GRUP SPOORWEGINFRASTRUCTUUR EN NATUURPARK OUDE LANDEN

colofon

[image] 

 

 

Departement RWO - Ruimtelijke Planning

Phoenixgebouw

Koning Albert II-laan 19 bus 11

1210 Brussel

 

 

1 Inleiding

Voorliggend document is een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in de zin van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat:

  • een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is;

  • de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichtingen en/of het beheer, en, desgevallend, de normen, vermeld in artikel 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;

  • een weergave van de feitelijke en juridische toestand;

  • de relatie met het ruimtelijk structuurplan waarvan het een uitvoering is;

  • een opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en opgeheven worden.

  • in voorkomend geval een overzicht van de conclusies van het planmilieueffectenrapport, de passende beoordeling, het ruimtelijk veiligheidsrapport en andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten;

  • een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing of een compensatie volgens het decreet grond- en pandenbeleid.

Het grafisch plan (Bijlage I) en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften (Bijlage II) hebben verordenende kracht. De teksten en grafische plannen van de toelichtingsnota (Bijlage III) hebben als dusdanig geen verordenende kracht, maar behouden hun waarde als inhoudelijk onderdeel van het geheel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Het ‘register van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing of een compensatie volgens het decreet grond- en pandenbeleid’ is als Bijlage IV toegevoegd bij dit GRUP.

Leeswijzer

Deze nota is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 2 wordt de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan bepaald. De relatie met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt aangegeven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de inhoudelijke elementen van het voorafgaande planningsprocessen en studies. Vervolgens komen de elementen van de bestaande feitelijke en juridische toestand (hoofdstuk 5) en de visie en gewenste ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven (hoofdstuk 6) aan bod. De ruimtebalans wordt weergegeven in hoofdstuk 7 en de milieuverklaring vormt hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 omvat de inhoudelijke toelichting van de elementen die op het grafisch plan en in de stedenbouwkundige voorschriften zijn opgenomen. De op te heffen voorschriften worden aangegeven in hoofdstuk 10.

De kaarten van de bestaande feitelijke en juridische toestand en de grafische plannen zijn in een aparte kaartenbijlage gevoegd.

 

2 Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan

 

2.1 Doelstelling van het plan

Het plan heeft als doelstelling om de principes van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen met betrekking tot hoofdspoorwegen uit te werken, met name in dit geval voor de hoofdspoorweg voor goederenvervoer tussen Antwerpen en Montzen, waarvan spoorlijn 27A deel uitmaakt, ter hoogte van de zone "Oude Landen" (Ekeren).

Aan de basis van het plan liggen twee spoorprojecten van Infrabel in de zone van de “Oude Landen” (Antwerpen-Ekeren) op de terreinen ingesloten tussen de spoorlijn 12 (Antwerpen – Roosendaal) (verder L12 genoemd) en de spoorlijn 27A (verder L27A genoemd). Het betreft :

    • De aanleg van een ongelijkvloers vertakkingscomplex op de L27A in het kader van het verhogen van de capaciteit van deze spoorlijn.

    • De uitbreiding van spoorbundel Luchtbal met het oog op het creëren van voldoende uitwijkmogelijkheden voor het rollend materieel.

Het plangebied van onderhavig GRUP omvat het nieuwe ongelijkvloerse vertakkingscomplex op de L27A, de nieuwe wijkbundel Luchtbal en de volledige tussenruimte die zal worden ingericht voor natuur, waterbeheer en recreatief medegebruik. Omdat beide spoorprojecten ruimtebeslag impliceren in een potentieel waterbergingsgebied, werd in het project-MER de ondiepe afgraving van het resterende bergingsgebied voorgesteld met het oog op het neutraliseren van de verminderde cumulatieve berging ten gevolge van dit ruimtebeslag. We beschouwen deze ondiepe afgraving als afgeleid project.

Voorliggend GRUP sluit aan bij de toekomstige tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen. Op 23 juni 2000 besliste de Vlaamse Regering over het tracé voor de tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen. Bij het bepalen van het tracé van de nieuwe goederenlijn werd getracht om deze zoveel mogelijk te bundelen met bestaande of geplande lijninfrastructuren. In de zone Ekeren wordt de spoorlijn gebundeld met de bestaande goederenlijn. In het eerste voorontwerp GRUP (2002) werd, voortbouwend op de beslissing van de Vlaamse Regering, de tweede spoorontsluiting uitgetekend in acht tracédelen. Het eerste tracédeel bevatte tevens de plannen voor de Oude Landen. Wegens hoogdringendheid voor de aanpassingswerken aan de bestaande spoorweginfrastructuur wordt nu een afzonderlijk GRUP opgemaakt voor de Oude Landen en zal, in overeenstemming met het huidige regeerakkoord, het planningsproces voor de tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen in een afzonderlijke procedure worden verder gezet. 1 Dit plan zal in onderlinge afstemming en in relatie met een aantal andere projecten in de oostzijde van de Antwerpse regio worden geconcretiseerd. Vanaf januari 2011 is gestart met de opmaak van een plan-MER volgens het integratiespoor. Deze opdracht wordt gecoördineerd door Infrabel en TUCRAIL en samen met verschillende beleidsdomeinen opgevolgd. Tegelijkertijd wordt er een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse gemaakt over dit project. Uiteindelijk zal door de Vlaamse Regering worden beslist over het voorkeursalternatief en een bijstelling van de in 2002 bepaalde tracé’s.

 

 

2.1.1 Ongelijkvloers vertakkingscomplex L27A

 

Motivatie noodzaak project

De bouw van een ongelijkvloers vertakkingscomplex in het parkgebied Oude Landen zal het bestaande gelijkvloerse vertakkingscomplex Schijn (bij de ingang van het rangeerstation Antwerpen-Noord gelegen) vervangen. Deze ingreep vormt een eerste stap in het verhogen van de capaciteit van de goederenas L27A.

De capaciteit van de L27A tussen Mortsel en Antwerpen Noord bedraagt :

    • 360 RP (rijpaden) voor de huidige situatie zonder bijkomende investeringen;

    • 400 RP voor de situatie na het geplande project, dus na omvorming van de vertakking “Schijn” tot een ongelijkvloerse vertakking “Oude Landen”;

    • 470 RP voor de situatie na bijkomende omvorming van de vertakking “Krijgsbaan” tot ongelijkvloerse vertakking.

De verhoging van de capaciteit van de L27A is noodzakelijk :

    • Om een oplossing te bieden voor de reeds bestaande capaciteitsproblemen die zich momenteel voordoen op bepaalde piekmomenten van de dag. Immers tussen 2u en 3u ’s nachts wordt voor een “typische” dag de maximum uurcapaciteit reeds bereikt.

    • Om, voor de toekomst, het hoofd te kunnen bieden aan de verwachte stijging van de goederentrafiek per spoor ingevolge de havenuitbreidingswerken (Deurganckdok, afvoer via Liefkenshoekspoortunnel) en de vooropgestelde groei van het marktaandeel van het spoor in het verwerken van deze goederentrafiek.

 

Realisatie ongelijkvloers vertakkingscomplex voor opvangen trafiekstijgingen op korte termijn

De realisatie van een ongelijkvloers vertakkingscomplex in de zone “Oude Landen” gebeurt door de lijnen 27A en 16A (deze zijn tussen het vormingsstation Antwerpen Noord en Prinshoeveweg reeds aangelegd) verder door te trekken tot de zone gelegen tussen Prinshoeveweg en verkeerscomplex E19-A12, waar voldoende ruimte aanwezig is om een ongelijkgrondse kruising tussen beide lijnen mogelijk te maken. Hiertoe dienen de tracés van beide spoorlijnen zich van elkaar te verwijderen en dient de hoogteligging aangepast te worden. Dit impliceert belangrijke grondophogingen.

Aanpassing van het ongelijkvloers vertakkingscomplex voor de Tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen tot in Lier voor opvangen trafiekstijgingen op lange termijn

Op korte termijn zal de lijn 16A haar eindpunt kennen ter plaatse van het ongelijkvloers vertakkingscomplex met de L27A. Op lange termijn, in het kader van de aanleg van de tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen, zal de lijn 16A verder doorgetrokken worden in de richting van Lier. Ter plaatse van het ongelijkvloers vertakkingscomplex zal dan een ongelijkvloers verbindingscomplex gerealiseerd worden tussen de lijnen 16A en 27A.

Zoals hierboven reeds aangegeven, behoren deze plannen op lange termijn niet tot onderhavig GRUP.

Bij de ontwikkeling en dimensionering van milderende maatregelen in de milieubeoordeling van dit GRUP wordt wel rekening gehouden met het bijkomend ruimtebeslag en plannen van de aanpassing en doortrekking gepland op lange termijn.

Als gevolg van de plan-MER die zal opgemaakt worden voor de tweede spoorontsluiting kan de Vlaamse Regering beslissen over een bijgesteld tracé voor deze tweede spoorontsluiting (zie boven). Ook de aantakking van deze tweede spoorontsluiting op het vertakkingscomplex ter hoogte van Oude Landen zal dan verder geconcretiseerd moeten worden. Hierbij zal de ruimte-inname logischerwijs gereduceerd tot de hoogstnoodzakelijke ruimte om de aantakking op het vertakkingscomplex ter hoogte van Oude Landen mogelijk te maken. Dit kan wel tot gevolg hebben dat voorliggend GRUP op dat moment ter hoogte van deze aantakking zal herzien worden, in functie van een bijkomende herbestemming.

