12. Bestemmingsplan

 

12.1. Toelichting bij de bestemmingen en motivatie van de bijhorende inrichtingsbepalingen

 

12.1.1. Algemene stedenbouwkundige voorschriften

 

Algemene bestemming en inrichtingsmogelijkheden voor het globale parkgebied

Het volledige plangebied wordt bestemd als parkgebied waarvoor een algemene bestemmingsomschrijving is voorzien. Aanvullend hierop zijn ook een aantal inrichtingsmogelijkheden opgenomen die eveneens voor de totaliteit van het park gelden. Op deze manier kan gewerkt worden aan eenheid, uniformiteit en herkenbaarheid binnen het groendomein. Binnen de diverse zones van het parkgebied gelden specifieke stedenbouwkundige voorschriften die specifiek voor die welbepaalde zone van toepassing zijn. Voor de paden en toegangen wordt de verharding niet gespecificeerd. De reden hiervoor is dat het aandeel beperkt is en dat de nodige flexibiliteit dient te worden voorzien voor allerhande nieuwe technieken en materialen. Doordat het plangebied in het zuiden en het zuidwesten begrensd wordt door een autosnelweg is er conform het KB van 4 juni 1958 een reserveringsstrook van 30,00m van toepassing.6 Indien bij de inrichting van het parkgebied routes, paden of andere (sport)infrastructuur binnen (de laatste 20,00m van) de reserveringsstrook wordt aangelegd, dient (bij de vergunningsaanvraag) een afwijking aangevraagd te worden op deze wetgeving. Uit het locatie-onderzoek is immers gebleken dat de sportzones best aan de randen van het park gelegen zijn. Vanuit de optie van een zuinig en duurzaam ruimtegebruik wordt geopteerd voor een invulling binnen de (laatste 20,00m van de) reservatiestrook. Hierbij wordt evenwel afstand gedaan van de rechten op vergoeding van de bebouwing of verhardingen bij eventuele onteigening.

Paden en routes

Conform het mobiliteitsonderzoek zijn er binnen het Rivierenhof diverse recreatieve en functionele fietsroutes. Het opzet is om deze routes maximaal te bundelen en de directheid van de routes te verbeteren. Op die manier kunnen de recreatieve routes gebundeld worden tot 3 routes doorheen het park. De functionele (alternatieve) fietsroutes worden aan de randen van het park gelegd alsook op de as Sterckshoflei-Hooftvunderlei en op de Parkweg. Dit laatste strookt met de visie van het RUP Ruggeveld

– Silsburg. Op niveau van het park wordt een interne belevingsroute aangeduid die de verschillende zones binnen het park verbindt. Deze route heeft eveneens een belangrijke rol inzake oriëntatie binnen het park. Op het grafisch plan zijn de bovenlokale recreatieve fietsroutes, de Parkweg als alternatieve functionele fietsroute en de interne belevingsroute samengevat tot ‘recreatieve paden’. De bovenlokale functionele fietsroutes zijn aangeduid als ‘functionele fietsroutes’. Door elk van deze routes op een uniforme wijze in te richten, door bij voorbeeld een uniform type of kleur van verhardingen, wordt de herkenbaarheid ervan voor de gebruiker vergroot. Het zal met andere woorden duidelijk zijn welke paden door doorgaand fietsverkeer en welke door wandelaars gebruikt worden.

Daar waar de routes en paden kruisen met het publiek domein worden de toegangen tot het park geaccentueerd; dit om de toegankelijkheid van het domein voor de omgeving te vergroten. De concrete inplanting van de routes, paden en toegangen ligt niet vast. Op het grafisch plan zijn deze louter indicatief aangeduid. Dit betekent dat de concrete inplanting in een latere fase gebeurt. In de zone ‘Parkgebied: sport’ is ook het tracé van de recreatieve paden en de functionele fietsroutes niet aangeduid; door middel van een pijl is immers enkel een richting aangegeven. De bedoeling is dat het recreatieve pad (de Parkweg) ter hoogte van de Turnhoutsebaan aansluit op het valleigebied dat noordwaarts verder loopt. De functionele fietsroutes dient aan te sluiten op de hoofdroute of het ringfietspad. Voor elk van de doorsteken wordt op de Turnhoutsebaan een afzonderlijke toegang voorzien. Aangezien voor deze sportcluster nog geen concrete inrichting gekend is en de invulling bovendien ook van andere planprocessen afhankelijk is, is beslist om het bepalen van het tracé voor de route en het pad vrij te laten.

Voorkooprecht

Voor de woningen aan de randen van het park wordt een voorkooprecht voorzien voor de provincie Antwerpen. Vanuit het streven naar een ruimtelijk aaneengesloten park dat ten aanzien van het stadsweefsel zo zichtbaar mogelijk aanwezig is, kan op deze manier bijkomende ruimte gecreëerd worden voor activiteiten en voorzieningen die de bestemming van het parkgebied ondersteunen. Het parkgebied vervult binnen het stadsweefsel immers een belangrijke publieke en maatschappelijke betekenis.

Toegankelijkheid

In het kader van de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten wordt elke aanvraag tot vergunning die betrekking heeft op een publieke ruimte voor advies voorgelegd aan het Centrum voor Toegankelijkheid Provincie Antwerpen (Boomgaardstraat 22, bus 101, 2600 Antwerpen; T:03/240.56.47 of www.provant.be, Welzijn en Toegankelijkheid) alvorens de stedenbouwkundige vergunning af te leveren. De aanvrager dient alle informatie te verstrekken die nodig is om de toegankelijkheid te evalueren. Onder publieke ruimte wordt verstaan: de openbare en niet-openbare gebouwen die voor het publiek toegankelijk zijn, met inbegrip van de praktijken voor vrije beroepen, de openbare en niet-openbare wegen die voor het publiek toegankelijk zijn, alsook elk ander domein, infrastructuur, gebouw of plaats die voor het publiek toegankelijk is. Er wordt gesteld dat de openbare wegen en de indicatief aangeduide recreatieve paden en functionele fietsroutes integraal toegankelijk dienen te zijn en de overige paden maximaal toegankelijk. Er zijn met name paden in de vochtige gebieden van het park waarbij het benodigde type verharding voor het garanderen van de toegankelijkheid niet gewenst is. Aanvullend dienen op alle private en publieke parkings binnen het domein specifieke plaatsen te worden voorbehouden voor mindervaliden.

Waterbeheer

Om te voldoen aan de modaliteiten van de watertoets worden voor de totaliteit van het parkgebied mogelijkheden inzake waterbeheer toegestaan.

