reeks problematieken in de randzone Zandvliet, Berendrecht, vormingsstation Noord, logistiek park) te bekomen werd een combinatievoorstel opgemaakt. Het stappenplan ter realisatie van het combinatievoorstel omvat bondig onder meer volgende projecten:
Vierde proeve van afbakening in het kader van het strategisch plan haven van Antwerpen - rechterscheldeoever In het kader van het ontwerp strategisch plan rechterscheldeoevergebied werd een vierde proeve van afbakening ontwikkeld. Over de ligging van de site Bietenveld in het zeehavengebied bestaat geen discussie meer in de vierde proeve.
3.2.2 Behoefte aan een tussentijds ruimtelijk uitvoeringsplan
In de haven van Antwerpen dient jaarlijks ca 700.000 m³ (met een densiteit van +/- 1,4 ton/m³ of 500.000 ton droge stof (gewicht baggerspecievolume excl. water)) onderhoudsbaggerspecie geborgen te worden om de nautische toegankelijkheid te blijven verzekeren. Momenteel wordt de onderhoudsbaggerspecie geklept in een onderwatercel in het Delwaidedok of aan land gebracht in loswallen benoorden Zandvlietsluis. De bestaande milieuvergunning voor deze loswallen loopt tot april 2012. De bestaande milieuvergunning voor het Delwaidedok is geldig tot juli 2011. Deze bergingingsmethode betreft een korte termijn oplossing die niet duurzaam is. Volgens een simulatie op basis van het huidige bergingsritme zal de volle bergingscapaciteit in de bestaande onderwatercel in het Delwaidedok uitgeput zijn half 2007. Intussen werd een duurzame oplossing uitgewerkt voor het bergingsprobleem. Mechanische ontwatering m.b.v. kamerfilterpersen voor ontwatering van onderhoudsbaggerspecie werd op basis van een aantal beleidscriteria, (maatschappelijke, ruimtelijke, ecologische en economische criteria) als de beste oplossing bevonden voor de Antwerpse haven waarvoor voldoende ruimte beschikbaar is. Het project kreeg de naam “AMORAS” (Antwerpse Mechanische Ontwatering, Recyclage en Applicatie van Slib). De ontwaterde specie is deels geschikt voor landschapsherstel (opvullen kleiputten) en landschapsbouw (bufferdijken). Bepaalde specifieke fysische eigenschappen van de ontwaterde slibkoeken maken ook andere toepassingen voor hergebruik mogelijk. De techniek geeft ook de mogelijkheden om vervuilde specie te reinigen of polluenten te immobiliseren. De bergingszone Zandwinningsput zal zodanig worden ingericht dat geborgen specie van een welbepaalde milieuhygiënische kwaliteit terug kan worden ontgraven wanneer hergebruik mogelijk is. Voor een verder doorgedreven duurzaam beleid dienen deze mogelijkheden verder te worden onderzocht en aangemoedigd. Zodoende realiseert men een duurzame oplossing voor de slibproblematiek in de haven van Antwerpen die aldus ten goede komt van alle actoren in het kader van het strategisch plan. Vanaf het moment dat de mechanische ontwateringsinstallatie operationeel zal zijn, zal de Zandwinningsput een buffercapaciteit vertegenwoordigen die overeenstemt met een baggerproductie aanbod van 15 jaar. Indien tegen de stortplaatsen Hooge Maey en Indaver wordt aangebouwd kan deze buffercapaciteit nog verder worden uitgebreid (baggerproductie aanbod van 25 jaar). In de planning voor het project “AMORAS” wordt het kritische pad gevormd door achtereenvolgens, de RUP procedure voor het Bietenveld, de milieu- en bouwvergunningsprocedure samen met het MER, de opmaak van de aanbestedingsprocedure en gunning. De eerste stappen naar de concrete uitbouw van een grootschalige installatie werden reeds gezet. Een studiebureau werd aangesteld voor de opmaak van