Projectkenmerken

Met het onderhavig project wordt voorzien om in de zone Oude Landen een ongelijkvloers vertakkingscomplex te realiseren waardoor het mogelijk wordt om de 2 bijkomende sporen van de L16A, zonder spoorversnijding, te kunnen aansluiten op de bestaande L27A.

Om dit te kunnen realiseren :

    • kan de strakke bundeling van de lijnen 27A en 16A niet behouden blijven en dienen beide lijnen zich van elkaar te verwijderen teneinde een onderlinge kruising mogelijk te maken;

    • dient de hoogteligging van de sporen aangepast teneinde een voldoende hoogteverschil te creëren tussen beide spoorlijnen om een ongelijkvloerse kruising mogelijk te kunnen maken. Belangrijke grondophogingen dienen hier uitgevoerd te worden om de vereiste niveauverschillen te kunnen realiseren.

 

 

2.1.2 Spoorbundel Luchtbal

 

Motivatie noodzaak project

Ingevolge de uitbreidingswerken van de spoorinfrastructuur van Antwerpen Centraal zijn een aantal uitwijkmogelijkheden voor Antwerpen Centraal definitief weggevallen, met name bundel Berchem (alle locatiealternatieven ten zuiden van Antwerpen Berchem), bundel vormingsstation Antwerpen Noord, bundel Antwerpen-Schijnpoort-westzijde, “bundel Q” Antwerpen-Schijnpoort, station Essen en “Antwerpen Stuyvenberg”. In de toekomst, en zeker bij invoering van het Antwerps Gewestelijk Expressnet (AGEN), zal er nood zijn aan het herstellen van de verloren gegane uitwijkmogelijkheden. De invoering van het Antwerps Gewestelijk Expressnet (AGEN) zal immers leiden tot een frequentere treindienst en een stijging met 50 % van het aantal treinstellen dat dagelijks wordt uitgeweken.

Realisatie bijkomende uitwijkcapaciteit op korte en middellange termijn

Bijkomende uitwijkcapaciteit voor reizigerstreinen in de Antwerpse agglomeratie zal gerealiseerd worden door aanleg van een nieuwe wijkbundel. Deze bundel zal naast de bestaande bundel Luchtbal worden gebouwd en zal als één geïntegreerde spoorbundel worden geëxploiteerd. Het basisproject voorgesteld door Infrabel voorziet de nieuwe bundel ten noordoosten van de bestaande bundel. In de loop van het project-m.e.r.-proces werd in overleg met Infrabel, door het MER-team een uitvoeringsalternatief uitgewerkt waarbij de nieuwe bundel parallel (dus ten oosten) met de bestaande bundel zal liggen.

Met de nieuwe 9-sporige uitwijkbundel zal ± 2400 m lengte uitwijksporen worden gerealiseerd. In combinatie met de restcapaciteit van de bestaande uitwijkbundel Luchtbal zal voldoende lengte aan uitwijksporen worden gecreëerd ter compensatie van het wegvallen van de 2 spoorbundels Berchem en Congo.

De geplande uitbreiding betreft een uitwijkbundel voor reizigersmaterieel zonder onderhoudsfaciliteiten.

Projectkenmerken

De uitwijkbundel dient te worden opgebouwd uit :

    • 8 bundelsporen (± 320 m) en een omloopspoor voor rangering en uitrit;

    • Eén doodspoor : Via het doodspoor (nuttige lengte 60 m) kunnen rangeerbewegingen (in hoofdzaak het vrijmaken van locomotief) uitgevoerd worden;

Het spoorpeil van de nieuwe sporen zal op een niveau van +4,50 m TAW liggen. Dit betekent dat de bedding van de nieuwe bundel op +3,80 m TAW dient aangelegd (70 cm onder het niveau van de rail).

Locatieverantwoording en alternatievenonderzoek

Het onderzoek naar alternatieven is reeds in 2002 uitgevoerd door de interne (technische) deskundigen. Na een spoortechnisch onderzoek werden de meeste alternatieven verworpen :

    • Alle locatiealternatieven ten zuiden van Antwerpen Berchem werden verworpen om spoortechnische redenen. Voor elke trein die van Antwerpen Centraal uitgeweken wordt naar een uitwijkbundel ten zuiden van Antwerpen Berchem is immers tweemaal een doorrit door het zeer drukke station Antwerpen Berchem noodzakelijk.

    • Wijkbundel ter hoogte van het vormingsstation Antwerpen Noord wordt verworpen omdat de nog vrijliggende terreinen ofwel beschermd zijn als vogelrichtlijngebied ofwel gereserveerd voor de uitbreiding van de bestaande rangeerinstallaties en omdat het uitwijken van reizigerstreinen onvermijdelijk zou interfereren met het zeer drukke goederenverkeer op de toegangssporen naar Antwerpen Noord.

    • De uitbreiding van de bestaande bundel in Antwerpen-Schijnpoort-westzijde wordt verworpen omdat het verzadigingspunt van deze installaties bijna bereikt is en er geen ruimte meer beschikbaar is voor de uitbreiding van bestaande installaties.

    • De zone “bundel Q” van het station Antwerpen-Schijnpoort kan niet in aanmerking genomen worden voor inrichting van een wijkbundel voor reizigerstreinen omwille van exploitatieredenen en omwille van de afwezigheid van uitbreidingsmogelijkheid.

    • Het station Essen is op 28 km van Antwerpen-Centraal gelegen wat de gestelde maximumafstand overschrijdt. Bovendien is de lijn L12, waarlangs de uitwijkactiviteit zou dienen te gebeuren, reeds een zeer druk bezette lijn die in het kader van het AGEN nog drukker zal worden.

Het locatiealternatief “Antwerpen Stuyvenberg” (Spoor Noord)” werd in de milieuhaalbaarheidsstudie (zie 4.1) nog als valabel alternatief beschouwd. Inmiddels is het duidelijk dat dit alternatief definitief moet worden verworpen als mogelijke locatie voor de realisatie van een uitwijkbundel omwille van de beleidsovereenkomst tussen NMBS en Stad Antwerpen. Deze beleidsovereenkomst omvat een samenwerking aangaande de ontwikkeling en bevordering van de hefboomfunctie van het spoorwegemplacement Antwerpen Noord met het oog op de herwaardering van de wijken Dam, Stuyvenberg en Seefhoek. Dit impliceerde de verplaatsing van de op het spoorwegemplacement aanwezige uitwijkbundels naar de Luchtbal. Ondertussen is het stedelijk landschapspark gerealiseerd.

 

2.1.3 Afgeleid project: afgraving tussengebied ter compensatie van ruimtebeslag in waterbergingsgebied

 

Motivatie noodzaak compensatie waterberging

De zone van het parkgebied Oude Landen volgens het gewestplan, is een mogelijke locatie voor waterberging, onderzocht in de hydrologische en hydraulische studie voor het stroomgebied van de Donkse beek, Oudelandse beek en Laarse beek van IMDC (2004). Deze studie had als doel oplossingsvoorstellen en alternatieven te formuleren ter voorkoming van wateroverlast, rekening houdend met de beleidslijnen van het integraal waterbeheer. Eén van de in het eindrapport van 2004 bestudeerde scenario’s ter voorkoming van wateroverlast betreft ‘Bergen in de gebieden tussen de spoorlijn 12 (Antwerpen-Roosendaal), de goederenspoorlijn en de nieuwe HSL in combinatie met de verlegging van de Laarse Beek tot monding in de Schijnkoker’.

Door de aanleg van beide spoorwegprojecten in het parkgebied Oude Landen verkleint de oppervlakte beschikbaar voor waterberging. In de huidige situatie is tussen de bestaande spoorbundel Luchtbal, de goederenlijn 27A en de Prinshoeveweg circa 46 ha beschikbaar voor waterberging. Na aanleg van het vertakkingscomplex en de nieuwe bundel is nog circa 28 ha beschikbaar voor waterberging. Bij aanleg van de tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen zal geen extra ruimtebeslag noodzakelijk zijn in het tussenliggende gebied, zodat de oppervlakte beschikbaar voor waterberging op lange termijn niet wijzigt.

Om de verminderde waterbergingscapaciteit te compenseren werd afgraving van het tussenliggend gebied voorgesteld.

 

 

2.2 Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan (GRUP)

Niet enkel is het van belang de doelstelling van het voorgenomen plan, namelijk het bestemmen van een gebied voor spoorweginfrastructuur (vertakkingscomplex en spoorbundel) in uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen te formuleren, maar ook de reikwijdte en detailleringsgraad van het plan. De doelstelling van het plan wordt gedurende het verdere planningsproces verfijnd, geherformuleerd en herwerkt tot een RUP. Het abstractieniveau van deze doelstelling bepaalt de bewegingsruimte die nog rest voor het planningsproces en de besluitvorming over het plan.

De reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan zijn echter meer onderhevig aan verfijning en aanpassing, dit aan de hand van verkregen inzichten en beoordeling van de programma-onderdelen in het lopende planningsproces. Dit is eigen aan het evolutieve en iteratieve karakter van het planningsproces.

In het geval van voorgenomen plan werd reeds een project-MER ‘Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel luchtbal in de zone van de "Oude Landen" te Ekeren (Antwerpen)’ opgemaakt. Deze werd ingediend bij dienst MER op 29/09/2008. De project-MER werd goedgekeurd op 5 februari 2009. De reikwijdte van het voorgenomen plan zal van in het begin rekening houden met de dwingende milderende maatregelen die voorgesteld worden in de project-MER en die relevant zijn voor het voorgenomen plan.