Bij elk van de zones zijn zowel inzake bestemming alsook inzake inrichting een aantal kwaliteitscriteria opgenomen die bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen gemotiveerd dienen te worden.

 

 

12.1.2. Parkgebied: cultureel erfgoed en tuinen

 

Binnen het locatie-onderzoek is centraal in het park een historisch landschap aangeduid waarbinnen ‘dynamische activiteiten met specifieke inrichting (binnen bestaande gebouwen met erfgoedwaarde)’, ‘dynamische activiteiten die een specifieke omgeving behoeven’ en ‘laagdynamische activiteiten met specifieke inrichting’ zijn toegestaan. De zone is bijgevolg bestemd voor tuinen, spelactiviteiten en cultureel erfgoed. Ter ondersteuning van deze functie kunnen in totaal maximaal 5 zaken als café’s en/of restaurant worden uitgebaat. Dit aantal kan verantwoord worden doordat er momenteel al 4 café’s en/of restaurants zijn, met name in het kasteel Rivierenhof, het kasteel Sterckshof, het Openluchttheater en de minigolf. Bijkomend wordt gedacht aan een café in het arboretum.

In de aangeduide gebouwen met erfgoedwaarde zijn ruimere bestemmingsmogelijkheden voorzien met tot doel de instandhouding van het erfgoed. De gebouwen en constructies met erfgoedwaarde zijn:

  • de beschermde monumenten: kasteel Rivierenhof en kasteel Sterckshof

  • bouwkundig erfgoed: Openluchttheater, directeursgebouw en naastgelegen

 

voormalige portierswoning Binnen de gebouwen met erfgoedwaarde zijn kleinschalige logies toegestaan voor zover deze binnen gebouwen georganiseerd worden die rechtstreeks ontsluitbaar zijn via het openbaar domein. Op die manier kan de dynamiek in het parkgedeelte beperkt blijven.

Voor de gebouwen met erfgoedwaarde is een beperkte uitbreiding toegestaan. Voor de kastelen, als beschermde monumenten, stemt dit overeen met de huidige decretale bepalingen (20%). Ook voor het directeursgebouw en de naastgelegen voormalige portierswoning is een gelijkaardige uitbreiding toegestaan. Voor het Openluchttheater is een uitbreiding binnen de grachtenstructuur als natuurlijke begrenzing toegestaan; een permanente overkapping is evenwel niet mogelijk.

Inzake inrichting zijn diverse tuinen met verspreid een beperkt aantal publiek toegankelijke gebouwen toegestaan met een maximale oppervlakte van 200m² en een maximaal volume van 1.000m³. De toegestane maximale oppervlakte is gebaseerd op de gangbare maatvoering voor dergelijke gebouwen. De huidige bebouwde oppervlakte 7 voor deze activiteiten is momenteel kleiner maar om toekomstige behoeften en regelgeving niet te hypothekeren is een marge voorzien. De gebouwen dienen zodanig ingeplant en georiënteerd te worden dat de bezoekers van het park van op de recreatieve paden de activiteiten kunnen herkennen en dat de toegankelijkheid ervan duidelijk wordt gemaakt. Het is met name niet de bedoeling dat de gebouwen in de richting van het recreatieve pad over een blinde gevel beschikken. Het maximaal aantal gebouwen is beperkt tot 7. Dit aantal omvat zowel de bestaande als de nieuwe gebouwen. Hierbij wordt abstractie gemaakt van de gebouwen die activiteiten huisvesten die niet beantwoorden aan de bestemmingsomschrijving van deze zone (met name de clublokalen bij de sportvelden). Voor de clublokalen zijn enkel instandhoudingswerken toegestaan. Momenteel zijn er in functie van de gewenste bestemming reeds 5 gebouwen (sprookjeshuis, gebouw in het arboretum, het gebouwtje van de minigolf, de Ijskelder en het gebouwtje van de petanque) aanwezig. In functie van nieuwe tuinen en spelactiviteiten zijn 2 bijkomende gebouwen toegestaan.

Het aantal en de oppervlakte inname van constructies en accommodatie is vrij.

 

De bestaande clublokalen met bijhorende sportvelden en accommodatie dienen tegen 2030 te zijn verplaatst naar de zone ‘parkgebied: sport’. Een periode van ruim 20 jaar wordt als realistische periode voor herlocalisatie geacht.

12.1.3. Parkgebied: sport

Uit het locatie-onderzoek zijn aan de oostelijke en westelijke rand van het park 2 gebieden als sportlandschap aangeduid. Binnen deze landschappen zijn ‘dynamische activiteiten met specifieke inrichting’ toegestaan.

Naast sportvelden in open lucht zijn aanvullend bijhorende sportinfrastructuur en gebouwen met een maximale oppervlakte van 400m² en volume van 3.200m² toegestaan in functie van berging, sanitaire voorzieningen, kantine en kleedkamers toegestaan. De maximaal toegestane oppervlakte stemt overeen met het clublokaal dat momenteel de grootste oppervlakte inneemt. In deelzone 1 is eveneens een tribune van maximaal 500m² met maximale hoogte van 12,00m toegestaan. Deze maatvoering stemt overeen met de huidige maatvoering. Sporthallen voor indoor sportactiviteiten zijn niet toegestaan. De gebouwen dienen zodanig ingeplant en georiënteerd te worden dat de bezoekers van het park van op de recreatieve paden de activiteiten kunnen herkennen en dat de toegankelijkheid ervan duidelijk wordt gemaakt.

Binnen elk van de deelzones is voor het aantal gebouwen rekening gehouden met het huidige aantal gebouwen waarover de club beschikt die in die welbepaalde deelzone zou worden ondergebracht .8 Bovendien is er telkens een marge voorzien van 1 gebouw om toekomstige behoeften niet te hypothekeren:

  • Binnen deelzone 1 zijn 3 gebouwen en een tribune toegestaan. Het opzet is dat deze deelzone voornamelijk door Tubantia zal worden ingevuld. Momenteel beschikt deze club reeds over 2 gebouwen en een tribune.

  • Binnen deelzone 2 is geen gebouw toegestaan aangezien hier een basketbalveld zou kunnen worden aangelegd dat niet gerelateerd is aan een club en bijgevolg geen gebouw nodig heeft. Bovendien is de oppervlakte van deze deelzone gering.

  • Binnen deelzone 3 zijn 3 gebouwen toegestaan. Binnen deze deelzone kunnen korfbalvelden worden aangelegd voor Riviera, AKC en ATBS.

  • Voor deelzone 4 zijn 2 gebouwen toegestaan. Binnen deze deelzone zou Rapid gehuisvest worden.

