Hoe wordt het Te Boelaarpark beheerd? Natuurbos en parkbos gaan hand in hand
In 2018 werd voor het Te Boelaarpark een beheerplan opgemaakt voor een periode van 24 jaar. De belangrijkste elementen uit dit beheerplan worden hier kort toegelicht. Zo krijg je inzicht in welke keuzes er worden gemaakt om het park optimaal te verzorgen en onderhouden.
Het Te Boelaarpark was vroeger een kasteelpark, hiervan zijn de dreefstructuur, oranjerie en koetshuis (nu onderdeel van de school) en het Cogelspaviljoen bewaard gebleven. Het park bestaat voor 63% uit bos, openbaar/natuurlijk bos en parkbos, voor 25% uit grasland en 10% uit paden en verharding.

Natuurlijk bos en parkbos
Bossen worden ingedeeld in habitattypes. Het natuurlijk bos is in het Te Boelaarplark is een eiken-Beukenbos op zure bodem (habitattype 9120). Een habitattype is een ecosysteemtype met bepaalde kenmerken wat betreft bodem, vocht, … en soorten planten en dieren die er voorkomen.
Met het beheerplan willen we de ecologische waarde verbeteren van dit stuk bos. Zo verzekeren we de aanwezigheid van (zeer) dikke bomen en een goede structuurkwaliteit. In een bos is er een horizontale en verticale structuur. De horizontale structuur omvatten de verschillende groeifasen in een bos. De verticale structuur gaat over de verschillende lagen in een bos, zoals de kruidlaag, struiklaag en boomlaag. Des te beter deze ontwikkeld zijn, des te gezonder het bos en des te hoger de biodiversiteit.
Daarom wordt er in het Te Boelaarpark een 'zaailingenbeheer' toegepast: exoten worden verwijderd, de diversiteit in soorten wordt bevorderd. Het organisch materiaal (takken, bladeren, …) wordt zoveel mogelijk ter plaatse gelaten, om de natuurlijke cyclus te behouden.
In de boomlaag is beuk in de meerderheid, gevolgd door valse acacia (Robinia) en zomereik. In de struiklaag komen hulst en Taxus voor. Dit soort bos (dat een Europees erkend habitattype is) wordt met het beheerplan in stand gehouden en versterkt
Zomereik heeft het niet overal gemakkelijk om te verjongen. Daarom wordt er op enkele plaatsen op een kunstmatige manier verjongd. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar naast het speelbos.

Probleemsoorten zoals Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), laurierkers (Prunus laurocerasus), Pontische rododendron (Rhododendron ponticus), Japanse broodboom (Aucuba japonica), … worden uit de kruid- en struiklaag verwijderd. Gewilde soorten worden, volgens het habitattype, ingebracht. Dit zijn soorten als wilde liguster (Ligustrum vulgare), hulst (Ilex aquifolium), zomereik (Quercus robur), …. In de kruidlaag komen nu weinig soorten voor die horen bij een beukenbos. Soorten die voorkomen zijn onder andere bosanemoon en gewone salomonszegel.
Dood hout mag blijven liggen, dode bomen (dood staand hout) blijven staan, zolang dit niet zorgt voor onveilige situaties. Als een boom geveld moet worden, wordt er gekeken of een ecologische velling mogelijk is. Hierbij blijft een deel van de stam staan, om als voedsel te dienen voor van dood hout levende schimmels en dieren. Dit verhoogt de biodiversiteit. Meer informatie over de velling van bomen, lees je in dit artikel.
Het natuurlijk bos is niet vrij toegankelijk, met uitzondering van het speelbos. Door het bos niet te betreden krijgen kruidachtige planten en zaailingen van bomen betere ontwikkelingskansen. Daarnaast wordt de bodem minder verdicht, wat beter is voor de wortels van de bomen. Op verschillende plaatsen zijn en worden geleidingshagen en hekjes aangebracht, om betreden van het bos te ontmoedigen.
In het parkbos worden, in tegenstelling tot in het natuurlijk bos, bepaalde niet-invasieve exoten aanvaard. Hier wordt minder de nadruk gelegd op een volledig natuurlijke bosopbouw.