De reikwijdte van het voorgenomen plan kan als volgt worden aangegeven:

    • nieuw spoorvertakkingscomplex,

    • uitbreiding bestaande spoorbundel Luchtbal,

    • gebied met functie waterberging, natuurontwikkeling en recreatief medegebruik,

    • kwalitatieve buffering naar omliggende gebieden of functies.

De detailleringsgraad van het voorgenomen plan bestaat uit volgende:

    • één bestemmingsvoorschrift voor spoorweginfrastructuur waarin de toegelaten werken worden vastgelegd en waarin wordt aangegeven wat met niet benutte ruimte, na aanleg van de infrastructuur, zal gebeuren,

    • indien mogelijk een bestemmingsvoorschrift (in overdruk) voor ongelijkvloerse infrastructuur,

    • een bestemmingsvoorschrift voor waterberging en natuur,

    • bijzondere aandacht gaat uit naar visuele buffering en andere leefbaarheidsmaatregelen van de nieuwe spoorvertakking t.o.v. nabijgelegen woonwijken.

 

Andere specifieke inrichtingsvoorschriften kunnen het resultaat zijn van het planningsproces, in het bijzonder van het actorenoverleg, milieubeoordeling en ruimtelijk ontwerp. Enerzijds kunnen deze vertaald worden in het plan of de voorschriften. Anderzijds kunnen deze niet behoren tot het voorgenomen detailniveau. Deze specifieke inrichtingsmaatregelen die niet kunnen doorwerken in het ruimtelijk uitvoeringsplan, worden dan beschouwd als aanbevelingen of aandachtspunten naar het vervolgtraject tot realisatie van het spoorwegproject (bv. inrichting, vergunningsfase).

 

3 Relatie met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

 

3.1 Het richtinggevend gedeelte

 

Hoofdspoorwegen

De te herwaarderen en te verlengen Ijzeren Rijn (Duinkerken-Antwerpen-Neerpelt-Ruhrgebied) en de goederenspoorlijn Antwerpen-Lier-Hasselt-Montzen worden in het RSV geselecteerd als hoofdspoorwegen voor goederen. Het hoofdspoorwegennet verzorgt de spoorwegverbindingen op internationaal en Vlaams niveau. Het regionale net functioneert als toevoernet (verzamelnet) naar het hoofdspoorwegnet via de hoofdstations.

Het hoofdspoorwegennet is het spoorwegennet voor personen en goederen dat naast de (inter)nationale verbindende functie, de groot- en regionaalstedelijke gebieden verbindt en de poorten ontsluit. Het is het spoorwegennet dat bij prioriteit verbeterd wordt en dat wordt uitgebreid om de vooropgestelde ruimtelijke en mobiliteitsdoelstellingen te halen.

Er wordt in het RSV voorgesteld om een beperkt aantal nieuwe spoorinfrastructuren te realiseren. Deze nieuwe spoorinfrastructuur wordt in minstens één van de provinciale multimodale verkeers- en vervoermodellen geanalyseerd en geëvalueerd. Voor de weerhouden infrastructuren worden in ruimtelijke uitvoeringsplannen terreinreserveringen vastgelegd. Deze verbindingen maken dan ook in de toekomst onderdeel uit van het hoofdspoorwegennet.

Voor het goederenvervoer zijn dat ondermeer :

    • de realisatie van de tweede spoortoegang naar de zeehaven van Antwerpen;

    • een capaciteitsverhoging tussen de zeehaven van Antwerpen en de omgeving van Lier.

Stedelijke gebieden

Antwerpen werd in het RSV geselecteerd als grootstedelijke gebied. Het stedelijk gebied is een beleidsmatig begrip. In deze gebieden wordt een stedelijk-gebiedbeleid gevoerd waar ontwikkeling, concentratie en verdichting uitgangspunten zijn, maar steeds met respect voor de draagkracht van het stedelijk gebied. Dit betekent een beleid gericht op het creëren van een aanbod aan bijkomende woningen in een kwalitatieve woonomgeving, het kwantitatief en kwalitatief voorzien van ruimte voor economische activiteiten, het versterken van het stedelijk functioneren (diensten, gemeenschapvoorzieningen, stedelijke voorzieningen,...) en het stimuleren van andere vormen van mobiliteit. Dit “aanbodbeleid” in het stedelijk gebied is essentieel om verdere uitzwerming, lintbebouwing en wildgroei van allerhande activiteiten in het buitengebied te vermijden. Complementair hieraan wordt een buitengebiedbeleid vooropgesteld waar ten aanzien van bijkomende ruimte voor woningbouw en ruimte voor economische activiteiten een meer terughoudend beleid wordt gevoerd, en waar de aandacht gaat naar het blijvend functioneren van het wonen en werken in de kernen, de landbouw en de natuur.

Poorten

De Antwerpse zeehaven wordt in het RSV geselecteerd als poort. Deze poorten zijn van uitzonderlijk belang voor de economische structuur van Vlaanderen. Ze worden afgebakend op Vlaams niveau. De afbakening laat toe om de groei op te vangen binnen de grenzen van dit concentratiegebied van economische activiteit. Bij selectie en afbakening wordt rekening gehouden met de ligging, de ruimtelijke principes voor de gewenste ruimtelijke structuur en de aard van de economische activiteiten. De ontwikkeling van de haven van Antwerpen wordt op die manier gegarandeerd weliswaar binnen de totaliteit van de in het gewestplan vastgelegde bedrijventerreinen.

 

 

 
3.2 De bindende bepalingen

 

3.2 De bindende bepalingen

 

 

Spoorweginfrastructuur

Het Vlaams Gewest selecteert de bestaande spoorwegvakken die als hoofdspoorweg in aanmerking komen. Het Vlaams Gewest duidt deze spoorwegvakken in de gewestplannen of in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aan. Voor de nieuw aan te leggen spoorwegvakken worden door het Vlaams Gewest in de gewestplannen of in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen terreinen gereserveerd.

Tot de hoofdspoorwegen voor het goederenvervoer behoort de internationale verbinding Antwerpen-Lier-Hasselt-Montzen.

 

3.3 Planningsprocessen in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

 

Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen

De Vlaamse regering heeft op 19 juni 2009 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk Gebied Antwerpen definitief vastgesteld. Met dit plan stelt de Vlaamse Regering twee zaken voor:

    1. een afbakeningslijn die aangeeft waar de stedelijke ontwikkeling van het Antwerpse in de toekomst kan gebeuren.

    2. aanpassingen aan de stedenbouwkundige voorschriften op verschillende locaties om nieuwe ruimte te creëren voor wonen, werken, verkeersinfrastructuur, stadsbossen en stedelijk groen.

Het plangebied Oude Landen is gelegen binnen de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen. Er worden voor het gebied geen herbestemmingen voorgesteld vanuit de afbakening van het grootstedelijk gebied.

Afbakening haven van Antwerpen

In het kader van het Strategisch Plan voor de haven van Antwerpen wordt gestreefd naar een nieuwe afbakening van het havengebied. Dit plan heeft de status van een beleidsplan dat ontstaan is op initiatief vanuit de overheid.

Het plan-MER voor de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving werd goedgekeurd op 4 maart 2009. In alle planvarianten die onderzocht werden in dit plan-MER wordt rekening gehouden met de aanleg van het ongelijkvloers vertakkingscomplex op de goederenlijn L27A.

Op 11 september 2009 heeft de Vlaamse Regering kennis genomen van de resultaten van het ruimtelijk veiligheidsrapport, het plan-MER, het goedkeuringsverslag en de watertoetsen over het Strategisch Plan voor de haven van Antwerpen en op basis hiervan gekozen voor het in het in plan-MER omschreven maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA), en de daaraan verbonden milderende en natuurcompenserende maatregelen, als na te streven gewenste ontwikkeling van de haven van Antwerpen. Ze heeft de bevoegde ministers gelast met de verdere uitwerking van dit alternatief, zoals de opmaak van een GRUP, met bijhorend onteigeningsplan, teneinde de haven van Antwerpen af te bakenen overeenkomstig het MMHA.

Afbakeningsproces voor landbouw, natuur en bos in de regio Antwerpse gordel en Klein-Brabant

In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) stelt de Vlaamse overheid een ruimtelijke visie op voor landbouw, natuur en bos voor de regio Antwerpse Gordel - Klein Brabant. Deze visie zal de basis vormen voor het opmaken van concrete afbakeningsplannen voor landbouw-, natuur- en bosgebieden.

Op 27 maart 2009 nam de Vlaamse regering kennis van de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos voor de regio Antwerpse Gordel – Klein Brabant en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 9.700 ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed.

Het plangebied Oude Landen behoort tot de deelruimte “Haven en Polder”. Voor het parkgebied Oude Landen luidt de visie: “Behoud en versterking van gevarieerde valleilandschappen met ruimte voor waterberging”. Dit impliceert :

    • De natuurlijke waterbergingsfunctie van de valleigebieden wordt bewaard en waar nodig hersteld en verder uitgebouwd. Dit is vooral van belang in functie van de bescherming van de stroomafwaarts gelegen gebieden.

    • Hier wordt ruimte gelaten voor de uitbouw van een sporenbundel.

    • De structuurkenmerken van de waterlopen worden waar nodig verbeterd door meer ruimte (hermeandering, natuurlijke oevers, …) te voorzien voor de waterloop.

    • Indien compatibel met de waterberging en de ontwikkeling van de sporenbundel is het ruimtelijk beleid gericht op het behoud van de grondgebonden landbouwfunctie, maar vrijwaart voldoende ruimte voor een duurzame instandhouding en verbetering van de kwaliteit van de valleigebonden natuurwaarden en van de kleine landschapselementen.