  • In deelzone 5 tot slot zijn 4 gebouwen toegestaan. Volgens de recente plannen zijn reeds 3 gebouwen voorzien (zie paragraaf 4.4.3).

 

Deelzone 3 is ruimer afgebakend dan hetgeen nodig is voor het vooropgestelde programma (korfbalvelden). Om echter de waterloop maximaal te vrijwaren en een landschappelijk verantwoorde inrichting te garanderen wordt een zekere marge voorzien. Wel is het maximale aandeel bebouwing en verharding in deze deelzone verordenend vastgelegd. Deze planoptie houdt eveneens rekening met de mogelijke onteigeningen die aan de westzijde van het park zullen gebeuren in functie van bovenlokale weginfrastructuur (cfr. Oosterweelverbinding).

In het mobiliteitsonderzoek is aangetoond dat in landschappen waar dynamische activiteiten met een specifieke inrichting zijn toegestaan, voldoende parkeerfaciliteiten nodig zijn. Om die reden worden binnen deze zone aan weerzijden een publieke parking opgelegd. Het aantal parkeerplaatsen wordt niet verordenend vastgelegd. Wel wordt bij de ruimtelijke opties een indicatie weergegeven. Dit aantal plaatsen stemt na afronding overeen met het huidige aantal plaatsen (namelijk 166 aan Deurne Huiskens en 84 aan Ruggeveld). Voor een optimaal en gemeenschappelijk gebruik dienen deze parkings permanent toegankelijk te zijn. Het is met name de bedoeling dat ook de inwoners van Deurne gebruik kunnen maken van deze parkings.

Binnen de westelijke sportzone dient de Parkweg, als onderdeel van het recreatieve pad, gedeeltelijk te worden verlegd parallel met de waterloop en gedeeltelijk richting tunnel van het ringfietspad. Op die manier wordt niet enkel het tracé van de waterloop maar ook een recreatieve as voorzien die de verbinding legt naar de zachte ruggengraat rondom het stadscentrum. Om de toegankelijkheid van dit pad te garanderen dient het te worden verlegd voorafgaand aan de inrichting van de sportzone. De Parkweg heeft zowel een recreatieve als (alternatieve) functionele betekenis.

Binnen de sportzone wordt ruimte voorzien voor de sportvelden die nu in hoofdzaak gelegen zijn binnen de zone voor cultureel erfgoed en tuinen. Er wordt opgelegd in het PRUP dat gelijktijdig met de oprichting van nieuwe gebouwen en de aanleg van nieuwe sportvelden de huidige infrastructuur dient te worden afgebroken en dat het terrein conform de specifieke stedenbouwkundige voorschriften dient te worden aangelegd. Dit kan door middel van een borgstelling afdwingbaar gemaakt worden. In ieder geval dient deze verplaatsing tegen 2030 voltooid te zijn.

12.1.4. Parkgebied: beheer en educatie

De zone voor beheer en educatie maakt eveneens deel uit van het in het locatieonderzoek aangeduid historische landschap waarbinnen ‘dynamische activiteiten met specifieke inrichting (binnen bestaande gebouwen met erfgoedwaarde)’, ‘dynamische activiteiten die een specifieke omgeving behoeven’ en ‘laagdynamische activiteiten met specifieke inrichting’ zijn toegestaan. Bovendien is in het onderzoek aangegeven dat voor de educatieve activiteiten wordt geopteerd voor een clustering ter hoogte van de bestaande educatieve activiteiten. De zone is bestemd voor diverse activiteiten in functie van beheer en educatie maar ook voor tuinen en spelactiviteiten. In de aangeduide gebouwen met erfgoedwaarde zijn ruimere bestemmingsmogelijkheden voorzien met tot doel de instandhouding van het erfgoed. De gebouwen met erfgoedwaarde zijn het poortgebouw en de bijenhal. Aangezien deze gebouwen niet rechtstreeks ontsluiten op het openbaar domein zijn kleinschalige logies hier niet toegestaan. In de school zijn daarentegen wel kleinschalige logies toegestaan omdat deze gebouwen rechtstreeks ontsluitbaar zijn op de Turnhoutsebaan en bijgevolg geen extra dynamiek wordt gecreëerd in het park.

Voor elk van de gebouwen met erfgoedwaarde is een uitbreiding van 20% toegestaan conform de overige gebouwen met erfgoedwaarde binnen het plangebied.

Binnen deze zone zijn deelzones onderscheiden. Ter hoogte van de Turnhoutsebaan zijn deelzones A en B aangeduid waarbinnen de meest intensieve bebouwing is toegestaan gezien de ligging aan de rand van het park en de goede toegankelijkheid van op de Turnhoutsebaan (N12). Er wordt een terreinbezetting van maximum 80% vooropgesteld bij wijze van aansluiting op het stedelijk weefstel. Onder de terreinbezetting wordt zowel het aandeel verharding alsook het aandeel bebouwing verstaan.

In deelzone C is het aandeel bebouwing beperkt tot een toename van 20% ten aanzien van de huidige bebouwde oppervlakte. Het aandeel verharding kan niet toenemen. Het is de bedoeling dat de personeelsparking hier op termijn verdwijnt en verplaatst wordt richting N12. De minder intensieve bebouwing en verharding in deelzone C zorgt ervoor dat het aandeel ‘groen’ hier primeert.

Binnen deelzone A zijn zonevreemde woningen gelegen.9 De woningen zijn conform het geldende gewestplan in een gebied voor dagrecreatie gelegen. Conform de decretale bepalingen zijn renovaties en verbouwingen binnen het huidige bouwvolume alsook herbouw in het geval van overmacht toegestaan.

12.1.5. Parkgebied: hoofdtoegang

Binnen het historische landschap is aansluitend op de Turnhoutsebaan de hoofdtoegang tot het Provinciaal Groendomein Rivierenhof voorzien. Conform de resultaten van het mobiliteitsonderzoek is geopteerd voor een locatie die grenst aan bovenlokale recreatieve paden en functionele fietsroutes. Ook voldoet deze locatie aan de vereisten van een hoofdpoort binnen het Regionaal Landschap de Voorkempen.

Naast het voorzien van de nodige accommodatie voor de onthaalfunctie wordt eveneens het behoud van het gebouw met erfgoedwaarde vooropgesteld; met name de wachtersvilla. Dit gebouw is opgenomen als bouwkundig erfgoed. Om dit in stand te houden zijn ruimere bestemmingsmogelijkheden voorzien. Ook kleinschalige logies zijn toegestaan.

Ook de bestaande vrijstaande conciërgewoning kan behouden blijven binnen deze zone. Aangezien deze woning niet meer voldoet aan de huidige comforteisen is een uitbreiding toegestaan. De toegelaten oppervlakte en volume stemmen overeen met een gangbare maatvoering voor huidige woningbouw.