het voor- en basisontwerp van het project, tezamen met de bouw- en milieu-vergunningsaanvraag. Het vooren basisontwerp werd opgeleverd; de bouw- en milieu-vergunningsaanvraagdossiers worden momenteel gefinaliseerd. Een MER werd opgemaakt en conform verklaard op 31/03/2005. De technische bepalingen voor het aanbestedingsdossier werden afgerond. Echter voordat de nodige documenten m.b.t. de milieuen bouwvergunning kunnen worden ingediend, dient het RUP voor het Bietenveld te zijn bekrachtigd. Rekening houdend met de planning van het GRUP en de aanbestedingsprocedure zal het project AMORAS hoe dan ook te laat komen om de bergingsbehoefte te verzekeren na half 2007. Daarom werd intussen werk gemaakt van de creatie van een nieuwe onderwatercel om het tekort aan bergingscapaciteit gedurende een beperkte periode te overbruggen. De nieuwe onderwatercel zal in omvang beperkt zijn omdat het uiterst moeilijk is geworden om enerzijds de onderwatercel veilig (nautisch en bouwtechnisch) te kunnen inplanten gezien reeds eerder verschillende onderwatercellen werden gerealiseerd in het dokkencompmlex Anderzijds is er de problematiek van de schaarste aan bergingscapaciteit voor vrijgekomen zandspecie tijdens het aanlegbaggerwerk. De voorziene inplantingsplaats voor een nieuwe onderwatercel betreft het Churchilldok. De beschikbare bergingscapaciteit zal ca 2.000.000 m³ bedragen. Deze bergingscapaciteit in het Churchilldok verzekert de bergingsbehoefte van onderhoudsbaggerspecie tot half 2009 rekeninghoudend met een bergingsreserve van ca 700.000 m³ voor opstart exploitatie AMORAS om de productie van de installatie bij af te stellen en te optimaliseren. Vanaf de deadline half 2009 moet AMORAS operationeel zijn. Als we terug rekenen in de tijd kunnen we volgende startdatum van het openbaar onderzoek voor het GRUP berekenen:
Indien deze planning strikt wordt gevolgd zal Amoras operationeel zijn half 2009. Er wordt geopteerd tot opmaak van een GRUP “Bietenveld” gemotiveerd vanuit de vaststelling dat niet kan gewacht worden op de afronding van het afbakenings-RUP zeehavengebied omwille van de langlopende tijdslijn van de procedure. Hierna volgt de planning voor het afbakenings-RUP zeehavengebied, zoals voorgesteld door het gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen:
AMORAS is in dit scenario 2,5 jaar te laat operationeel omdat de inwerkingtreding van het afbakenings RUP te laat komt voor de realisatie van AMORAS om aan de continuïteit van berging van onderhoudsbaggerspecie te kunnen voldoen. Het belang van het dossier in het kader van een duurzame toegankelijkheid van de haven van Antwerpen en de strikte planning die hiervoor gevolgd dient te worden verantwoordt de opmaak van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Bietenveld’.
3.2.3 Lokalisatiestudie
De keuze voor de inplanting van de mechanische ontwateringsinstallatie ter hoogte van het Bietenveld is gebaseerd op een lokalisatiestudie 4 door een onafhankelijk studiebureau in opdracht van de deelwerkgroep specieverwerking van het Strategisch Plan Rechteroever. Voor de inplanting van de mechanische ontwateringsinstallatie AMORAS en de berging van de verwerkte specie zijn er verschillende locaties onderzocht. Deze locaties hebben ieder hun vooren nadelen zowel op ruimtelijk, ecologisch, logistiek, technisch en economisch gebied. Voor wat betreft de ruimtelijke inplanting werd vertrokken van een aantal opgelegde principes, uitgangspunten en richting gevende bepalingen, waaruit dan een aantal criteria werden vooropgesteld.