    • De hoofdfunctie van deze gebieden is landbouw, natuur, bos en/of waterberging. (Delen van) deze gebieden kunnen gedifferentieerd worden als natuurverwevingsgebied.

 

 

 

4 Relevante planningsprocessen en studies

Als voorbereiding op en in relatie met het project dat het voorwerp vormt van voorliggend GRUP werden diverse (technische) studies uitgevoerd. Hieronder worden enkel deze besproken die inhoudelijk relevant zijn voor het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

4.1 Milieuhaalbaarheidsstudie spoorbundel Luchtbal

De milieuhaalbaarheidsstudie “Uitbreiding spoorbundel Luchtbal (Ekeren) en Nieuwe bundel Stuyvenberg (Antwerpen-Dam)” bestudeerde de haalbaarheid van twee locaties voor de realisatie van bijkomende uitwijk- en onderhoudscapaciteit voor reizigersmaterieel in de Antwerpse agglomeratie :

  1. De uitbouw van het bestaande wijkbundelcomplex “Luchtbal” met:

    • de aanleg van bijkomende uitwijksporen ter hoogte van de bestaande bundel,

    • de integratie van de bestaande wijksporen in dit nieuwe uitwijkcomplex,

    • de uitbouw ervan tot een volwaardig onderhoudscentrum (met trainwash, onderhoud-platformen, schouwputten, overdekte onderhoudspost)

  2. Uitbouw van een bundel Stuyvenberg. Hierbij zouden de activiteiten van de bestaande installaties van Antwerpen Schijnpoort en de nieuw te bouwen installaties ter hoogte van vroegere tractiewerkplaats van de NMBS (tussen viaduct Dam en de brug van de Schijnpoortweg) kunnen geïntegreerd worden.

 

Conclusies van de milieubeoordeling uitgevoerd in het kader van de milieuhaalbaarheidsstudie zijn in zekere mate achterhaald vermits:

 

  • Enerzijds de alternatieve locatie Stuyvenberg inmiddels verlaten is, omdat hier het stedelijk landschapspark Park Spoor Noord aangelegd is.

  • Anderzijds de plannen voor de combinatie van uitwijkbundel met trainwash voor Luchtbal eveneens zijn verlaten. De huidige inzichten van Infrabel geven namelijk aan dat de uitbouw van de bestaande spoorbundel Luchtbal in combinatie met het benutten van de bestaande trainwash Schijnpoort zowel op korte als middellange termijn een spooroperationeel aanvaardbare oplossing biedt.

4.2 project-MER

Voor het project ‘Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel luchtbal in de zone van de "Oude Landen" te Ekeren (Antwerpen)’ werd in het verleden een project-MER opgemaakt. Deze project-MER werd goedgekeurd op 5 februari 2009.

De globale conclusie van het project-MER kan als volgt worden samengevat :

    • Mits toepassing van de voorgestelde milderende maatregelen (zie voor toelichting hoofdstuk 6) heeft de aanleg van een ongelijkvloers vertakkingscomplex op de goederenlijn 27A aanvaardbare milieueffecten.

    • Voor de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal werd het uitvoeringsalternatief dat in overleg met de initiatiefnemer werd voorgesteld als meest milieuvriendelijk alternatief weerhouden. De aanleg van de nieuwe bundel parallel met de bestaande wijkbundel beperkt de milieueffecten aanzienlijk.

    • De afgraving van het tussengebied tot 3 à 3,15 m TAW (m.a.w. boven het freatisch grondwaterpeil) en de daaruit volgende realisatie van een waterbergingsgebied van 132.000 à 168.000 m³, wordt noodzakelijk geacht bij uitvoering van de spoorprojecten omdat het gebied tussen L12, het goederenspoor L27A en de Prinshoeveweg, werd aangeduid als één van de locaties voor berging in de IMDC-studie “Hydrologische en hydraulische studie Donkse, Oudelandse en Laarse beek”. Het betreft een zone met een oppervlakte van 24 ha overeenkomend met de oppervlakte waar geen spoorinfrastructuur is voorzien op lange termijn (m.a.w. het gebied tussen de voorziene nieuwe spoorbundel en het vertakkingscomplex Oude Landen na omvorming van het complex ifv de doortrekking van de tweede spoorontsluiting tot in Lier). Het is belangrijk deze maatregel uit te voeren voorafgaand aan de realisatie van de spoorprojecten of, indien slechts één van beide spoorprojecten wordt gerealiseerd, voorafgaand aan de uitvoering van dit ene spoorproject.

4.3 Plan-MER

De beoordeling van plannen en programma’s op hun gevolgen voor het milieu wordt geregeld door het decreet van 27 april 2007 en het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2007. Vermits de aanleg van spoorwegen met een lengte van 1 tot 10 km een project is uit bijlage II van het BVR van 10 december 2004 is het onderhavige plan van rechtswege plan-MER-plichtig.

Voor het plan-MER voor het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Spoorweginfrastructuur en natuurpark Oude Landen te Ekeren’ wordt de procedure volgens het integratiespoor gevolgd. De nota voor publieke consultatie werd ter inzage gelegd van 7 maart 2009 tot en met 7 april 2009. De richtlijnen dateren van 12 mei 2009. Op 16 december 2009 werd het plan-MER goedgekeurd door de dienst MER.

Bij de uitwerking van het plan-MER is maximaal gebruik gemaakt van de reeds goedgekeurde project-MER.

Het plan-MER wordt volledig als bijlage bij dit ruimtelijk uitvoeringsplan gevoegd.

In hoofdstuk 8 wordt de milieuverklaring opgenomen waarbij wordt aangegeven welke milderende maatregelen vanuit de milieubeoordeling rechtstreeks worden vertaald in het ruimtelijk uitvoeringsplan.

4.4 Passende beoordeling

Artikel 36 ter van het decreet Natuurbehoud bepaalt dat ieder plan dat - afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s - een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling. Het gaat om gebieden die door de Vlaamse regering zijn voorgesteld of aangewezen zijn als Speciale Beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van 02.05.1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992).

Het plangebied ligt niet in de directe omgeving van een speciale beschermingszone. Het habitatrichtlijngebied ‘Bos- en Heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ is de dichtstbijzijnde gelegen speciale beschermingszone en bevindt zich op een afstand van ongeveer 2000 meter van het plangebied.

Redelijkerwijze kan aangenomen worden dat de aanpassing van de spoorweginfrastructuur en de inrichting van het tussenliggende gebied i.f.v. de waterberging op ongeveer 2000 meter van de speciale beschermingszone geen betekenisvolle aantasting kan veroorzaken van de habitats ervan.

Concluderend kan gesteld worden het ruimtelijk uitvoeringsplan geen plan is dat een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, en conform artikel 36ter van het decreet Natuurbehoud, geen passende beoordeling vereist is.

4.5 Watertoets

In het kader van het decreet betreffende het integraal waterbeheer dient een overheid die over een plan beslist, er zorg voor te dragen dat er geen schadelijk effect op het watersysteem ontstaat of zoveel mogelijk wordt beperkt of als dat niet mogelijk is dat het schadelijk effect op het watersysteem ten gevolge van het plan wordt hersteld. De watertoets maakt deel uit van het opgemaakte plan-MER, die in bijlage wordt bijgevoegd.

In het plan-MER, en ook project-MER, is de impact van het project op de waterhuishouding ten gronde onderzocht. Volgens de watertoetskaarten is het plangebied gelegen in effectief overstromingsgevoelig gebied, niet infiltratiegevoelig gebied en gebied zeer gevoelig voor grondwaterstroming. Het plangebied wordt doorkruist door de Donkse beek en de Oudelandse beek en ten zuiden van de L27A loopt de Laarse beek.

Uit het plan-MER blijkt dat er, mits het uitvoeren van onderstaande milderende maatregelen, geen significant negatieve effecten op het grondwater en het oppervlaktewater zullen zijn.

Om de aantasting van de structuurkwaliteit van de Oudelandse beek zo beperkt mogelijk te houden, is voor de bundel Luchtbal gekozen voor de ligging van de nieuwe bundel parallel aan de bestaande spoorbundel.

Door de aanleg van beide spoorwegprojecten zal de oppervlakte beschikbaar voor waterberging in het gebied tussen de spoorlijnen L12 en L27A en de Prinshoeveweg, verkleinen (van 46ha naar 28,5ha). Om deze verminderde waterbergingscapaciteit te compenseren wordt de afgraving van het tussenliggend gebied tot boven het freatisch grondwaterpeil als noodzakelijke milderende maatregel weerhouden.

4.6 Landschapsinrichtingsplan

Voor het natuurpark en de aangrenzende zone met het ongelijkvloerse vertakkingscomplex (met taluds) is in opdracht van TUC RAIL door het studiebureau Arcadis een inrichtingsstudie opgemaakt. Het Landschapsinrichtingsplan 'Natuurpark Oude Landen Ekeren' is afgerond in april 2010. Hierin wordt een landschappelijk structurerend concept ontwikkeld voor de inrichting van het natuurpark, met aandacht voor en verweving van waterberging, natuur en recreatie, en voor de landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur.

4.7 Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan stad Antwerpen

Het ‘Strategisch ruimtelijk structuurplan Antwerpen Ontwerpen’ werd op 18 september 2006 goedgekeurd. Hierin worden ook uitspraken gedaan over het plangebied. Het gebied behoort tot één van de 5 parkgebieden die als ‘zachte ruggengraat’ de Schelde verbinden met het hinterland van Antwerpen. Basisdoelstellingen van het Noorderpark zijn ondermeer de ontwikkeling van ecologische waarden van de gebieden langs de Laarse en Donkse beek, het voorzien van recreatieve en sportfaciliteiten voor Luchtbal, Merksem en Ekeren in afgebakende zones gelinkt aan het park door wandel- en fietspaden.