Naast het accentueren van de toegang tot het Rivierenhof is ook een minimum aandeel groen belangrijk voor het benadrukken van de aanwezigheid van een park.

Om aan de parkeerbehoefte van een onthaalfunctie te voldoen dienen parkeerplaatsen te worden voorzien. In de ruimtelijke opties wordt een aantal voorgesteld dat na afronding overeenstemt met de som van het huidige aantal plaatsen aan de wachtersvilla (7) en de school (18). Het is namelijk de bedoeling dat op termijn de parkeerfaciliteiten gemeenschappelijk gebruikt worden.

12.1.6. Parkgebied: wonen -park

De zone voor parkgebied wonen – park is destijds op vraag van de provincie uit het BPA Deurne Dorp gehaald. De reden hiervoor is om inzake bestemming mogelijkheden te voorzien voor activiteiten die de bestemming van het park ondersteunen alsook om inzake inrichting modaliteiten te voorzien die een optimale inpassing van de bebouwing in het parklandschap garanderen.

De zone heeft bijgevolg 2 hoofdbestemmingen: wonen en park.

 

Met uitzondering van het aantal bouwlagen zijn de stedenbouwkundige voorschriften voor woningbouw in belangrijke mate afgestemd op de mogelijkheden conform het BPA Deurne Dorp. Ook stemmen deze mogelijkheden overeen met deze van het geldende gewestplan; zijnde woongebied.10

Voor de activiteiten in functie van parkbeheer is een afstemming gemaakt enerzijds op de mogelijkheden binnen artikel 3 – deelzone A en B en anderzijds op de bebouwing langsheen de Turnhoutsebaan.

 

 

12.1.7. Parkgebied: natuur -vallei

In het locatie-onderzoek is het gebied ter hoogte van het meanderend gedeelte van het Groot Schijn aangeduid als natuurlandschap waarbinnen enkel ‘laag-dynamische activiteiten die een bepaalde omgeving behoeven’ kunnen worden ondergebracht. Hieronder worden wandelen, fietsen, joggen en natuureducatie verstaan. Activiteiten zoals vissen en modelbouwbootjes kunnen blijven, maar nieuwe wateractiviteiten zijn niet toegestaan.

Aanvullend wordt het behoud van het gebouw met erfgoedwaarde vooropgesteld. De Schranshoeve is opgenomen als onderdeel van het beschermd landschap. Om deze in stand te houden zijn ruimere bestemmingsmogelijkheden voorzien waaronder ook kleinschalige logies. Daar de ligging van de hoeve aan de Ruggeveldlaan wordt de impact van deze activiteit als aanvaardbaar beschouwd. Wel is een uitbreiding van de bebouwing niet toegestaan. Ook het aandeel verharding is hier beperkt tot het bestaande aandeel.

Om het gebied voor bezoekers toegankelijk te maken is conform het mobiliteitsonderzoek een parking voorzien, evenwel met een beperking van het aantal parkeerplaatsen en met een aangepaste aanleg. Momenteel zijn er 108 plaatsen aanwezig. Gezien het geringe gebruik kan dit aantal gehalveerd worden. Ook dienen deze plaatsen ten zuiden van het recreatieve pad te worden gesitueerd. Op deze manier zijn ze het dichtst bij de autosnelweg gelegen en wordt het natuurlijk milieu minimaal gehinderd. Door een clustering van de parkeerplaatsen wordt een uitspreiding van plaatsen vermeden.

Conform de algemene bepalingen kunnen ook in dit gebied paden en routes worden aangelegd. Het is evenwel niet de bedoeling om langsheen de volledige loop van het Groot Schijn een pad aan te leggen. De hoofdfuncties natuurontwikkeling en waterbeheersing staan hier immers voorop. Deze visie strookt niet helemaal met de visie van het RUP Ruggeveld – Silsburg waarin een pad voorzien wordt langsheen het volledige tracé van het Groot Schijn.

 

12.1.8. Zone voor wegenis

Momenteel wordt het plangebied doorsneden door de as Hooftvunderlei-Sterckshoflei als verbindingsweg tussen Deurne-Noord en Deurne-Zuid. Aangezien deze as als barrière wordt ervaren binnen het park wordt op korte termijn een verbeterde oversteekbaarheid vooropgesteld, voornamelijk ter hoogte van de oversteekplaatsen van de recreatieve paden. Indien op lange termijn kan aangetoond worden dat de mobiliteitsfunctie van deze weg kan afgebouwd worden, wordt voorgesteld om deze weg om te zetten in een parkdreef. Op die manier kan de landschappelijke integratie verzekerd worden en kan het park als één geheel functioneren en ervaren worden.

 

 

12.2. Toelichting bij de ontwikkelingsperspectieven voor de woningen

Bij het bepalen van de ontwikkelingsperspectieven voor de woningen binnen het plangebied is vooreerst rekening gehouden met de huidige gewestplanbestemmingen. De clusters aan de Hooftvunderlei en Turnhoutsebaan zijn hoofdzakelijk zone-eigen. Om die reden worden de mogelijkheden in overeenstemming gebracht met deze van woongebied. De bijkomende bepalingen zijn grotendeels afgestemd op de voorschriften van het goedgekeurde BPA Deurne Dorp dat grenst aan deze clusters. Aanvullend zijn ook bepalingen opgenomen voor het optimaal integreren van de woningen in het parkgebied (afsluitingen en ruimte-inname van bijgebouwen).

De cluster van woningen in de De Vréstraat zijn zonevreemd door hun ligging in gebied voor dagrecreatie. De beperkende decretale mogelijkheden zijn eveneens in het PRUP vertaald.

Voor elk van de woningen wordt een voorkooprecht aan de provincie Antwerpen toegekend.

 

 

 

12.3. Opgave van voorschriften die strijdig zijn met het PRUP en die worden opgeheven

Ten gevolge van voorliggend PRUP wordt gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut, gebied voor dagrecreatie, parkgebied en woongebied, (KB 28 december 1972), zoals vastgelegd op Gewestplan Antwerpen (KB 3 oktober 1979 – herziening 28 oktober 1998), opgeheven. Ook wordt door voorliggend PRUP zone voor parkgebied, zoals vastgelegd in het BPA Deurne Dorp (MB 26 juni 2007), opgeheven.

 

 

12.3.1. GEWESTPLAN

 

 

Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut (artikel 17)

Onder « gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen » dient te worden begrepen voorzieningen die gericht zijn op de bevordering van het algemeen belang en die ten dienste van de gemeenschap worden gesteld. De idee van dienstverlening (verzorgende sector) aan de gemeenschap is derhalve rechtstreeks aanwezig.