Voormelde uitgangspunten en bepalingen geven vooral richting op ruimtelijk gebied. Verder zijn bij de keuze van een mogelijke inplanting voor de verwerkingsinstallatie nog andere niet onbelangrijke criteria zoals procesmatige, logistieke, ecologische en economische criteria die te beoordelen zijn. De inplantingslocaties voor de mechanische ontwateringsinstallatie en voor de berging werden in eerste instantie geëvalueerd op basis van een aantal selectiecriteria m.b.t. de eigendomssituatie, het bestemmingstype op het gewestplan en de ligging binnen de grenzen van het Havengebied. Indien een bepaalde site aan één of meerdere selectiecriteria niet voldeed, werd site niet weerhouden voor de verdere evaluatie. De geselecteerde sites werden dan verder beoordeeld op basis van kwalificatiecriteria. Elke potentiële site werd gequoteerd per criteria. Op basis van de totaal score op alle kwalificatiecriteria werd een eindevaluatie opgemaakt. De volgende kwalificatiecriteria werden voor de inplanting van de ontwateringsinstallatie gehanteerd:
De volgende kwalificatiecriteria werden voor de bergingssites gehanteerd:
Na toetsing van de selectiecriteria en de kwalificatiecriteria werden er nog slechts twee mogelijke sites weerhouden. Deze zijn:
Deze beide combinaties werden finaal met elkaar vergeleken hierbij werden ze op volgende aandachtspunten geëvalueerd:
De uiteindelijke keuze viel dus op de zone “Bietenveld” met de mogelijkheid tot berging en stockage in de Zandwinningsput. 3.2.4 Omschrijving van het beoogde project voor slibverwerking binnen het zeehavengebied
Het project heeft tot doel een mechanische ontwateringsinstallatie voor baggerspecie (hoofdzakelijk afkomstig uit de dokken en sluismonden van de rechteroever haven) mogelijk te maken. De locatie dient daarom in de onmiddellijke nabijheid van de bron van de baggerspecie gesitueerd te worden. Bereikbaarheids- en mobiliteitsprofiel Het plangebied takt in het zuiden aan op de Rode Weel. Langs daar kan de ontsluiting naar het hoofdwegennet (A12) gebeuren. Het streefbeeld A12 voorziet een ontsluiting op de A12 ter hoogte van de Dijkstraat, waar ook de bestaande Main-Hub, de nog te ontwikkelen distributiezone van het Multimodaal Logistiek Park Schijns, de afvalverwerkingsinstallaties Indaver en ARC en dit project via interne ontsluitingswegenis gebeuren. In afwachting van deze aanpassingen is er ontsluiting voorzien langs de Noorderlaan. Indien voor het hergebruik van slib, specie per spoor dient getransporteerd te worden, kan er een verbinding gemaakt worden met het vlakbij gelegen Spoorwegstation Antwerpen Noord. Op korte termijn is een aantakking op het spoorwegennet echter niet opportuun. De slibverwerkingszone wordt per pijpleiding verbonden met het Kanaaldok B2 om baggerspecie aan te voeren. Momenteel zijn er geen pijpleidingen aanwezig op het Bietenveld. Deze leidingen zullen door industriegebied lopen zodat hiervoor geen bestemmingswijzigingen dienen te gebeuren om deze transportinfrastructuren aan te leggen. Het tracé van deze leidingen kan eventueel gedeeltelijk door het bufferzone langs de R2 lopen als de vergunningsaanvraag aantoont dat de bufferende functie niet geschaad wordt. Bij de latere ontwikkeling van het Multimodaal Logistiek Park Schijns kan er onderzocht worden of de uitbouw van een openbaar vervoersverbinding haalbaar is. Voor de slibverwerking afzonderlijk is dit geen optie vanwege de beperkte tewerkstelling in de installatie. Per fiets is de slibverwerkingszone bereikbaar via de Noorderlaan, de Moerstraat en de Rode Weel. Er kan onderzocht worden aan te sluiten op een nieuw fietspad komende van Stabroek, onder de R2 en de Lillobrug. Op piekmomenten zullen een 50-tal werknemers aan het werk zijn in de slibverwerkingsinstallatie. Deze kunnen de installatie per fiets of auto bereiken zonder een extra grote