4.8 Masterplan 'Sportpark Oude Landen'

Voor het recreatiegebied ten Oosten van het plangebied, tussen de L27A en het woongebied langsheen de Oude Landen, is in opdracht van de stad Antwerpen door Grontmij Vlaanderen & Denis Dujardin een masterplan 'Sportpark Oude Landen' opgemaakt. Het college van burgemeester en schepenen heeft dit masterplan op 4 februari 2011 goedgekeurd. De aanleg van het ongelijkvloers vertakkingscomplex op L27A zal het uitzicht van deze zone in belangrijke mate veranderen. Om te voorkomen dat dit gebied een restzone zou worden, wil de stad het gebied omvormen tot een aangenaam sportpark, zowel voor actieve als passieve recreatie. Het plan geeft een beeld van hoe het terrein tussen spoorlijn L27A en de weg Oude Landen in de toekomst zou kunnen omgevormd worden tot landschaps- en sportpark en vormt zo een kader voor latere realisatieplannen. Het ontwerp voorziet onder meer in een centrale sporthal, verschillende sportvelden en bebossing van het spoorwegtalud.

Het gebied dat in dit masterplan bekeken wordt overlapt voor een stukje met het plangebied van voorliggend GRUP. Het gaat om een zone waarin ruimte vrijkomt na het verleggen van de bestaande spoorweg. De bestemming volgens het gewestplan is hier parkgebied. In functie van de realisatie van de visie in het masterplan is hier echter recreatiegebied wenselijk. De rest van het gebied , gelegen buiten het plangebied van voorliggend GRUP, is reeds in recreatiegebied gelegen volgens het gewestplan..

De herbestemming van het stukje in parkgebied naar recreatiegebied is bijgevolg opgenomen in voorliggend GRUP.

 

 

 

5 Bestaande feitelijke en juridische toestand

Het plangebied is gesitueerd op het grondgebied van Antwerpen, Ekeren.

Kaart 0: Situering plangebied

 

5.1 Bestaande feitelijke en juridische toestand

 

5.1.1 Bestaande feitelijke toestand

De bestaande feitelijke toestand wordt weergegeven op de volgende kaart:

Kaart 1: Bestaande feitelijke toestand: luchtfoto met aanduidingen

 

 

5.1.2 Bestaande juridische toestand

De bestaande juridische toestand wordt weergegeven op de volgende kaarten. De relevante juridische elementen in het Vlaams gewest worden aangehaald in de onderstaande tabellen.

 

Kaart 2: Bestaande juridische toestand: gewestplan, gewestplanwijzigingen en ruimtelijke uitvoeringsplannen

Kaart 3: Bestaande juridische toestand: andere plannen

 

Plan

Naam

Gewestplan(nen) of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen

Gewestplan Antwerpen (K.B. 3.10.1979). De spoorinfrastructuur is gepland in parkgebied en deels in gebied voor dagrecreatie. Ten westen ligt reservaatgebied en een klein gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Ten noorden van de Prinshoeveweg ligt woongebied. Ten oosten van de bestaande goederenlijn 27A ligt een zone voor dagrecreatie en ten zuiden en zuidoosten van deze L27A is agrarisch gebied gesitueerd. In het zuiden loopt een bestaande autosnelweg (de A12).

Het plangebied Oude Landen is gelegen binnen de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen. De Vlaamse regering heeft op 19 juni 2009 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk Gebied Antwerpen definitief vastgesteld.

Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen

-

Gemeentelijke plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen

In het plangebied liggen geen gemeentelijke RUPs of BPA’s. Ten noordoosten van het plangebied is het BPA “De Bist” goedgekeurd op 15/07/1997.

Beschermde monumenten

-

Beschermde dorpsgezichten

-

Beschermde landschappen

Het gebied Oude Landen ten westen van spoorlijn 12, nl het gebied gesitueerd tussen Ekersesteenweg en L12 is in twee fasen als landschap beschermd omwille van de biologische waarde: het grootste gedeelte bij KB van 13 februari 1980, de overige percelen bij MB van 27 december 1987.

Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V)

-

Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H)

-

Ramsargebieden

-

Gebieden van het duinendecreet

-

Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)

Ten westen van de spoorbundel Luchtbal ligt de Grote Eenheid Natuur “Oude Landen” die behoort tot het VEN.

Vlaamse of erkende natuurreservaten

Ten westen van het projectgebied ligt het bijna 100 ha grote erkende natuurreservaat Oude Landen. Met uitzondering van de huidige uitwijkbundel Luchtbal is het parkgebied Oude Landen opgenomen in het visiegebied (mogelijk toekomstig uitbreidingsgebied) van het natuurreservaat.

Bosreservaten

-

Beschermingszones grondwaterwinning

-

Bevaarbare waterlopen

-

Onbevaarbare waterlopen

Het plangebied wordt doorkruist door de Donkse beek en de Oudelandse beek en ten zuiden van de goederenlijn L27A loopt de Laarse beek. Deze drie waterlopen zijn van 2de categorie, hetgeen betekent dat het beheer in handen is van de dienst Waterbeleid van de provincie Antwerpen.

Gewestwegen

Het plangebied wordt in het zuiden begrensd door het uitwisselingscomplex A12-A1/E19. De A12 is voor een klein deel in het plangebied gelegen (ter plaatse van de kruising met de spoorweg).

Spoorwegen

Het plangebied wordt in het westen begrensd door de L12 en in het oosten door de L27A.

5.2 Bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied

Het plangebied is gesitueerd in de nabijheid van een woonkern (Ekeren) en een groene lob in de rand van het grootstedelijk gebied Antwerpen. De open ruimte in dit randstedelijk gebied is drager van verbindingen tussen de verschillende lobben. Het groengebied structureert de stedelijke ruimte.

Het projectgebied bevindt zich in het parkgebied (volgens gewestplan : zie kaart 11) Oude Landen, ten oosten van het natuurreservaat. Dit gebied is in gebruik door de landbouw met zeer beperkt recreatief medegebruik.

Ten noorden ligt Ekeren dat wordt gekenmerkt door een grote en relatief dichtgebouwde woonoppervlakte. Ekeren wordt doorsneden door twee spoorlijnen. L12 is gericht op personenvervoer en verbindt Antwerpen met Nederland. In de onmiddellijke omgeving bevinden zich drie stations: Sint-Mariaburg, Ekeren en Antwerpen-Noorderdokken. L27A is gericht op goederenvervoer en ontsluit de haven en het vormingsstation Antwerpen-Noord.

Ten zuiden liggen de E19 en het verkeerswisselcomplex A12-E19, die het open landschap begrenzen.

De Donkse beek en de Oudelandse beek doorkruisen het plangebied, en ten zuiden van de L27A loopt de Laarse beek.

De bestaande spoorlijnen vormen een sterke barrière tussen het centrum van Ekeren en de noordoostelijk en oostelijk gelegen woonwijken Sint-Mariaburg en Donk. Ten oosten van het projectgebied ligt de wijk Donk (met een voetbalaccommodatie).

Het park- en natuurgebied Oude Landen bestaat voornamelijk uit open, natte weilanden. Het parkgebied heeft een lokale extensief-recreatieve functie.

Het dagrecreatiegebied ligt als een buffer tussen het woongebied en de L27A.

 

 

6 Visie

 

6.1 Visie en gewenste ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven

In het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Spoorweginfrastructuur en natuurpark Oude Landen te Ekeren’ wordt de aanpassing van de spoorinfrastructuur en de aanleg van het natuurpark mogelijk gemaakt.

 

Ruimtelijke vertaling

 

 

Ongelijkvloers vertakkingscomplex

[image] 

Omdat gestreefd wordt naar een capaciteitsverhoging, wordt een ongelijk vertakkingscomplex aangelegd. De hoogteligging van de sporen van lijnen 27A en 16A dient te worden aangepast teneinde een voldoende hoogteverschil te creëren tussen beide spoorlijnen om een ongelijkvloerse kruising mogelijk te maken.

Omdat de hoogteligging van de spoorlijnen 27A en 16A over een ruim grotere afstand dan deze van de ongelijkvloerse kruising zelf moet aangepast worden, wordt in voorliggend GRUP voor de ongelijkvloerse kruising geen apart bestemmingsvoorschrift in overdruk voorzien.

 

 

 

 

 

Compacte uitwijkbundel

[image] 

De geplande uitbreiding van spoorbundel Luchtbal betreft een uitwijkbundel voor reizigersmaterieel zonder onderhoudsfaciliteiten. De plannen voor de combinatie van uitwijkbundel met trainwash, die voorwerp waren van de Milieuhaalbaarheidsstudie voor Luchtbal, zijn immers verlaten. De huidige inzichten van Infrabel geven aan dat de uitbouw van de bestaande spoorbundel Luchtbal in combinatie met het benutten van de bestaande trainwash Schijnpoort zowel op korte als middellange termijn een spooroperationeel aanvaardbare oplossing biedt.

De nieuwe bundel zal naast en parallel met - ten oosten van - de bestaande bundel Luchtbal worden gebouwd en zal als één geïntegreerde spoorbundel worden geëxploiteerd.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kwalitatieve buffering naar omgeving

[image] 

Het ongelijkvloers vertakkingscomplex bereikt grote hoogten en zal daarom vanuit verschillende locaties dominant waargenomen kunnen worden, in het bijzonder vanuit de aangrenzende woonwijken (zuidoostrand van Ekeren, westrand van de Ekerse wijken Prinshoeve & Het Laar) maar ook vanuit het tussenliggend gebied. Ook de landschappelijke inpassing van de spoorbundel is belangrijk voor de garantie van een hoge belevingswaarde van het toekomstige natuurgebied.