Daarbij is het irrelevant of deze voorzieningen worden opgericht en uitgebaat door een overheid dan wel door een privé-instelling of -persoon, inzoverre althans de exploitant van de inrichting geen winstbejag nastreeft en de voorzieningen werkelijk ten dienste staan van de gemeenschap.

Zo oordeelde de Raad van State reeds meermaals dat sportinfrastructuur een gemeenschapsvoorziening kan zijn als bedoeld in artikel 17.6.2. zelfs indien zij door een particulier wordt uitgebaat. In dat geval mag de exploitant wel geen winstbejag nastreven. Ook constructies bestemd voor een manège en ruitersclub kunnen worden beschouwd als gemeenschaps-en openbare nutsvoorzieningen, onder dezelfde voorwaarde dat de exploitant ervan geen winstbejag nastreeft.

Als gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen kunnen eveneens worden beschouwd een school, een voor het publiek toegankelijke toegangsweg tot een vergund gebouwencomplex in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en neveninrichtingen naast een autosnelweg.

Alhoewel in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen in principe geen gebouwen met een woonfunctie zijn toegelaten, heeft de Raad van State bovendien niettemin geoordeeld dat service-flats voor bejaarden kunnen worden vergund in dergelijk gebied. Ook een nomadenkamp werd door de Raad van State beschouwd als een « gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorziening ».

Binnen de bestemmingen gegeven in de gewestplannen kunnen de gemeenschapsvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut ondergebracht worden onder verschillende aanduidingen :

a) De woongebieden.

De meeste van de gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en, in het algemeen, van de verzorgingselementen horen thuis in het woongebied omwille van de grote relatiefrequentie tot het publiek.

b) Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen (artikel 17 punt 6.2.).

Deze gebieden zijn specifiek bestemd voor de inplanting van hogervermelde voorzieningen.

Voor zover het om bestaande toestanden gaat werden deze voorzieningen aangeduid als gebied voor gemeenschapsvoorziening ook wanneer het om instellingen gaat die niet van de overheid zijn en normalerwijze tot de uitrusting van het woongebied behoren (bv. privé-instellingen voor gehandicapten). Hetzelfde geldt voor geplande instellingen voor zover deze gekend waren op het ogenblik dat het ontwerp gewestplan en/of gewestplan werd vastgesteld.

 

c) Andere gebieden

Bepaalde gemeenschapsvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut behoren tot de normale uitrusting van andere gebieden of worden bij voorkeur ingeplant buiten het woongebied omwille van hun specifieke functie of een bepaalde graad van hinderlijkheid hetzij door de uitgeoefende activiteit hetzij door de omvang.

Daar evenwel niet alles kan voorzien worden en nog wel op de juiste plaats, werd in het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp gewestplannen en de gewestplannen een artikel voorzien (artikel 20) dat de mogelijkheid biedt, niettegenstaande andersluidende bestemmingen op het gewestplan, toch vergunningen af te geven voor bouwwerken voor openbare diensten en gemeenschapsvoorzieningen voor zover deze verenigbaar zijn met de algemene bestemming en met het architectonisch karakter van het betrokken gebied. Deze mogelijkheid wordt verder uiteengezet onder artikel 20.

 

 

 

Gebied voor dagrecreatie (artikel 16)

5. De recreatiegebieden:

5.0. De recreatiegebieden zijn bestemd voor het aanbrengen van recreatieve en toeristische accomodatie, al dan niet met inbegrip van de verblijfsaccomodatie. In deze gebieden kunnen de handelingen en werken aan beperkingen worden onderworpen ten einde het recreatief karakter van de gebieden te bewaren.

5.1. De gebieden voor dagrecreatie bevatten enkel de recreatieve en toeristische accomodatie, bij uitsluiting van alle verblijfsaccomodatie.

 

 

 

Parkgebied (artikel 14)

 

14.4.4. De parkgebieden moeten in hun staat bewaard worden of zijn bestemd om zodanig ingericht te worden, dat ze, in de al dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie vervullen.

PARKGEBIEDEN

Parkgebieden zoals bedoeld in artikel 14.4.4 zijn groene zones, die evenwel niet tot de groengebieden worden gerekend. Zij moeten luidens artikel 14.4.4. in hun staat worden bewaard of zijn bestemd om te worden ingericht dat ze, in de al dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie kunnen vervullen.

Uit het voorschrift blijkt dat de ligging van deze gebieden bij de aanduiding slechts een beperkte rol speelt. Ze kunnen zowel gelegen zijn in of aan de rand van het verstedelijkt gebied, als in het landelijk gebied.

Bij de aanduiding werd geen rekening gehouden met het eigendomsstatuut : zowel de privé parken (meestal kasteelparken), als openbare parken werden opgenomen in deze gebieden.

Niet alleen gebieden met een specifieke parkstructuur komen hiervoor in aanmerking, ook worden zones aangeduid, die in de toekomst moeten aangelegd worden als parkgebied.

Deze gebieden worden vooral aangeduid bij of in woonkernen, waar actueel weinig groen voorhanden is. Bij de omschrijving van het voorschrift wordt het accent gelegd op de sociale functie, die dergelijke parken dienen te vervullen bij de ruimtelijke opbouw van het betrokken grondgebied.

Openbare parken en opengestelde privé-domeinen vervullen tevens een belangrijke recreatieve functie (wandel-en rustoord).

Het is duidelijk dat slechts die werken en handelingen kunnen toegelaten worden, die strikt noodzakelijk zijn voor de openstelling, het behoud, verfraaiïng en/of aanleg van het park.

 

Aldus houdt artikel 14.4.4. geen absoluut bouwverbod in, maar beperkt het de bouwmogelijkheden niettemin aanzienlijk. Enkel deze handelingen en werken die behoren of bijdragen tot de inrichting van het parkgebied, zijn er toegelaten, met uitsluiting van alle werken en handelingen met een andere bestemming, weze het een residentiële, industriële, agrarische, commerciële en zelfs culturele bestemming. Het is geenszins de bedoeling parkgebieden te transformeren in gebieden voor actieve recreatie. Inplantingen van horecabedrijven binnen deze gebieden kunnen slechts aanvaard worden, wanneer dit gebeurt, in functie van de openstelling van het park, binnen de bestaande gebouwen. Bij de inplanting van de tot de normale uitrusting van een park behorende accommodaties (waartoe ook toiletten en dergelijke kunnen behoren) wordt rekening gehouden met

o.m. de nood aan dergelijke accomodaties in functie van het gebruik door het publiek van het parkgebied, de visuele inpassing en de plaats van inplanting.