belasting op het bestaande wegennet te genereren. Het vrachtverkeer blijft in het begin beperkt tot het verkeer in functie van onderhoud en bouw. Naarmate er meer hergebruiksmogelijkheden voor het ontwaterd slib ontstaan, kan er meer vrachtverkeer komen, hoewel afvoer via het spoor dan ook mogelijk wordt. Mechanische ontwateringsinstallatie Vooraleer het slib mechanisch kan ontwaterd worden, dient het ter plaatse opgeslagen te worden in bufferbekkens vanwaar het naar een verwerkingseenheid wordt gebracht. Deze bufferbekkens moeten voldoende groot zijn om de installatie voldoende lang van grondstof te voorzien in geval er problemen opduiken met de aanvoer van de specie. Vanuit de bufferbekkens kan de specie naar de verwerkingseenheid getransporteerd worden (bv. via een klein baggertuig). Na de verwerking van de specie kan die specie naar de tijdelijke of definitieve bergingsplaats worden getransporteerd. Er wordt uitgegaan van de veronderstelling dat er op termijn proces en niet-proces gerelateerde nuttige toepassingen ontstaan met een min of meer constante afname garantie. Rekening houdend met het feit dat de nuttige toepassing vooralsnog voorbarig is, wordt in de nabije zandwinningsput ruimte voorzien voor berging. Als tijdelijke en gecontroleerde definitieve bergingsplaats wordt momenteel gekozen voor de zandwinningsput aan de overzijde van de Poldervlietweg. De locatie van de definitieve berging maakt geen deel uit van dit RUP en zal later na verdere afstemming binnen het Strategisch Planningsproces voor het Zeehavengebied Rechteroever vertaald worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de Zeehaven. Op het volledige terrein Bietenveld worden dus bufferbekkens voor de aanvoer van niet ontwaterde baggerspecie, ruimte voor het realiseren van de zandscheiding (volgens MER ter hoogte van ontvangstinstallatie), ontwatering en waterzuivering van het proceswater, administratieve gebouwen, transportinfrastructuren en een locatie voor het tijdelijk stockeren van de ontwaterde specie in afwachting van de afvoer. Op de locatie ‘Zandwinningsput’ – die geen deel uitmaakt van dit ruimtelijk uitvoeringsplan –dient later ook de nodige transportinfrastructuur en de ruimte voor een tijdelijke en gecontroleerde berging voorzien te worden MER project AMORAS Voor de bouw en exploitatie van een mechanische ontwateringsinstallatie en bijhorende bergingsplaats in de zandwinningsput (project AMORAS) werd een MER opgemaakt. Op 31 maart 2005 werd het MER goedgekeurd. 3.2.5 Overeenstemming met andere projecten en plannen
Binnen het strategisch plan liggen ook andere dossiers op tafel. De opmaak van dit ruimtelijk uitvoeringsplan mag echter niet betekenen dat andere toekomstige projecten gehinderd zouden worden door het plan.
De bufferstudie in het kader van de deelwerkgroep stedelijk gebied en leefbaarheid In het kader van de deelwerkgroep stedelijk gebied en leefbaarheid wordt een bufferstudie opgemaakt waarbij de inpassing van de haven in de omgeving wordt behandeld. In deze studie zijn de potentiële conflict projecten of plannen de volgende: De Zandwinningsput De zandwinningsput is niet opgenomen in dit ruimtelijk uitvoeringsplan, omdat het gebied is ingekleurd als bijzonder industriegebied (A) valt het niet onder BPA nr.102. Wel stelt dit ruimtelijk uitvoeringsplan dat er rekening moet gehouden worden met de rol van de zandwinningsput naar aanleiding van de passende beoordeling op plan niveau in het kader van de in de omgeving liggende vogel- en habitatrichtlijngebieden. In de bufferstudie wordt de zandwinningsput als een definitieve algehele bergingslocatie voor baggerspecie naar voor geschoven. Plannen voor de verlegde Schijns De diverse mogelijkheden voor het oplossen van de problematiek voor de verlegde Schijns mogen niet gehypothekeerd worden door dit ruimtelijk uitvoeringsplan.
