Afdeling 2 In- en uitsprongen

 

Artikel 13 Ondergrondse en bovengrondse uitsprongen

  1. Onder de openbare ruimte is het niet toegelaten kelders, autobergplaatsen, infiltratie- en buffervoorzieningen, hemelwater-, bezink- en andere putten die behoren tot een particulier perceel aan te leggen. Kelderopeningen zijn wel toegelaten. Zij mogen niet meer dan 0,30 meter uitspringen ten opzichte van het gevelvlak.

Ondergrondse uitsprongen onder de openbare ruimte kunnen niet worden toegelaten. Deze plaats wordt gereserveerd voor riolering en leidingen van andere nutsvoorzieningen. Daarnaast kunnen deze constructies de stabiliteit van de weg in het gedrang brengen. Ze zouden ook een vertraging kunnen opleveren bij werken aan de openbare ruimte. Tot slot zou er onduidelijkheid over eigenaarschap en verantwoordelijkheid ontstaan. Ook dat moet vermeden worden. Om al deze redenen is het aan particulieren niet toegelaten om onder de openbare ruimte te bouwen of technische installaties aan te brengen. Dit zou zorgen voor vertragingen, dure omleidingen van riolering, verzakkingen e.d.

Kelderopeningen zijn bovendien met de bovenzijde gelegen in het vlak van het voetpad en dienen te worden afgedekt. De maasopeningen bedragen niet meer dan 2cm.
Plantgaten voor geveltuintjes worden niet beschouwd als uitsprongen.

  1. Onder de voortuinstrook is het niet toegelaten kelders aan te leggen. Kelderopeningen, toegangen tot een fietsenkelder, putten en reservoirs zijn wel toegelaten maar mogen het groene karakter van de voortuin niet aantasten zoals beschreven in Artikel 27 “Open ruimte.

Ondergrondse uitsprongen onder voortuinen worden zoveel mogelijk vermeden. De voortuin is een bouwvrije zone waar verhardingen en constructies niet wenselijk zijn omwille van de beeldkwaliteit en de infiltratie van regenwater.

Deze bepalingen gelden vooral in het geval van een klassieke opstelling met rijwoningen langsheen een straat. Bij grotere projecten zijn alternatieven denkbaar via de afwijkingsbepalingen van
Artikel 3 “Afwijkingsmogelijkheid.

  1. Bovengrondse geveluitsprongen moeten begrepen zijn tussen twee verticale vlakken onder een hoek van 45° ten opzichte van elke erfscheiding en de kroonlijst. Bijkomend mogen ze in geen geval een negatieve invloed hebben op het gebruik en de bezonning van naast- of onderliggende woongelegenheden en buitenruimte.

Uitsprongen kunnen een impact hebben op de rechtlijnigheid van het straatbeeld. Ze moeten daarom in harmonie met het straatbeeld ingepast worden.

Uitsprongen mogen de lichttoetreding tot het buurperceel niet hinderen. Daarom dient er voldoende afstand gehouden te worden ten opzichte van het buurperceel.

Bovendien blijven de bepalingen van art. 678 en art. 679 van het burgerlijk wetboek met betrekking tot het nemen van lichten en zichten onverminderd van toepassing. Concreet betekent dit dat rechtstreekse zichten (bv. bij dakterrassen) op minstens 1,90 meter van een eigendomsgrens en onrechtstreekse zichten op minstens 0,60 meter van een eigendomsgrens moeten genomen worden.

 [image]

 

  1. Geveluitsprongen die de binnenruimte vergroten:

    1. Ze nemen minder dan de helft van de geveloppervlakte in.

    2. Ze kragen niet meer uit dan 1,25 meter ten opzichte van het gevelvlak.

Uitsprongen zijn niet bedoeld om het bouwvolume wezenlijk te vergroten. Daarom worden de uitsprongen in grootte beperkt.