Parkgebieden zijn al evenmin gebieden waar gemeenschapsvoorzieningen of openbare nutsvoorzieningen moeten ingeplant worden (scholen, medische instellingen en dergelijke), ten ware de bestaande gebouwen hiertoe geschikt zouden zijn en de openstelling voor het publiek op langere termijn niet in het gedrang wordt gebracht.

 

 

 

Woongebied (artikel 5)

Onder de term « woongebieden » worden begrepen de effectieve woongebieden, de woonuitbreidingsgebieden, de woonparken en de woongebieden met een landelijk karakter. Het zijn derhalve die gebieden waar, al dan niet onder voorwaarden qua densiteit, groenvoorzieningen, technisch-stedenbouwkundige voorzieningen, entiteit van inrichting, termijn van verwezenlijking, en dergelijke, het accent gelegd wordt op de woonfunctie, alsmede op functies die complementair zijn of inherent verbonden zijn aan het wonen van de mens.

Bij het eigenlijke wonen horen bepaalde activiteiten die sterk in relatie staan tot de woonfunctie. Meestal gaat het om inrichtingen, die veelvuldige relaties vertonen tot het wonen en hierdoor deel uitmaken van de centrumvormende elementen, die zo kenmerkend zijn voor het stadsleven.

Meestal is de bodembezetting te klein opdat ze met een specifiek teken zouden aangeduid worden in de (ontwerp) gewestplannen.

ARTIKEL 5.1.0. DE WOONGEBIEDEN

5.1.0. De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven.

Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voorzover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.

Deze woongebieden zijn bestemd voor de volgende activiteiten :

1. Wonen : hier wordt de zuivere woonfunctie bedoeld.

2. Handel : het verkopen van niet ter plaatse vervaardigde goederen.

3. Dienstverlening : bedoeld worden inrichtingen en activiteiten die omwille van hun specifieke functie en hun frequente relaties tot het publiek noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie, zoals bv. kantoorgebouwen, horeca-bedrijven en dergelijke. Voor kantoorgebouwen moet bijzondere aandacht worden besteed aan hun bestaanbaarheid met de bestemming van het woongebied, en moet met name ter dege worden onderzocht of zij de woonfunctie niet in het gedrang brengen. Een bankagentschap of een verzekeringsagentschap bijvoorbeeld dienen de woonfunctie. Een volledige inplanting van een verzekeringsmaatschappij, een bank of een administratief gebouw, kan de woonfunctie daarentegen zeer nadelig beïnvloeden.

4. Ambacht en kleinbedrijf : de wetgeving op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw houdt geen nauwkeurige omschrijving in van de begrippen « ambacht » en « kleinbedrijf ». Er dient dan ook te worden uitgegaan van de gebruikelijke betekenis van de woorden.

 

Ambachtelijke bedrijven zijn deze bedrijven waar handwerk primeert, wat het gebruik van machines evenwel niet uitsluit. Te denken valt bijvoorbeeld aan kleine graanmaalderijen, pottenbakkersateliers en dergelijke meer. Warme bakkerijen en beenhouwerijen kunnen over het algemeen ook worden beschouwd als ambachtelijk bedrijf of als kleinbedrijf.

Met kleinbedrijf wordt bedoeld industrie op kleine schaal. Bij de beoordeling van de vraag of een inrichting al dan niet als kleinbedrijf kan worden beschouwd, kan dan ook rekening worden gehouden met de omvang van het bedrijf dit is zowel met de oppervlaktebehoefte als met de omzet en het aantal personeelsleden dat er tewerkgesteld wordt , almede met de (objectieve) aard van de ongemakken die de activiteit meebrengt voor de omgeving. Als kleinbedrijf kan bijvoorbeeld worden beschouwd een kleinschalige drukkerij.

De vraag naar de aard van de onderneming stelt zich niet enkel bij zijn eerste inplanting, maar kan zich ook stellen naar aanleiding van de beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitbreiding ervan. Een uitbreiding van een kleinbedrijf kan er toe leiden dat deze niet langer als een kleinbedrijf kan worden beschouwd, zodat de uitbreiding binnen het woongebied niet toelaatbaar is.

Ambacht en kleinbedrijf kunnen worden toegelaten in het woongebied voor zover ze om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd en voorzover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving (zie infra).

5. Groene ruimten : een gewestplan geeft slechts algemene maatregelen van ordening. Een B.P.A. daarentegen geeft de gedetailleerde bestemming van elk perceel aan.

Er wordt naar gestreefd om de bestaande groene ruimten in een voorzien woongebied, op het gewestplan aan te duiden. Gelet op de gebruikte schaal zal dit niet steeds mogelijk zijn.

Het feit dat een bestaande groene ruimte in het woongebied is opgenomen, geeft de eigenaar geen (absoluut en objectief) recht om deze percelen om te vormen tot bebouwbare kavels. Dit kan eerst blijken uit het plan van aanleg dat de goede aanleg van het gebied vastlegt. Een bouw- of verkavelingsverbod onttrekt die percelen niet noodzakelijkerwijze aan hun natuurlijke bestemming.

Bij het onderzoek van de dossiers zal derhalve de nodige aandacht moeten besteed worden aan het aanleggen van nieuwe groene zones en aan de bescherming van bestaande groene ruimten in de woongebieden.

Bepaalde open ruimten zoals dorpspleinen, sport- en speelvelden moeten op dezelfde wijze behandeld worden als de groene ruimten.

  1. Sociaal-culturele inrichtingen : bedoeld worden hier de sociale, culturele of sociaal-culturele inrichtingen, die omwille van hun relaties tot het publiek zo veelvuldig zijn, dat ze deel uitmaken van centrumvormende elementen. Bijvoorbeeld : schouwburgen, culturele centra, tentoonstellingsruimten, musea.

  2. Openbare nutsvoorzieningen : dit zijn inrichtingen, voorzieningen en activiteiten die gericht zijn op de bevordering van het algemeen belang, en ten dienste staan van elkeen. In de woongebieden zijn onder meer toegelaten : scholen, klinieken, gebouwen voor de eredienst, gemeentehuizen, brandweer, rijkswacht, politie, administratieve gebouwen met beperkte omvang.

 

Voor deze inrichtingen geldt niettemin de algemene voorwaarde dat zij verenigbaar moeten zijn met de onmiddellijke omgeving (artikel 5.1.0. i.f. -infra). Het is dan ook mogelijk dat zij omwille van hun oppervlaktebehoefte of hun gebondenheid aan andere openbare nutsvoorzieningen niet meer kunnen worden toegelaten in het woongebied en afgezonderd dienen te worden in de gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, die specifiek voor dergelijke inrichtingen, voorzieningen en activiteiten zijn bestemd.