De geschikte locatie voor slibverwerking volgens het strategisch plan Door de bedrijfsgebouwen architecturale kwaliteit te geven, de zone te voorzien van streekeigen beplanting en de bufferbekkens (waarde: zie passende beoordeling), past de inplanting van slibverwerking in de concepten die omtrent het deelgebied zijn ontwikkeld. Ook het inpassen van de slibverwerking in de buurt van de bestaande milieucluster verhoogt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De milieueffecten zijn, zoals voorgesteld in het Eindrapport van de deelwerkgroep specieverwerking (p.43), onderzocht in een Milieu Effecten Rapport (MER, zie verder).
3.3 Visie en gewenste ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven 3.3.1 Visie De voor de economische ontwikkeling noodzakelijke onderhoudsbaggerwerken niet hypothekeren door een ruimtebesparende en duurzame slibverwerkingsinstallatie in het zeehavengebied in te planten. Deze visie bestaat dus uit volgende onderdelen:
3.3.2 Ruimtelijke Concepten
De ordenende principes zijn:
Een verwerkingsinstallatie ingeplant in het havengebied, rekening houdend met de ruimere omgeving.
Een verwerkingsinstallatie in de nabijheid van de toekomstige bergings- en stockageplaats.
Het voorzien van de nodige en specifieke verbindingen voor personeel, bezoekers, baggerspecie en behandeld slib..
Kwaliteitsvolle, groene inrichting en duurzaam ruimtegebruik op het terrein zelf. 3.3.3 Verantwoording voor opname van de gebieden in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan De afbakening van de zeehavens waarbinnen dit project kadert, is een bevoegdheid van het Vlaams gewest. Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt verantwoord vanuit het strategisch planningsproces waar een consensus bereikt werd tussen alle actoren over de inplantingsplaats voor een installatie voor mechanische ontwatering van de baggerspecie. Een confrontatie van de te verwachten aanvoer van baggerspecie en de bestaande capaciteit voor berging verantwoordt de opmaak van het opnemen van een oplossing in een ruimtelijk uitvoeringsplan. Plan 1 - Gebied 1. “Bietenveld” (Antwerpen). Het plangebied omvat de percelen A16C 0032-B en A16C 0004-B te Antwerpen. Het gebied wordt in het westen begrenst door de Afwateringsgracht (2de categorie) die het water van de Stabroekse en Berendrechtse Polder naar de Verlegde Schijns (1ste categorie) voert, en parallel loopt met de Poldervlietweg. In het zuiden wordt het plangebied begrenst door de Rode Weel (parallel aan de voorgracht van Verlegde Schijns). In het oosten wordt de grens gevormd door de Sint-Jacobsloop (2de categorie) die het water van de Ettenhovenpolder naar de Verlegde Schijns (1ste categorie) voert. De noordelijke grenst wordt gevormd door de hoofdweg A12 Havenweg Antwerpen – Bergen-op-Zoom.