 [image]

  1. Geveluitsprongen boven de openbare ruimte en de voortuin:

    1. dienen zelfdragend te zijn vanaf de gevel en mogen dus geen bijkomende steun nemen door middel van kolommen

    2. dienen op minstens 2,60 meter boven het peil van het voetpad gelegen te zijn, uitgezonderd van gewone geveluitsprongen (vensterbanken, deurdorpels, hemelwaterafvoerbuizen, ornamenten, …) die niet meer dan 0,15 cm uitkragen.

    3. de uitkraging moet minstens 0,75 meter (horizontaal gemeten) van de voetpadrand verwijderd te blijven. Bij afwezigheid van een voetpadrand geldt de theoretische voetpadbreedte.

 [image]

  1. Gesloten geveluitsprongen aan de bouwvrije zone van zij- en achtertuinen zijn niet toegelaten.

 

  1. Een gesloten horecaconstructie in de voortuinstrook en/of op het openbaar domein is slechts toegelaten indien deze voldoet aan volgende voorwaarden:

    1. De constructie beslaat de hoek van een bouwblok of vormt een doorlopend lint van verschillende constructies met eenzelfde bouwdiepte. De horecaconstructie wordt zonder tussenruimte tegen de gevel gebouwd. Indien het een lint van constructies betreft dienen deze ook tegen elkaar gebouwd te worden tenzij tussen de constructies een ontsluiting gelegen is naar een bovenliggende verdieping.

Alleenstaande gesloten constructies zijn niet wenselijk. Ze vormen namelijk donkere hoeken die sluikstort, vandalisme en criminaliteit aantrekken. Deze situaties moeten vermeden worden.

    1. Ze hinderen de circulatie op het openbaar domein niet en zijn ondergeschikt aan het openbaar domein. Bijgevolg dient er steeds een obstakelvrije voetpadbreedte van 1,80 meter gevrijwaard te blijven en is de diepte van de constructie beperkt tot 4 meter. Waar de afmetingen en het huidige en/of toekomstige gebruik van het plein of de straat dit toelaten kan binnen een globale visie een grotere bouwdiepte worden overwogen.

Uitsprongen aan de voorgevel worden in deze bouwcode streng gereglementeerd (zie §3, §4, §5). Gesloten horecaconstructies vormen hierop een uitzondering maar ook deze constructies kunnen niet zomaar overal toegestaan worden. De openbare ruimte is beperkt in oppervlakte en daar moeten we dan ook zorgvuldig mee omgaan. Daarom situeren deze constructies zich bij voorkeur op pleinen of aan grote onbebouwde ruimten, zodat er voldoende publieke ruimte overblijft. Te allen tijden moet de doorstroming (auto’s, fietsen en voetgangers) van het openbaar domein gegarandeerd blijven. Een voetgangersvrije circulatieruimte van 1,80 meter, conform het draaiboek openbaar domein van de stad Antwerpen, geldt hierbij als minimum. Uiteraard moet er ook steeds rekening worden gehouden met de vereisten van de hulpdiensten inzake bereikbaarheid en doorstroming.

De bouwdiepte wordt beperkt tot 4 meter. Deze diepte garandeert een functionele binnenruimte, zonder dat dit het openbaar domein te veel hypothekeert. Afwijkingen op deze diepte zijn uitzonderlijk mogelijk. Zo is het denkbaar dat bij constructies met een erg grote perceelsbreedte (meer dan 20 meter) een grotere bouwdiepte wordt toegestaan omdat deze constructie de plaats heeft om op een vloeiende manier in en uit het gevelvlak te komen.

    1. De constructie wordt zo ontworpen en geconstrueerd dat ze geen schade veroorzaakt aan de straatbevloering en ze geen constructieve wijzigingen aan de voorgevel van het pand vergt. Alle openbare nutsvoorzieningen moeten steeds bereikbaar blijven.