Indien de bestaande toestand uitwijst dat er reeds een bepaalde concentratie van dergelijke gebouwen gegroeid is, zullen deze gebieden -indien voldoende groot in oppervlakte - op de gewestplannen worden aangeduid met hun specifieke kleur. Dit zal vooral het geval zijn voor instellingen en openbare nutsvoorzieningen van bovengemeentelijk belang.

8. Toeristische voorzieningen : hiermee worden onder meer bedoeld vakantiehuizen, hotels en informatiekantoren. Wanneer toeristische accommodaties niet meer verenigbaar kunnen worden geacht met de onmiddellijke omgeving van het woongebied, bijvoorbeeld ten gevolge van hun specifieke functie of hun ruimtebehoefte, zullen zij verwezen worden naar de daartoe speciaal bestemde zones. Dit zal bv. doorgaans het geval zijn voor motels, nevenbedrijven en dergelijke meer.

Kampeerterreinen en weekendverblijfparken :

In principe zijn kampeerterreinen, weekendverblijfparken en andere toeristische accommodaties, die in bepaalde gevallen hinderend kunnen zijn voor het normale woonklimaat, niet op hun plaats in de woonzone. Bovendien zijn deze instellingen over het algemeen zeer « oppervlakte-behoeftig » en onttrekken teveel bouwgrond aan de voorziene bestemming.

In de « algemene planologische voorschriften » is een specifieke aanduiding (gebied voor verblijfsrecreatie) opgenomen voor campings en weekendverblijfparken.

Daar waar het planologisch en stedenbouwkundig verantwoord is en deze instellingen normaal deel uitmaken van het stads- of dorpsbeeld (bv. in zones met grote toeristische aantrekkingskracht) zullen deze zones als gebieden voor verblijfsrecreatie worden aangeduid in de gewestplannen of kunnen deze gebieden als dusdanig worden aangeduid in een B.P.A. dat de bestemmingen in het woongebied verder differentieert.

9. Agrarische bedrijven : hier worden de agrarische bedrijven stricto sensu bedoeld, dit zijn de aan de grond gebonden agrarische bedrijven, zodat gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt niet mogen worden opgericht in het woongebied.

De vestiging van nieuwe agrarische bedrijven of de uitbreiding of verbouwing van bestaande bedrijven kan slechts in het woongebied worden toegelaten indien de omgeving een agrarisch karakter vertoont. In het ander geval is immers niet voldaan aan de vereiste van verenigbaarheid met de onmiddellijke omgeving.

OPMERKING : Voorwaarden waaronder niet-residentiële inrichtingen, voorzieningen en activiteiten in een woongebied kunnen worden toegelaten

De toelaatbaarheid van inrichtingen, activiteiten en voorzieningen met een andere functie dan een woonfunctie, wordt door artikel 5.1.0. onderworpen aan bijkomende voorwaarden. Voor elk van deze inrichtingen, voorzieningen en activiteiten geldt dat zij slechts toelaatbaar zijn in het woongebied ingeval ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.

Inrichtingen bestemd voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf kunnen daarenboven slechts worden toegelaten « voor zover deze taken van bedrijf om redenen van een goede plaatselijke ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd », met andere woorden voor zover ze bestaanbaar zijn met de bestemming woongebied.

a. « Voor zover deze taken van bedrijf om redenen van een goede plaatselijke ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd »

1. Deze voorwaarde houdt in dat de inrichting of activiteit bestaanbaar moet zijn met de bestemming van woongebied. Met « taken van bedrijf » (inzake handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf) wordt bedoeld de aard van de activiteit, met andere woorden wat er geproduceerd of verwerkt wordt.

2. Bij het beoordelen van de bestaanbaarheid met de bestemming van woongebied dient rekening te worden gehouden met de aard en de omvang van het bedrijf, waardoor dat laatste inzonderheid om redenen van ruimtelijke ordening niet in het betrokken woongebied kan worden ingeplant, ofwel wegens het intrinsiek hinderlijk of storend karakter van het bedrijf, ofwel wegens het bijzonder karakter van het woongebied (bijvoorbeeld louter residentiële wijk of woonpark). Inrichtingen die de woonfunctie van het gebied in gevaar brengen, kunnen niet worden toegelaten. Vanuit stedenbouwkundig standpunt dient niet enkel rekening te worden gehouden met de huidige bebouwing, maar ook met de bebouwing zoals zij zich overeenkomstig de bestemming en de aanleg van het gebied zal of moet kunnen ontwikkelen.

3. De hinderlijkheid van een bedrijf of ambacht is inherent verbonden aan de activiteit van het bedrijf of de ambacht. De exploitant van een inrichting of een activiteit is doorgaans ook onderworpen aan het milieuvergunningsdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten. In voorkomend geval zullen de milieuvergunningsvoorwaarden de hinder die een inrichting of activiteit veroorzaakt, beperken of ongedaan maken. Luidens de bepalingen van het milieuvergunningsdecreet is de bouwvergunning geschorst zolang geen milieuvergunning is bekomen en vice versa. Niettemin blijft het aangewezen ook bij de behandeling van het bouwvergunningsdossier reeds zoveel mogelijk informatie in te winnen met betrekking tot de hinderlijkheid van de gevraagde inrichting. Deze informatie is immers nodig voor de beoordeling van de vraag naar de bestaanbaarheid van de inrichting met de bestemming van het woongebied, wat in grote mate afhankelijk is van de hinder die de inrichting teweegbrengt.

De vraag of een inrichting of een activiteit, bestaanbaar is met de stedenbouwkundige bestemming van het woongebied, dan wel omwille van de hinder of ongemakken die inherent zijn verbonden aan de exploitatie van dergelijke inrichting dient te worden ondergebracht in een ander bestemmingsgebied, is een feitenkwestie. Inderdaad blijkt er in de praktijk een grote verscheidenheid van situaties te zijn, niet enkel met betrekking tot de aard en de omvang van bedrijven doch ook met betrekking tot de aard van het woongebied. Het woonmilieu zal vanzelfsprekend verschillend zijn in de steden, de wijken en het platteland.

Bij de beoordeling van de vraag of een inrichting of activiteit, gelet op de hinder die deze meebrengt, al dan niet geacht kan worden bestaanbaar te zijn met de bestemming van het woongebied, zal niet enkel rekening moeten worden gehouden met de objectieve hinderlijkheid van de inrichting, doch ook met het eigen karakter van het betrokken woongebied. Zo is een woonzone met een louter residentiële functie meestal gevoeliger voor hinder dan een woonzone waar bijvoorbeeld handelsinrichtingen en ambachtelijke bedrijven voorkomen naast woningen. Hiermee moet dan ook rekening worden gehouden bij de beoordeling van de bestaanbaarheid van een aangevraagde inrichting met de stedenbouwkundige bestemming van het woongebied.