De zone tussen de L27A en de woonwijk langs de Oude Landen zal op initiatief van de stad Antwerpen ingericht worden tot een landschaps- en sportpark.

 

 

 

 

 

 

Behoud waterbergingscapaciteit

[image] 

Door de aanleg van beide spoorwegprojecten in het parkgebied Oude Landen verkleint de oppervlakte beschikbaar voor waterberging. Om de verminderde waterbergingscapaciteit te compenseren werd in het project-MER afgraving van het tussenliggend gebied voorgesteld.

 

 

 

 

 

 

 

Ruimte voor waterlopen en natte natuur

[image] 

Om de waterberging in het resterend gebied vanuit de Laarse beek mogelijk te maken, is een aftakking van de Laarse beek noodzakelijk. Daarbij zou vanaf de Laarse beek in bundeling met de HST, waar de Laarse beek in een betonnen keurslijf werd gedwongen, een zijtak gegraven worden die permanent ofwel bij pieken een deel van het debiet afleidt naar de Oudelandse beek doorheen het bergingsgebied.

De afgraving van het gebied tussen beide spoorprojecten impliceert afgraving van de vette en rijke teelaarde. Hierdoor ontstaat sowieso een schraler milieu waarop zich een zeer waardevolle natuur kan ontwikkelen. Gevolg gevend aan en verder werkend op deze essentiële afgraving dient op ecologisch vlak het volgende overwogen :

    • Bij de ondiepe afgraving zal het toekomstig maaiveld zich nabij het hoogste grondwaterpeil situeren en ontstaat in de winter een plas-dras toestand. De standplaats zal dus aanzienlijk natter worden dan de huidige toestand.

    • Bij de afgraving wordt een belangrijke variatie voorzien zodat aanvullend op de dras-situatie tijdens de zomer waterhoudende doch erg ondiepe plassen overblijven en tijdens de winter hoger gelegen donken droog blijven.

Met deze functie van nat natuurontwikkelings-gebied zal het gebied in de toekomst niet meer door de landbouw kunnen gebruikt worden. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat dit gebied volgens de landbouwtyperingskaart een geringe agrarische waardering, omwille van de geïsoleerde ligging en de geringe agrarische geschiktheid van de zware kleigronden.

 

 

 

 

 

 

Versterken recreatieve relaties

[image] 

 

De functie van het toekomstig natuurontwikkelings-gebied, met name een natuurrijk park dat een meerwaarde biedt aan de inwoners van Ekeren en in tweede instantie de te verwachten bezoekers vanuit Antwerpen-Centrum, kan enkel vervuld worden als voldoende aandacht gaat naar de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur. Hiervoor zijn ontsnipperingsmaatregelen noodzakelijk.

 

 

7 Ruimtebalans

2

De ruimteboekhouding geeft een overzicht van de oppervlakten van de bestemmingswijzigingen die door het plan van toepassing zijn. De gegevens hebben geen juridische waarde; ze worden ter informatie toegevoegd.

 

Bestemmingscategorie

Huidige gewestplanbestemmingen in het plangebied

Bestemmingen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Verschil

Wonen

2 ha

-

- 2 ha

Recreatie

3,5 ha

2 ha

- 1,5 ha

Reservaat en natuur

3,5 ha

-

- 3,5 ha

Overig groen

60 ha

26 ha

- 34 ha

Bos

-

-

-

Landbouw

1 ha

1 ha

-

Industrie

-

-

-

Overige bestemmingen

0,5 ha

41 ha

+ 40.5 ha

GEN in overdruk

-

-

-

GENO in overdruk

-

-

-

Totaal GEN/GENO in overdruk

-

-

-

Natuurverweving in overdruk boven recreatie

-

-

-

Natuurverweving in overdruk boven overig groen

-

-

-

Natuurverweving in overdruk boven bos

-

-

-

Natuurverweving in overdruk boven landbouw

-

-

-

Totaal natuurverweving in overdruk

-

-

-

 

 

 

8 Milieuverklaring

Vanuit de milieubeoordeling worden verschillende milderende maatregelen geformuleerd. Een deel daarvan wordt rechtstreeks doorvertaald naar het GRUP (bestemmingen en stedenbouwkundige voorschriften). Het gaat om volgende aspecten:

 

Relevante maatregelen

Ruimtelijke vertaling

Aanleg van nieuwe spoorbundel parallel aan de bestaande bundel als meest milieuvriendelijk alternatief.

De zone parallel aan de bestaande spoorbundel wordt opgenomen in het gebied voor spoorinfrastructuur.

Aan de ruimte die vrijkomt door het verleggen van de bestaande goederenlijn moet een inrichting gegeven worden die de landschappelijke overgang tussen de woonwijk Het Laar en de nieuwe spoorwegbedding verbetert.

De ruimte die vrijkomt door het verleggen van de bestaande spoorweg wordt herbestemd als recreatiegebied en agrarisch gebied in overeenstemming met de aanliggende bestemmingen.

Noodzakelijke afgraving van het tussenliggend gebied in combinatie met een gedeeltelijke omlegging van de Laarse beek naar de Oudelandse beek.

Binnen de bestemming parkgebied worden specifieke voorschriften opgenomen in functie van waterbeheer. Bovendien wordt een periode vastgelegd waarbinnen de aanleg van het gebied een feit dient te zijn.

Beplanting van de meest oostelijke tak van het spoorwegtalud met hoog struikgewas, om de landschappelijke inpassing van het vertakkingscomplex te garanderen.

Langsheen de nieuwe spoorinfrastructuur wordt, met een overdruk binnen de bestemming spoorinfrastructuur, een gebied ingericht voor buffering van de spoorinfrastructuur ten opzichte van haar omgeving en voor de kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving. Binnen deze zone zijn alle werken die nodig zijn van de landschappelijke en visuele afscherming van de spoorinfrastructuur aanvaardbaar. Bovendien wordt deze inpassing als voorwaarde vastgelegd.

Integratie van vrijgekomen ruimte tussen vertakkingscomplex en huidige L27A in het sportief-recreatieve project van stad Antwerpen.

De ruimte die vrijkomt door het verleggen van de bestaande spoorweg wordt ter plaatse van het geplande project van stad Antwerpen herbestemd naar recreatiegebied.

Aanleg van geluidsschermen ten oosten en ten westen van het vertakkingscomplex vanaf Prinshoeveweg.

Langsheen de nieuwe spoorinfrastructuur wordt, met een overdruk binnen de bestemming spoorinfrastructuur, een gebied ingericht voor buffering van de spoorinfrastructuur ten opzichte van haar omgeving en voor de kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving. Binnen deze zone zijn alle werken, handelingen en wijzigingen voor onder andere de geluidsafscherming van de spoorinfrastructuur mogelijk. Er is vastgelegd dat er maatregelen moeten genomen worden voor o.a. geluidsbuffering van de spoorinfrastructuur.

In functie van de recreatieve ontsluiting van het toekomstige natuurontwikkelingsgebied is de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur wenselijk ten oosten en ten zuiden van het natuurontwikkelingsgebied.

Binnen de bestemming spoorinfrastructuur is expliciet vastgelegd dat er minstens 2 nieuwe doorgangen voor langzaam verkeer moeten voorzien worden om de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur in het oosten en het zuiden van het gebied te garanderen: (1) een doorgang ter plaatse van de kruising van de Oudelandse Beek met de spoorinfrastructuur en (2) een doorgang ter plaatse van de kruising van de aftakking van de Laarse beek met de spoorinfrastructuur. Binnen de bestemming spoorinfrastructuur zijn verder alle werken, handelingen en wijzigingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer zijn toegelaten.

 

Algemene monitoring methodiek:

Momenteel is er geen instrument of gevalideerde methodiek beschikbaar voor de monitoring van ruimtelijke uitvoeringsplannen en de milieueffecten om te voldoen aan de richtlijn 2001/42/EG. Om deze reden, en in afwachting van nieuwe kennis of richtsnoeren over monitoring in Vlaanderen, worden hier enkele basisprincipes weergegeven. Nadien wordt dit meer specifiek voor het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan uitgewerkt.

Volgens Fischer (2007) zijn er vier doelstellingen voor de opvolging na een afgeronde milieueffectrapportage:

  • conformiteit: in de monitoring wordt nagegaan of de beschreven effecten , doelstellingen en overige regelgeving effectief wordt toegepast, zoals beschreven in het plan-MER en het plan.

  • performantie: dit onderdeel van de monitoring gaat in op de effectiviteit en de efficiëntie van de voorgestelde maatregelen, en vertrekt van regelmatige observatie en/of dataverzameling met als doel het vaststellen van oorzaak-gevolgrelaties tussen de uitvoering van het plan en de wijziging in de toestand van het milieu.

  • onzekerheid: bij de monitoring moet ook in staat zijn om de onzekerheid bij het voorspellen van de effecten enerzijds, en de onverwachte effecten anderzijds in kaart te brengen. De inschatting van de significantie van de mogelijke milieueffecten bij de scoping en de reeds aangegeven leemten in de kennis in dit kader belangrijke aandachtspunten.

  • verspreiding: het gevolg van een goed uitgevoerde monitoring is niet beperkt tot het individueel plan en de mogelijke effecten, alle relevante leerpunten moeten direct kunnen verwerkt worden in andere lopende planvormingsprocessen, de opmaak van plan-MERs en de bijstelling van bestaande plannen.