Kaart 0 Overzicht van de plangebieden
3.4 Bestaande feitelijke en juridische toestand 3.4.1 Bestaande feitelijke toestand
De bestaande feitelijke toestand wordt grafisch weergegeven op de hieronder vermelde kaarten. Vermeldenswaardig, maar onvoldoende zichtbaar op de luchtfoto, is de aanwezigheid van een hoogspanningsleiding en collector van Aquafin in het gebied. Plan 1 - Kaart 1.1 Bestaande feitelijke toestand: luchtfoto met aanduidingen 3.4.2 Bestaande juridische toestand
De relevante elementen van de bestaande juridische toestand worden tekstueel aangegeven in de onderstaande tabel. Tabel 1. Bestaande juridische toestand: gebied 1 “Bietenveld” (Antwerpen)
In of grenzend aan het gebied zijn géén provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, verkavelingsvergunningen, beschermde landschappen, beschermde monumenten, beschermde landschappen, habitatrichtlijngebieden, ramsargebieden, beschermde duingebieden of voor de landbouw belangrijke duingebieden, bosreservaten, gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) of het Integraal Verwevend en Ondersteunend Netwerk (IVON), grondwaterbeschermingsgebieden gelegen die relevant zijn voor dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Een deel van het BPA 102 zal door dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan worden vervangen. Het plangebied ligt nabij 2 vogelrichtlijngebieden (2.2 ‘de Kuifeend en Blokkersdijk’ (MB 17.10.1988, BVR 20.09.1996 & BVR 24.05.2002) en 3.6 ‘Schorren en Polders van de Beneden- Schelde: Groot Buitenschor en Galgenschoor’ (MB 17.10.1988, BVR 20.09.1996 & BVR 24.05.2002, hierin is bijna de volledige Ettenhovense polder opgenomen). Het erkend natuurreservaat “Kuifeend - Grote Kreek” (E-316, Natuurpunt vzw, MB 26.07.2002).is deels gelegen binnen dit vogelrichtlijngebied 2.2 ‘de Kuifeend en Blokkersdijk’ en ligt op 900 m van het plangebied. Net ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de lokale weg Rode Weel, liggen parallel lopende geklasseerde waterlopen Voorgracht en Hoofdgracht van de Verlegde Schijns (beiden 1ste categorie). Ten noorden van het plangebied loopt de hoofdweg A12 Havenweg Antwerpen – Bergen-op- Zoom. Ten zuiden van de Voorgracht en Hoofdgracht van de Verlegde Schijns ligt het spoorweg rangeerstation Antwerpen-Noord. Alle bestaande wetgevingen omtrent deze juridische elementen blijven geldig. De provincie wijst in het bijzonder op de bevoegdheden en reglementeringen betreffende onbevaarbare waterlopen van 2de categorie, inclusief de machtigingsvereiste vanwege de bestendige deputatie. De bestaande juridische toestand wordt grafisch weergegeven op de hieronder vermelde kaarten. Plan 1 - Kaart 1.2 Bestaande juridische toestand: gewestplan Plan 1 - Kaart 1.3 Bestaande juridische toestand: andere plannen
3.5 Relatie met het MER 'project AMORAS'
In opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen werd een milieueffectrapport opgemaakt voor het project AMORAS (Antwerpse mechanische ontwatering, recyclage en applicatie van slib). Op 26 maart werd dit MER door de cel MER van AMINAL goedgekeurd. Aangegeven werd dat het MER tevens dienstig is voor dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Voor de niet-technische samenvatting en de volledige beschrijving van de milieueffecten per discipline wordt verwezen naar het MER-rapport dd februari 2005, opgemaakt door Ecolas. Naast de maatregelen voor het project zelf, worden twee punten uit het MER in deze toelichtingsnota uitdrukkelijk vermeld omwille van hun belang voor de verantwoording van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan:
3.5.1 Passende beoordeling ten aanzien van als speciale beschermingszones te beschouwen gebieden