In de mate van het mogelijke zal de behandelende ambtenaar zoveel mogelijk informatie inwinnen omtrent de gebeurlijke hinderlijkheid van de activiteit die in het voorgestelde gebouw zal worden ondernomen. Deze informatie kan ingewonnen worden bij de technische diensten van de provincie of bij AMINAL.

  1. Ingeval een voorziening, inrichting of activiteit, gelet op zijn intrinsiek hinderlijk en storend karakter of gelet op de bijzondere aard van het woongebied, niet bestaanbaar blijkt te zijn met de bestemming van het woongebied, dient het verwezen te worden naar een daartoe bestemde zone, bijvoorbeeld een dienstverleningsgebied (3.0.), een gebied voor ambachtelijke bedrijven (2.1.3.) of een gebied bestemd voor de vestiging van winkelbedrijven (3.1.). De aangevraagde inrichting zal niet vergunbaar zijn in het woongebied, onder voorbehoud van toepassing van het bepaalde in artikel 43, 2, al. 6 e.v. van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, in verband met zonevreemde inrichtingen.

  2. De vraag naar de bestaanbaarheid van het bedrijf met de bestemming van woongebied stelt zich niet alleen bij zijn eerste inplanting in het woongebied, maar ook naar aanleiding van de beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitbreiding ervan. Indien de uitbreiding geen overlast meebrengt voor de woonfunctie kan de uitbreiding in overweging worden genomen.

 

b. « Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voorzover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving »

  1. Voor elk van de niet-residentiële inrichtingen, voorzieningen en activiteiten, bedoeld in artikel 5.1.0. geldt bovendien dat zij slechts kunnen worden toegelaten in het woongebied indien ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.

  2. Wat als de « onmiddellijke omgeving » van een inrichting moet worden beschouwd, kan niet in absolute cijfers worden vastgelegd. Als behorend tot de onmiddellijke omgeving dienen te worden beschouwd deze percelen waarop de inplanting en exploitatie van een inrichting een invloed kan hebben.

  3. De beoordeling van de verenigbaarheid van een inrichting met de onmiddellijke omgeving moet nauwkeurig en concreet worden gecontroleerd op basis van een omstandige analyse van de algemene aanleg van het betrokken gebied en van de weerslag van (de uitbating van) het gebouw op de levensomstandigheden van de wijk. Daarbij moet worden uitgegaan van de specifieke kenmerken van de onmiddellijke omgeving, zoals :

 

de aard, het gebruik en de bestemming van de gebouwen of open ruimten in de omgeving;

de bijzondere bestemming die het B.P.A. van het gebied aan die omgeving heeft gegeven.

Ook de woningdichtheid van het gebied behoort tot de specifieke kenmerken van de onmiddellijke omgeving.

Ter illustratie volgen hier enkele motieven die niet in aanmerking komen als beoordelingscriterium voor de verenigbaarheid van een inrichting met de onmiddellijke omgeving : louter economische criteria, zoals bv. het feit dat een onderneming louter voor een fabricant produceert en niet ten dienste staat van de buurtbewoners;

de opgelegde exploitatievoorwaarden die de hinder van een inrichting beogen te beperken. Deze zullen echter wel van belang zijn bij de beoordeling van de vraag of de inrichting bestaanbaar is met de bestemming van het woongebied (supra);

de loutere vermelding van de afstand van een inrichting tot de dichtstbijgelegen woning. Dit is geen afdoend criterium, gezien het geen gegevens vermeldt met betrekking tot de specifieke kenmerken van de omgeving en voorbij gaat aan het feit dat de inrichting niet alleen verenigbaar moet zijn met de in de onmiddellijke omgeving bestaande woningen, doch ook met de in de omgeving bestaande open ruimten.

Bij de beoordeling van aanvragen (bouw-en verkavelingsaanvragen, stedenbouwkundige attesten en dergelijke) en van voorstellen (gemeentelijke plannen van aanleg en dergelijke) zal erover gewaakt worden dat de woonzones een leefbaar klimaat behouden of krijgen.

Hierbij mogen ook de nevenactiviteiten van het wonen niet uit het oog worden verloren.

BESLUIT :

In een woongebied moeten derhalve de mogelijkheden worden voorzien opdat de gezinnen hun sociaalculturele en economische activiteiten zouden kunnen ontplooien in een gunstig woonmilieu. Dit impliceert een evenwicht tussen woonst, productie, diensten, recreatie en natuur.

 

 

 

12.3.2. BPA DEURNE DORP

 

Zone voor parkgebied

15.0.1. Bestemming Deze zone is bestemd om ingericht te worden als park. Wandelrecreatie en bijhorende voorzieningen zijn toegelaten. Uitgezonderd zitbanken of reeds aanwezige historische elementen (grafzerken,…) zijn vaste constructies niet toegestaan.

15.0.2. Inrichting De inrichting van het parkgebied mag het groene en open karakter van de omgeving niet schaden. De groen/terreinindex voor de volledige zone bedraagt minimaal 0,9. Wandelpaden en onderhoudswegen mogen in het parkgebied aangelegd worden in functie van passieve recreatie of het onderhoud van de zone. Deze paden moeten aangelegd worden in natuurlijke, zachte of halfverharde waterdoorlatende materialen. Bij de aanleg moet rekening gehouden worden met natuurlijke gegevens zoals reliëf, aanwezige bomen, grachten,… . Tracés voor wandelpaden zijn indicatief op het bestemmingsplan aangegeven. Afsluitingen zijn niet toegestaan, behalve dewelke volgens de voorschriften van aangrenzende bestemmingszones toegelaten zijn. Een uitzondering vormt het begraafpark St-Fredegandus: hier rond mag, t.b.v. de bescherming van de historische elementen, een afsluiting voorzien worden. Ten behoeve van de brandveiligheid is het toegestaan om grenzend aan de “zone voor bedrijvigheid met nabestemming” een strook met breedte 6m aan te leggen met halfverharde waterdoorlatende materialen. Deze strook mag niet aangewend worden voor het stockeren van grondstoffen, schroot of ander afval en mag evenmin gebruikt worden als parkeerruimte. Het optrekken van bergplaatsen of andere vaste constructies is niet toegestaan, uitgezonderd ten behoeve van het onderhoud en ecologische en waterhuishoudkundige aspecten van het Schijn.