De vergunningsduur van een gesloten constructie wordt beperkt tot 9 jaar (zie 6°). Omwille van deze beperkte vergunningsduur maar nog meer met het oog op een heraanleg aan de bestrating en/of werken aan nutsleidingen, is het noodzakelijk dat deze constructies op een relatief eenvoudige manier afbreekbaar zijn zodat de openbare nutsvoorzieningen steeds bereikbaar zijn. Funderingen in het openbaar domein zijn dan ook verboden. Omwille van het “tijdelijke” karakter van de constructie is het eveneens niet wenselijk dat de gevel van het “permanent” vergunde gebouw waartegen deze constructie wordt aangebouwd onherroepelijk wordt aangetast doordat deze wordt opengebroken door constructieve wijzigingen. Aanpassingen aan het schrijnwerk moeten ook steeds afgewogen worden tegenover de erfgoedwaarde.

    1. De constructie reikt niet hoger dan:

      1. de onderkant van de vensterdorpel van de eerste verdieping, ofwel

      2. 5 meter boven het aangrenzende maaiveld, indien er geen vensters op de eerste verdieping zijn, ofwel

      3. de onderkant van de kroonlijst, indien het gebouw slechts één bouwlaag heeft.

Conform 2° is deze constructie steeds ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De bouwhoogte ervan wordt daarom strikt beperkt tot één bouwlaag met een beperkt bouwhoogte van 5 meter.

    1. De constructie voldoet aan bepaalde kwalitatieve vereisten:

      1. maximaal voorzien van beglazing of ander doorzichtig materiaal, met een minimum van 75%;

      2. het overige materiaal moet in harmonie zijn met het eigenlijke pand en de aangrenzende constructies.

    2. Geschrapt

Gesloten horeca-terrassen vormen een wezenlijk onderdeel van de stad als levend en bruisend geheel.

Het gedoogbeleid van de voorbije decennia steekt immers vaak schril af ten opzichte van het gevoerde handhavingsbeleid. Het is de wens regulerend op te treden waar het moet en te promoten waar het kan. Een onzeker investeringsklimaat leidt immers al te vaak tot verloedering en achteruitgang.

Rechtszekerheid en eenvormigheid aanbieden leidt tot een verfraaiing en ontwikkelingskansen voor de horeca in brede zin. De stad wenst dergelijke, vaak illegale constructies te kaderen binnen een bredere visie voor de globale omgeving waarin deze constructie zich bevindt. Deze “globale beleidsvisie” moet aantonen dat gesloten horecaconstructies complementair en versterkend werken aan het openbaar domein. Ze wordt opgemaakt per strategische kern waar dergelijke constructies in de toekomst mogelijk zijn. Het is een visie die gedragen wordt door de betrokken stakeholders (district, bedrijfseenheden stadsontwikkeling en ondernemen en stadsmarketing, horeca-uitbaters, …) en adviesraden (GECORO, HOP, welstandscommissie,…). Voor bepaalde straten en pleinen kan een specifieke regeling worden uitgewerkt met betrekking tot zonering, diepte, uitzicht, inrichting, materialen e.d. van de constructies. Deze beleidsnota wordt opgesteld op vraag van het beleid of potentiële aanvragers van zo’n constructie en goedgekeurd door het college van burgemeester en schepenen.

De vergunning voor een gesloten horecaconstructie wordt beperkt in tijd. Een investerings- en bijhorende afschrijvingstermijn van maximaal 9 jaar lijkt redelijk. Na 9 jaar kan een hernieuwing van de aanvraag overwogen worden. Deze termijn komt eveneens overeen met de gangbare duur van een handelshuurovereenkomst.

De vergunningsaanvraag wordt voor advies voorgelegd aan brandweer, onroerend erfgoed (indien van toepassing), monumentenzorg (indien van toepassing), mobiliteit, openbaar domein en welstandscommissie. Een gesloten horecaconstructie dient aan dezelfde regelgeving te voldoen als de rest van de horecazaak. Deze adviezen worden in rekening genomen bij de vergunningsaanvraag.

