14.1. Watertoets

 

14.1.1. Algemeen kader

Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (Belgisch Staatsblad 14 november 2003) legt in hoofdstuk III, afdeling I, bepaalde verplichtingen op, die de watertoets worden genoemd.

Artikel 8 van dat decreet luidt:

"Art. 8. § 1. De overheid die over een vergunning, een plan of programma moet beslissen, draagt er zorg voor, door het weigeren van de vergunning of door goedkeuring te weigeren aan het plan of programma dan wel door het opleggen van gepaste voorwaarden of aanpassingen aan het plan of programma, dat geen schadelijk effect ontstaat of zoveel mogelijk wordt beperkt en, indien dit niet mogelijk is, dat het schadelijk effect wordt hersteld of, in de gevallen van de vermindering van de infiltratie van hemelwater of de vermindering van ruimte voor het watersysteem, gecompenseerd.

Een schadelijk effect wordt gedefinieerd als: "ieder betekenisvol nadelig effect op het milieu dat voortvloeit uit een verandering van de toestand van watersystemen of bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit; die effecten omvatten mede effecten op de gezondheid van de mens en de veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de flora, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang tussen een of meer van deze elementen".

Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het ontwerp van uitvoeringsbesluit over de watertoets definitief goed. Het besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Het besluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 oktober 2006 (Nr. 350 - pag 58326), trad in werking op 1 november 2006.

 

14.1.2. Toepassing op het PRUP

 

 [image]

Kaart Watertoets

Op de watertoetskaart is duidelijk zichtbaar dat er op de hoger gelegen valleirug geen wateroverlast voorkomt. Het gebied waar de meandering van het Groot Schijn bewaard is gebleven en het gebied van het Groot Schijn ten westen van het Sterckshof zijn daarentegen aangeduid als effectief overstromingsgevoelig gebied. Het gebied tussen de Herentalsevaart en de E34/E313 is aangeduid als mogelijks overstromingsgevoelig gebied. Ondanks de vele ophogingen, de vijvers en het grachtenstelsel zijn deze maatregelen ontoereikend geweest bij uitzonderlijke weersomstandigheden zoals die voorkwamen in 1998. Bovenstaande kaart is gebaseerd op de wateroverlast in 1998 en houdt geen rekening met (reeds genomen of toekomstige) ingrepen betreffende waterbeheersing.

Het Groot Schijn heeft een open bedding tot en met het Sportpaleis van Antwerpen. Van daar wordt het Groot Schijn overwelfd en verder opgepompt tot in de Schelde. Het huidige pompstation dateert van 1998 en werd als noodstation gebouwd om hoge debieten te verpompen. Momenteel ligt de bedding van het Groot Schijn op 0,00 TAW en het gemiddelde waterpeil op 1,50 TAW.

In functie van de realisatie van de Oosterweelverbinding (in combinatie met de verbreding van het Albertkanaal) wordt voorgesteld om het Groot Schijn ter hoogte van het Lobroekdok definitief te ‘knippen’. Hiermee wordt bedoeld dat er geen natuurlijke doorstroming richting Schelde meer zal mogelijk zijn. Bij het ‘knippen’ van de waterloop is een nieuw pompstation noodzakelijk voor het verpompen van de lage debieten. Dit betekent dat de debieten regelbaar worden waardoor ook de waterstanden in het Rivierenhof controleerbaar zijn. Deze ingreep geeft verder geen aanleiding tot verlegging of verbreding van de waterloop. Door de controleerbaarheid van de waterstand zijn er geen bijkomende overstromingsgebieden in het Rivierenhof nodig. Enkel in geval van nood (veel neerslag) is het behoud van het bestaande overstromingsgebied aan te raden. De beslissing omtrent de aanleg van het pompstation is in de zomerperiode van 2006 genomen. De studieopdracht betreffende het ontwerp en de aanleg van het pompstation is lopende.

 

Vanuit diverse beleidsdocumenten (waaronder het RSPA) wordt geopteerd voor water in de stad. Dit kan mogelijk gemaakt worden door het verbinden van het Groot Schijn met de Schelde via Brouwersvliet. Deze ingreep biedt potenties voor het verhogen van de woonkwaliteit in de stad en maak gravitair lozen mogelijk.