Overeenkomstig artikel 36ter, §3 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (B.S. 10 januari 1998) dient een plan dat, afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde plannen, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone (SBZ). Het voorliggende RUP is een plan als bedoeld in voormeld artikel 36ter, §3 van het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Het plangebied is weliswaar niet gelegen binnen de grenzen van een Speciale Beschermingszone (SBZ), maar situeert zich wel in de nabijheid van twee SBZ's (vogelrichtlijngebieden). Met name bevinden delen van het Vogelrichtlijngebied 2.2 "De Kuifeend en de Blokkersdijk" (i.c. De Kuifeend) en van het Vogelrichtlijngebied 3.6 "Schorren en polders van de Beneden-Schelde" (i.c. de Ettenhovense polder) zich in de nabije omgeving van het plangebied. Op grond hiervan is, in het kader van het MilieuEffectenRapport (MER), een passende beoordeling uitgevoerd. Aangezien het geplande AMORAS-project en het thans voorliggende planinitiatief volledig in mekaars verlengde liggen, geldt de passende beoordeling, net zoals het MER waarin de passende beoordeling vervat zit, tegelijk voor het 'plan' als voor het 'project'. De volledige passende beoordeling is terug te vinden in het Milieueffectrapport Project Amoras (PRMER-0047-GK), goedgekeurd op 31/03/2005. Het voornoemde MER doet dienst als plan-MER voor dit RUP (MER blz. i ). De passende beoordeling heeft uitgewezen dat enkel voor het gebied "De Kuifeend" significant negatieve effecten niet uit te sluiten zijn ten gevolge van de demping van de zandwinningsput. Deze put maakt geen deel uit van het eigenlijke plangebied, maar wordt, gelet op de ondeelbaarheid van het project, hier mee in beschouwing genomen. Aangezien niet uitgesloten kan worden dat deze effecten als betekenisvol in de zin van artikel 36ter, §3 van het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu te beschouwen zijn, worden een aantal mitigerende en compenserende maatregelen in het vooruitzicht gesteld. Bijkomende voorwaarden, naast de compensatieverplichting, in het kader van art.36ter van het decreet Natuurbehoud zijn het aantonen van de dwingende redenen van groot algemeen belang (MER hoofdstuk 2) en een alternatievenonderzoek (MER hoofdstuk 6.2). Aan deze voorwaarden is door het MER-onderzoek voldaan. In het kader van het Strategisch Planproces Rechterscheldeoever is een compensatievoorstel uitgewerkt dat een structurele oplossing moet bieden voor diverse bedreigingen waaraan het VRL-gebied De Kuifeend onderhevig is en de aantastingen die er in het verleden reeds hebben plaatsgevonden. Dit compensatieplan is opgenomen in bijlage bij de passende beoordeling (in het MER). Het compensatieplan beoogt de ontwikkeling van een streefbeeld voor natuur waarin na realisatie van een aantal nieuwe deelgebieden de instandhoudingsverplichtingen verbonden aan SBZ de Kuifeend op duurzame wijze kunnen worden gerealiseerd De keuze van deze gebieden is gevallen op de Berendrechtpolder/Opstalvalleigebied. De compensatie voor het verlies van de zandwinningsput vormt een integraal onderdeel uit van deze nieuwe natuurontwikkelingsvisie. Een schets van het totale natuurinrichtingsproject in het Opstalvalleigebied is terug te vinden op plan A.
Op plan B is te zien welk deel voldoende wordt geacht om te fungeren als compensatie voor het verlies van de zandwinningsplas. Monitoring wordt voorzien om deze hypothese te toetsen en desgevallend bijkomende acties te ondernemen. Een gefaseerde uitvoering van het compensatieproject in het Opstalvalleigebied is mogelijk omdat het past in de globaliteit van het hele natuurinrichtingsproject. De realisatie van het hele project dient dus als randvoorwaarde gezien te worden voor het deelproject, dat naar voor geschoven wordt in de tijd.