Weick et al (2007) stellen in deze dat monitoring zowel een rol heeft als controlemechanisme bij de uitvoering van het plan, als dat het een integraal deel moet uitmaken van de planevaluatie.

Aan de hand van de voorbeelden en theorie die zowel door Fischer als Weick worden aangehaald moeten volgende stappen worden doorlopen om een effectief periodiek monitoringsysteem op te zetten:

  1. aan de hand van de doelstellingen concretiseren wat bedoeld wordt met de uitvoering van het plan nagaan of, en zo ja in welke mate het plan is uitgevoerd

  2. weergave van de wijziging van de toestand van het milieu t.o.v. de referentiesituatie

  3. nagaan of een oorzakelijk verband kan vastgesteld worden tussen de uitvoering van het plan en de wijziging van de toestand van het milieu

  4. beoordelen of de wijziging van de toestand van het milieu ten gevolge van de uitvoering van het plan aanvaardbaar is, of er bijkomende maatregelen nodig zijn of het plan moet aangepast worden.

 

 

9 Vertaling naar verordenende stedenbouwkundig voorschriften

 

Toelichting bij het verordenend voorschrift

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘infrastructuur’.

Artikel 1. Spoorinfrastructuur

Bepalingen m.b.t. de spoorinfrastructuur

Onder aanhorigheden van spoorwegen wordt onder andere verstaan:

Spooruitrustingen zoals sporen, bovenleidingen, seininrichting, kabelwerken, alle grond- en kunstwerken voor de realisatie van de dragende structuur, alle gebouwen en andere constructies, met noodzakelijke toegangswegen, die verband houden met het onderhoud en de exploitatie van de spoorlijn zoals tractie-onderstations, sectioneerposten, seinposten, onderhoudsplatformen, dienstlokalen, communicatie, alle toegangs- en langswegen ten behoeve van onderhouds- en veiligheidsdoeleinden, alle voorzieningen op het gebied van veiligheid en eventuele ventilatie zoals evacuatieschachten, afsluitingen, ventilatie-uitrustingen, de infrastructuren voor de afwatering van de spoorbedding zoals grachten, duikers, pompstations.

Onderhoudsinfrastructuur voor treinen, zoals trainwashes, is echter niet toegelaten. Dit omwille van de impact van dergelijke activiteiten op het waterbergend vermogen van het gebied en op het natuurpark en omgeving.

Alle werken van natuurtechnische milieubouw kunnen gerealiseerd worden. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Belang van oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur

In functie van de recreatieve ontsluiting van het natuurpark zijn een aantal ontsnipperingsmaatregelen nodig. Voor de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur ten oosten en ten zuiden van het natuurpark is minstens gewenst:

  • een voldoende brede overwelving van de Oudelandse beek door het ongelijkvloers vertakkingscomplex, zodat op de langsstrook naast de oeverstrook een recreatief pad kan worden aangelegd;

  • voorzien van een spoorwegonderdoorgang voor een recreatief pad in functie van de zuidelijke ontsluiting van het natuurpark door de realisatie van een voldoende brede overwelving van de aan te leggen zijtak van de Laarse Beek.

Deze 2 doorgangen moeten opgenomen worden in de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning voor de spoorinfrastructuur.

Bijkomende doorgangen voor langzaam verkeer over of onder de spoorweginfrastructuur zijn toegelaten binnen de voorschriften

Ook de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur ten westen van het natuurpark gewenst. De locatie van deze ontsluiting voor langzaam verkeer is momenteel nog in onderzoek. Er zijn nog onderhandelingen lopende over de locatie en de realisatie van deze doorgangen over of onder de spoorlijn L12.

 

1.1 In dit gebied zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van spoorinfrastructuur en aanhorigheden, met uitzondering van onderhoudsinfrastructuur voor treinen. Daarnaast zijn alle werken, handelingen en wijzigingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren met inbegrip van doorgangen voor langzaam verkeer over of onder de spoorweginfrastructuur, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer toegelaten.

Om de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur in het oosten en het zuiden van het gebied te garanderen worden 2 nieuwe doorgangen voor langzaam verkeer opgenomen in de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning voor de spoorweginfrastructuur:

  • een doorgang ter plaatse van de kruising van de Oudelandse Beek met de spoorinfrastructuur;

  • een doorgang ter plaatse van de kruising van de aftakking van de Laarse beek met de spoorinfrastructuur.

 

 

Bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de spoorinfrastructuur ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint.

1.2. Na aanleg van de spoorinfrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

 

In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning voor een project dat een deel van het gebied beslaat, moet aangegeven worden wat met het overige gedeelte gebeurt. De vergunningverlenende overheid moet aan de hand van de aanvraag kunnen oordelen of het nog niet benutte deel lange tijd onbenut zal blijven voor spoorinfrastructuur en wat er tussentijds mee zal gebeuren.

1.3. Gronden die niet voor de inrichting of het functioneren van de spoorinfrastructuur gebruikt worden, worden op een kwaliteitsvolle manier geïntegreerd in de omgeving.

 

Bepalingen m.b.t. inpassing van de spoorinfrastructuur

Voor de inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving is het noodzakelijk om de effecten van deze infrastructuur op de omgeving te milderen. Hiervoor moeten milderende maatregelen genomen worden op het vlak van geluidsimpact, visuele impact, lichtimpact, impact op de waterberging van de spoorinfrastructuur en gezorgd worden voor een kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving.

Infrabel gebruikt hierbij de best beschikbare technologieën om trillings- en geluidsoverlast te beperken.

Voor de inpassing van de spoorinfrastructuur wordt een zone gereserveerd voor buffering van de spoorinfrastructuur ten opzichte van haar omgeving en voor de kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving. Een buffer behoort tot het gebied en moet een overgang vormen tussen het terrein en de aangrenzende bestemmingen. Om voldoende ruimte te garanderen voor de realisatie van de milderende maatregelen en de landschappelijke inpassing, is binnen deze bufferzone geen aanleg van spoorinfrastructuur mogelijk.

Op voorwaarde dat dit geen afbreuk doet aan de buffering van de spoorinfrastructuur ten opzichte van haar omgeving en aan de kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving, kunnen in toepassing van artikel 1.2 de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

 

 

1.4.

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Tussen de spoorinfrastructuur en de aangrenzende zones wordt een gebied ingericht waarbinnen maatregelen moeten genomen worden voor buffering van de spoorinfrastructuur ten opzichte van haar omgeving en voor de kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving. De buffering houdt rekening met geluidsimpact, visuele impact, lichtimpact, impact op de waterberging. Daarnaast zijn in het gebied aangeduid met deze overdruk de werken, handelingen en wijzigingen zoals omschreven in artikel 1.1. en artikel 1.2. mogelijk, met uitzondering van de aanleg van spoorinfrastructuur.

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘overig groen’.

Artikel 2. Park

Bepalingen m.b.t. park

Het behoud van de ruimtelijke samenhang en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied wordt als randvoorwaarde ingeschreven.

Recreatie moet hier verstaan worden in verhouding tot de andere functies van het gebied. Het is een nevengeschikte functie en geen enige functie noch de enige hoofdfunctie.

Het gebied wordt ingericht als een natuurpark voor natuur, waterbeheer en recreatief medegebruik. Om het ruimtebeslag dat de aanleg van de spoorinfrastructuur in een potentieel waterbergingsgebied impliceert te kunnen compenseren, is een ondiepe afgraving van resterende gebied nodig. Met deze functie van nat natuurontwikkelingsgebied zal het gebied in de toekomst niet meer door de landbouw kunnen gebruikt worden.

 

2.1. Het gebied is bestemd voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van een park of parken. Dit gebied heeft ook een sociale functie.

Binnen dit gebied zijn natuurbehoud, bosbouw, landschapszorg en recreatie nevengeschikte functies. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor deze functies zijn toegelaten.

De genoemde werken, handelingen en wijzigingen zijn toegelaten voor zover de ruimtelijke samenhang in het gebied, de cultuurhistorische waarden, horticulturele waarden landschapswaarden en natuurwaarden in het gebied bewaard blijven.

Bepalingen m.b.t. het waterbeheer

In de rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.

Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…

Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling.

Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden.

In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten werken, handelingen en wijzigingen.

Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen. De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.

De overige functies in rivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.

Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

 

 

2.2. Werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor:

  • het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,

  • het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,

  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,

  • het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen,

zijn toegelaten, voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd worden.

De in artikel 2.1 genoemde werken, handelingen en wijzigingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

 

 

 

Belang van de aanleg van het gebied

De aanleg van het natuurpark moet deel uitmaken van het totale project. Dit natuurpark moet immers een noodzakelijke waterbeheer- en waterbergende functie vervullen.

 

2.3. De inrichting van het gebied maakt deel uit van de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning voor de spoorweginfrastructuur. Uiterlijk bij de ingebruikname van deze nieuwe spoorweginfrastructuur moet het gebied ingericht zijn.

 

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘landbouw’.

Artikel 3. Agrarisch gebied

Bepalingen m.b.t. landbouw

Landbouw is de hoofdbestemming in dit gebied. Naast landbouw in de eigenlijke zin van het woord zijn de volgende activiteiten eveneens toegelaten: hoevetoerisme (dat valt onder de noemer verblijfsgelegenheid), verkoop van eigen landbouwproducten, zorgboerderijen en landbouweducatie voor zover dat een integrerend deel uitmaakt van een bedrijf, waterverzamelbekken op niveau van het bedrijf, kleinschalige werken om erosie te vermijden of te bestrijden …. Een landbouwbedrijf is een werkelijk bedrijf en geen hobbylandbouw.