Samen met de toekenning van de vergunning wordt tevens een concessieovereenkomst opgemaakt tussen de eigenaar van het pand en de stad. Bestaande horecaconstructies kunnen behouden blijven indien ze zich binnen de 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening regulariseren aan bovenstaande voorwaarden.

Artikel 14 Insprongen en openingen aan voorgevels

  1. Een insprong grenzend aan de openbare ruimte en op het gelijkvloers moet ’s nachts afgesloten kunnen worden indien:

    1. de diepte van de insprong groter is dan 2 meter en meer dan de helft van de breedte van de insprong bedraagt;

    2. of indien de insprong naar achter toe verbreedt of hoeken heeft die onzichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte.

  2. De insprongen, dieper dan 2 meter achter de bouwlijn, moeten verlicht worden.

Insprongen zijn onder andere nissen, entreeruimten of overdekte buitenruimten aan de woning. Deze insprongen mogen geen nadelige effecten hebben op het gebruik van de openbare ruimte.

Voor bepaalde grotere projecten kan de voorgevel van de straatwand doorlopen naar een binnengebied. Dergelijke doorgangen worden niet als insprong of als opening beschouwd.

Insprongen moeten steeds overzichtelijk blijven. Daarom zijn ze best niet te diep, zeker niet als ze bovendien smal zijn. Als dit toch zo is, dan moeten ze omwille van de sociale veiligheid afsluitbaar zijn en/of verlicht worden.

  1. De vrije hoogte van elke toegankelijke insprong bedraagt minstens 2,50 meter.

De minimale hoogte van 2,50 meter wordt ingegeven door enerzijds de voorgeschreven minimale plafondhoogte en het wellicht lagere niveau van het maaiveld, anderzijds de vereiste isolatie- en afwerkingstechnieken van de vloerplaat en de aantrekkelijkheid van de ruimte en continuïteit tussen binnen en buiten.

  1. Deuren, ramen en poorten in gevels die grenzen aan het openbaar domein en die zich geheel of gedeeltelijk bevinden beneden 2,60 meter boven het aangrenzende maaiveld, mogen niet opendraaien over het openbaar domein, tenzij het nooduitgangen betreffen die niet als enige in- of uitgang gebruikt worden.

Deze regel heeft tot doel de veiligheid van de voetgangers op het openbaar domein te garanderen. Nooduitgangen die enkel in geval van effectieve nood opendraaien op het openbaar domein kunnen hierop een uitzondering vormen. Bij één enkele ingang/uitgang van collectieve gebouwen (kantoren, appartementen, winkels) is een teruggetrokken deur mogelijk, zodat opendraaien naar buiten veilig kan. Schuifdeuren als enige deur voldoen niet aan de normen gesteld door de brandweer, tenzij ze voorzien zijn van een paniekbeslag.

Opendraaiende luiken mogen alleen geopend en gesloten worden langs de buitenzijde. Deze handeling kan gestimuleerd worden via de vormgeving ervan.

Artikel 15 In- en uitsprongen aan daken

In- en uitsprongen in hellende daken dienen op ten minste 0,60 meter van de perceelsgrens te worden ingeplant. De in- en uitsprongen mogen de kroonlijst niet onderbreken, tenzij de harmonie van het straatbeeld dit toelaat. De afmetingen van de in- en uitsprongen moeten in verhouding zijn tot de oppervlakte van het dakvlak en de schuine dakvorm dient duidelijk herkenbaar te blijven.

In het dakvlak van het basisvolume kunnen een aantal in- en uitsprongen gemaakt worden, zoals dakterrassen of dakkapellen. Dakuitsprongen worden in omvang beperkt om de vorm van het schuine dak niet te veel aan te tasten. Ze moeten op ten minste 0,60 meter van de perceelgrens gelegen zijn om de impact op bezonning, lichttoetreding en privacy op de aanpalende percelen te beperken.