Rekening houdend met bovenstaande plannen kan geconcludeerd worden dat de huidige loop van het Groot Schijn kan bestendigd worden en dat in de laag gelegen gebieden de mogelijkheid tot overstroming wordt behouden. Reliëfwijzigingen in het kader van een optimaal waterbeleid dienen mogelijk gemaakt te worden. Overstromingsgebieden worden bij voorkeur stroomopwaarts gesitueerd in functie van een optimale waterbuffering. De natte zones in het oosten van het Rivierenhof en de landbouwgronden ter hoogte van de Herentalsevaart komen hiervoor in aanmerking.

Volgens de VMM worden stroomopwaarts in de nabije toekomst nog enkele belangrijke waterzuiveringsprojecten doorgevoerd (Zoersel, Ranst). Hierdoor wordt een betere waterkwaliteit en viskolonies verwacht.

Er moet worden gestreefd naar zo weinig mogelijk verharde en bebouwde oppervlakte en zoveel mogelijk infiltratie en buffercapaciteit in het grachtenstelsel. Binnen deze context is het wenselijk dat het volledige grachtenstelsel van het Rivierenhof wordt herbekeken en waar nodig wordt hersteld.

De Herentalsevaart is binnen het Rivierenhof volledig afgesloten en deels ingedijkt. Het verdere verloop is onbekend. Op grondgebied van de stad Antwerpen (ten oosten van het plangebied) is de vaart dicht gemaakt.

Met voorliggende planoptie wordt rekening gehouden met de watergevoelige gebieden die eveneens nuttig zijn in functie van natuurlijkheid. De zones met de meest intensieve bebouwing zijn het meest noordwaarts gelegen: het betreft de hoogst gelegen gronden die niet als overstromingsgevoelig zijn aangeduid. In het laaggelegen valleigebied wordt bijkomende bebouwing uitgesloten en wordt het aandeel verhardingen beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor fiets- en wandelpaden. Bovendien wordt binnen dit gedeelte voldoende ruimte en mogelijkheden geboden om het waterbergend vermogen van het valleigebied op peil te houden en indien gewenst te vergroten. Volgend voornaamste aandeel bebouwing en verharding is binnen het plangebied voorzien:

  • Artikel 1:

    • uitbreiding van gebouwen met erfgoed met maximum 20%

    • maximum 2 nieuwe gebouwen

    • verwijdering van de clublokalen in het meest zuidelijke en natste gedeelte

    • verhardingen beperkt tot paden, terrassen en private parkeerplaatsen

  • Artikel 2:

    • maximum 4 nieuwe gebouwen + verplaatsing van 4 gebouwen en 1 tribune binnen het noordelijke en droogste gedeelte

    • verhardingen in functie van paden, terrassen en parkeerplaatsen

  • Artikel 3:

    • uitbreiding van gebouwen met erfgoed met maximum 20%

    • 80% terreinbezetting in deelzones A en B en 20% terreinbezetting in deelzone C (hoogste bezetting in droogste gedeelte)

    • verhardingen beperkt tot paden, terrassen en private parkeerplaatsen

  • Artikel 4:

    • uitbreiding van gebouwen met erfgoed met maximum 20%

    • uitbreiding woning tot 200m²

    • geen nieuwe bebouwing

    • minimum 50% groen

    • verhardingen beperkt tot paden, terrassen en parkeerplaatsen

  • Artikel 5:

    • Bestendiging van de huidige situatie -terreinbezetting

  • Artikel 6:

    • Bestendiging van de huidige situatie – behoud natuur en vallei met ruimte voor overstromingsgebieden

  • Artikel 7:

    • Bestendiging van de huidige situatie

 

Voor het plangebied in totaliteit worden in de algemene stedenbouwkundige voorschriften de benodigde werken, handelingen en wijzigingen toegestaan die nodig zijn voor een optimaal waterbeheer.

 

Uit bovenstaande kan in alle redelijkheid geoordeeld worden dat deze planoptie geen schadelijk effect genereert. De planoptie heeft immers een positief effect inzake integraal waterbeheer tot gevolg.