Omdat het geplande compensatieproject voor het verlies van de zandwinningsput uitvoerbaar is binnen de huidige planologische context (T-gebied, bufferzone), hoeft thans geen parallel planinitiatief voor dit gebied te worden genomen. De omzendbrief van 8 juli 1997 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, gewijzigd via omzendbrief dd. 25/1/2002 en 25/10/2002 zegt immers met betrekking tot bufferzones: "De bufferzones dienen in hun staat te worden bewaard of als groene ruimten te worden ingericht,." .De compensatie kan dus beschouwd worden als het inrichten als groene ruimte. Dit neemt niet weg dat op het niveau van de vergunningverlening waarborgen voor gelijktijdigheid en gelijkwaardigheid van de compensatie zullen moeten worden ingebouwd." 3.5.2 Watertoets
Zie MER Amoras p.127-128 De watertoets vormt één van de algemene instrumenten van het Decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18/07/2003. Doel van de watertoets is in hoofdzaak het ontstaan van schadelijke effecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en als dat niet kan, om de schadelijke effecten te herstellen. In art. 3, 17° van het decreet wordt het begrip 'schadelijk effect als volgt omschreven: ieder betekenisvol nadelig effect op het milieu dat voortvloeit uit een verandering van de toestand van watersystemen of bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit; die effecten omvatten mede effecten op de gezondheid van de mens en de veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de flora, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang tussen één of meerdere van deze elementen. Alle vergunningsplichtige ingrepen met een potentieel schadelijk effect zijn onderworpen aan de watertoets. Voorbeelden zijn ingrepen waarvoor een bouwvergunning of een milieuvergunning vereist is en die een effect hebben op de kwaliteit of de kwantiteit van het oppervlaktewater of het grondwater. Voor vergunningsplichtige activiteiten, plannen of programma's die onderworpen zijn aan de milieueffectenrapportage geschiedt de analyse van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren, in dit rapport. Uit het voorgaande blijkt dat de impact van de lozing van het afvalwater van het Amoras-project op de waterkwaliteit aanvaardbaar is indien het geloosde afvalwater aan de vermoedelijke lozingsnormen voldoet. Het project is evenwel nog niet gerealiseerd en er zal dan ook moeten nagegaan worden of de vermelde lozingsnormen ook effectief gehaald zullen worden (zie ook monitoring en evaluatie). Het lossen van minder vervuilde specie in de onderwatercel in het kanaaldok B1 zal lokaal aanleiding geven tot een verhoogde turbiditeit. De omvang van de zone waarin dit effect zich zal voordoen, is momenteel nog niet bekend. Of er periodes zullen zijn waarin de verhoogde turbiditeit volledig zal kunnen verdwijnen, is afhankelijk van de opeenvolging van het kleppen. Evaluatie kan enkel gebeuren aan de hand van metingen.
3.6 Vertaling naar verordenende stedenbouwkundige voorschriften en op te heffen voorschriften
Artikel 1 Zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven
Artikel 2 Bouwvrije strook
in overdruk
Artikel 3. Bestaande hoogspanningsleiding
in overdruk
voetnoten 1 Het Vlaams regeerakkoord van juli 1999 voorziet in de opstelling voor elk havengebied van “een strategisch plan en een ruimtelijk uitvoeringsplan (…) dat uitgaat van een maximale bescherming van de omliggende woonzones, het behoud en het versterken van de ecologische infrastructuur binnen en buiten het havengebied en een zuinig ruimtegebruik, waardoor de economische expansie van die havens niet langer gelijkstraat met het innemen van steeds nieuwe open ruimte ten koste van landbouw, natuur of bestaande woongebieden. Vanuit deze visie wordt op basis van het Strategisch Plan (…) het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de (…) haven vastgesteld. Dit strategisch plan, (…), legt de harde grenzen van het (…) havengebied vast.” 2 Voortgangsrapport Strategisch Plan Haven van Antwerpen (Rechteroever) juni 2003 (p. 50). 3 Ontwerp strategisch plan haven van Antwerpen (rechterschedeoever), einddocument juni 2004, besproken en geamendeerd in de plenaire werkgroep van 1 juni 2004. 4 Eindrapport deelwerkgroep specieverwerking p. 33-35. |