 

Artikel 16 Technische uitsprongen

  1. Alle technische installaties worden bij voorkeur inwendig in het gebouw ondergebracht. Indien dit onmogelijk is kunnen ze uitwendig aan het gebouw worden aangebracht en dit enkel op het hoogst gelegen dak en op voorwaarde dat deze technische zone, inclusief alle onderdelen, niet hoger is dan:

    1. 2,50 meter ten opzichte van de kroonlijst en;

    2. binnen een verticale hoek van 45° ten opzichte van alle gevelvlakken vertrekkend vanaf de bovenkant van de kroonlijst en;

    3. binnen het toegelaten bouwvolume.

De recente evoluties van de woonuitrusting brengen dikwijls technische installaties, zoals machinekamers van liften, klimaatbeheersingssystemen, schotelantennes en dergelijk met zich mee die zowel voor visuele hinder voor het straatbeeld als voor reuk- of lawaaihinder voor de omwonenden kunnen zorgen. De bouwcode wil er in eerste instantie voor zorgen dat dergelijke technische constructies op daken zo weinig mogelijk opvallen door ze te groeperen in een technische zone op het dak. De bouwcode beperkt tevens de afmetingen van dergelijke technische zones op het dak zodat de impact van deze zone beperkt blijft.
Voor grotere projecten worden deze technische installaties ook bij voorkeur gegroepeerd en afgewerkt in een duurzaam en visueel aantrekkelijk omhulsel.

  1. Klimaatbeheersingstoestellen en alle bijbehorende leidingen dienen volgens onderstaande regels geplaatst te worden:

    1. ze mogen niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte,

    2. ze mogen niet uitwendig tegen voor- of zijgevels geplaatst worden,

    3. ze dienen op minstens 2 meter van de perceelgrenzen geplaatst te worden,

    4. de geluidssterkte van het klimaatbeheersingstoestel mag niet meer dan 43dB (A) bedragen aan de perceelsgrens.

Klimaatbeheersingssystemen storen in het straatbeeld en kunnen veel geluids- en visuele overlast geven voor omwonenden. Dergelijke toestellen mogen daarom niet in het zicht vanaf de openbare ruimte geplaatst worden en moeten voldoen aan geluidsnormen om de naburige bewoners te beschermen. Klimaatbeheersingssystemen zijn technische installaties. Zij moeten dan ook bijkomend voldoen aan de regels betreffende technische zones.

  1. Het plaatsen van schotelantennes wordt aan de voor- en zijgevel niet toegestaan buiten het bouwvolume, behoudens de andersluidende voorschriften in het besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van werken waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is.

Het plaatsen van schotelantennes heeft een grote, negatieve impact op de beeldkwaliteit van een straat of een binnengebied vooral als er veel schotelantennes geplaatst worden op zeer zichtbare plekken.
Niettemin is in een aantal gevallen het plaatsen van schotelantennes vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunning volgens het besluit van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is.
Het gaat met name om:
- het plaatsen van een schotelantenne met een maximale diameter van 0,80 meter op hellende daken achter de dakrand of tegen de achtergevel van gebouwen, in de kleur van de gevel of in een neutrale, onopvallende kleur.
- het plaatsen van een schotelantenne met een maximale diameter van 1,20 meter op een plat dak of in de achtertuin op voorwaarde dat de hoogte beperkt blijft tot 1,50 meter.
Voor het plaatsen van deze schotelantennes is dus geen vergunning nodig.

In alle andere gevallen wenst de stad omwille van hun visuele impact het plaatsen van schotelantennes te verbieden, tenzij deze geplaatst worden binnen het feitelijke bouwvolume. Voor bestaande schotelantennes geldt uiteraard het gemeen recht. De nieuwe digitale evolutie (Wi-Fi, e.d.) zorgt daarenboven dat de nood aan schotelantennes vermindert.