Verblijfsgelegenheid moet aan de onderstaande voorwaarden voldoen: het gaat om verblijfsgelegenheid binnen de bestaande gebouwen en ondergeschikt aan het landbouwbedrijf. Het gaat geenszins om een hotel. Het voorzien in verblijfsgelegenheid moet proportioneel bekeken worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de sectorale wetgeving. Het gaat bijvoorbeeld om hoevetoerisme, het ter beschikking stellen van slaapruimten en sanitair voor jeugdkampen of het voorzien van sanitair voor hoevekamperen.

Onder landbouw wordt verstaan, landbouw in de ruime zin van het woord, namelijk het beroepsmatig kweken van planten of dieren voor de markt en niet voor recreatieve doeleinden. Daaronder vallen veeteelt, planten- en bomenkwekerijen, akkerbouw ….

Onder aan de landbouw verwante bedrijven worden verstaan: bedrijven die alleen aan de landbouwers producten toeleveren of van landbouwers afgenomen producten stockeren, sorteren of verpakken in verse toestand, tuinaanlegbedrijven die planten of bomen kweken of conditioneren over een minimumoppervlakte van een halve hectare. Bij verwerking is alleen mestbehandeling of mestvergisting toegelaten. Als mestbehandeling en mestvergisting worden in de omzendbrief RO 2006/01 van 19 mei 2006 beschouwd een proces waarbij minstens 60 % van het gewicht van de te verwerken producten bestaat uit stromen direct afkomstig uit land- en tuinbouw en maximaal 40 % uit andere organische en biologische stromen. Voorbeelden van dergelijke bedrijven zijn: aardappelhandelaar, graantrieerinstallatie, centrale mestopslag, verkoop van meststoffen, verkoop van veevoeders, koelplaatsen, silo’s, drooginstallaties, vlasroterijen, loonwerker, herstelplaats van tractors, landbouwproefbedrijf, tuinbouwproefbedrijf, centrum voor kunstmatige inseminatie voor landbouwdieren, schoolhoeve. De schaal van die bedrijven moet aansluiten bij de schaal van de activiteiten in de omgeving. Bedrijven met een groot hinterland horen niet thuis in het agrarisch gebied maar op een bedrijventerrein.

Als er in het plangebied een agrarische bedrijvenzone is opgenomen, dan worden de nieuwe glastuinbouwbedrijven zo veel mogelijk daarnaar verwezen. Bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen in het agrarisch gebied uitbreiden.

Bebossing in agrarisch gebied is vergunningsplichtig op grond van artikel 35 van het Veldwetboek. Vergunningsaanvragen voor permanente bebossing moeten met de nodige omzichtigheid beoordeeld worden aangezien met dit ruimtelijk uitvoeringsplan het gebied bestemd wordt voor de landbouw. Dit geldt in mindere mate voor tijdelijke bebossing.

 

3.1 Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw.

Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.

Een landbouwbedrijfszetel mag alleen de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, alsook verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover die een integrerend deel van het bedrijf uitmaken.

In het gebied zijn ook aan de landbouw verwante bedrijven toegelaten voor zover hun aanwezigheid in het agrarisch gebied nuttig of nodig is voor het goed functioneren van de landbouwbedrijven in de omgeving en ze gevestigd worden in bestaande landbouwbedrijfzetels. Die bedrijven moeten een directe en uitsluitende relatie hebben met de aanwezige landbouwbedrijven door afname of toelevering van diensten of producten. Primaire bewerking of opslag van producten kan worden toegelaten. Verwerking van producten is uitgesloten, met uitzondering van mestbehandeling en mestvergisting. Er moet rekening gehouden worden met de schaal en de ruimtelijke impact van deze bedrijven. Daarbij wordt ten minste aandacht besteed aan:

  • de relatie met de in de omgeving aanwezige functies;

  • de invloed op de omgeving wat het aantal te verwachten gebruikers of bezoekers betreft;

  • de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;

  • de relatie met de in de omgeving van het gebied vastgelegde bestemmingen.

Bepalingen m.b.t. andere toegelaten werken, handelingen en wijzigingen

Natuurbehoud, landschapszorg en recreatief medegebruik zijn ondergeschikte functies in het agrarisch gebied. Ondergeschikt betekent ‘van betrekkelijk minder grote betekenis’.

Kleinschalige infrastructuur, gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik, bestaat onder meer uit toegangspoortjes, wegwijzers, verbodsborden, wegafsluitingen Kleinschalige infrastructuur, gericht op recreatief medegebruik bestaat uit zitbanken, picknicktafels, vuilnisbakken, informatieborden, paden, kijk- of schuilhutten ...

Niet-gemotoriseerd verkeer is onder meer wandelen, fietsen, paardrijden....

Verharde paden worden bij voorkeur aangelegd in een waterdoorlatende verharding.

Onder openbare wegen worden ook verkeersveilige fietspaden begrepen.

 

 

 

 

 

 

3.2 Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn de volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten:

  • het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer;

 

  • het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen;

  • de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden.

 

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘recreatie’.

Artikel 4. Recreatiegebied

 

4.1. Het gebied is bestemd voor dagrecreatie.

Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor het realiseren van de bestemming, zijn toegelaten.

De volgende werken, handelingen en wijzigingen zijn eveneens toegelaten:

  • de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden;

  • het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen. Bestaande openbare wegen en nutsleidingen kunnen verplaatst worden voor zover dat noodzakelijk is voor de kwaliteit van het leefmilieu, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijke milieu, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

 

 

 

[image] (symbolische aanduiding in overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel 5. Leidingstraat

Een leidingstraat wordt symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen van de leidingstraat niet vastliggen.

Aanhorigheden van een leidingstraat zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leidingen te kunnen exploiteren. De aanhorigheden kunnen bovengronds of ondergronds aangebracht zijn.

 

5.1. In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van ondergrondse transportleidingen en hun aanhorigheden. Nieuwe leidingen worden gerealiseerd in functie van het optimaal ruimtegebruik van de leidingstraat. De aanvragen voor vergunningen voor een transportleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.

De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de leidingen en hun aanhorigheden niet in het gedrang worden gebracht.

 

 

[image] (symbolische aanduiding in overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel 6. Enkelvoudige leiding

Het tracé dat opgenomen wordt voor de enkelvoudige leiding is een symbolische aanduiding. Dat betekent dat de grens van het tracé gevolgd moet worden in de mate dat er geen onoverkomelijke obstakels zijn die een aanpassing vereisen. Onoverkomelijke obstakels zijn bijvoorbeeld bomen, structuur van de ondergrond, kleine constructies of andere obstakels voor het tracé die bij de opmaak van het RUP niet bekend zijn. Gebouwen vallen normaal gezien niet onder die obstakels omdat die bij de opmaak van het RUP bekend zijn.

Aanhorigheden van een leiding zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leiding te kunnen exploiteren. De aanhorigheden kunnen bovengronds of ondergronds aangebracht zijn.

Voor welke stoffen de leiding gebruikt zal worden, wordt niet vastgelegd; dat is ruimtelijk niet relevant.

 

6.1. In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en de wijzigingen van een ondergrondse transportleiding en haar aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen voor een transportleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.

De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de enkelvoudige leiding en haar aanhorigheden niet in het gedrang worden gebracht.

 

 

 

 

 

 

10 Op te heffen voorschriften

 

Volgende bestemmingen van het gewestplan Antwerpen (KB 03.10.1979) gelegen binnen onderhavig GRUP worden opgeheven:

    • parkgebied,

    • gebied voor dagrecreatie,

    • woongebied,

    • bestaande spoorweg,

    • agrarisch gebied.

In het zuiden van het plangebied, ter hoogte van het verkeerswisselcomplex A12-E19 worden bovendien volgende overdrukken op het gewestplan Antwerpen opgeheven:

    • bestaande leidingstraat,

    • bestaande afzonderlijke leiding.

In onderhavig GRUP worden deze vervangen door de overdrukken “leidingstraat” en “enkelvoudige leiding’. Daar waar op het gewestplan Antwerpen de overdrukken “bestaande leidingstraat” en “bestaande afzonderlijke leiding” aan elkaar grenzen binnen het plangebied van voorliggend GRUP, wordt in de nieuwe toestand een “leidingstraat” ingetekend. Dit om het juridisch te vereenvoudigen.

De gewestplanbestemming 'bestaande autosnelwegen' ter hoogte van dit verkeerswisselcomplex wordt met voorliggend GRUP niet opgeheven. Het gaat om de ongelijkvloerse kruising van de A12 met de spoorinfrastructuur (de A12 overbrugt de sporen).

Er vallen dus geen reservaties weg.

 

 

 

voetnoten

 

1

Op 7 februari 2002 vond een plenaire vergadering plaats over het voorontwerp GRUP voor de tweede spoorontsluiting van de zeehaven van Antwerpen. Belangrijkste bemerking was toen de vraag voor afstemming met het project-MER, toen eveneens opgestart. In 2003 werden naar aanleiding van de bespreking van de onderzoeksresultaten van de MER door enkele lokale overheden echter nog bijkomende studies gevraagd, met name naar de mogelijkheden van zogenaamde ondergrondse oplossingen ter hoogte van de kruising met de E313 – E34 te Wommelgem/Ranst en ter hoogte van de doortocht te Lier. Gelet op de noodzaak de planning van de zeehaven (qua spoorontsluiting) niet in gevaar te brengen werd toen voorrang gegeven aan de andere spoorontsluiting op de linkeroever, met name de realisatie van de Liefkenshoek-spoorverbinding.

2

De oppervlakten werden afgerond op halve hectares.