12 BIJLAGE 8: WATERTOETS

voetnoot 4

12.1 Referentiesituatie

Het plangebied bevindt zich in het bekken van de Benedenschelde, meer bepaald in het deelbekken van de Benedenschijn. Er bevinden zich geen waterlopen in de nabije omgeving van het plangebied.

Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het algemeen waterbeleid (BS 14 november 2003) legt in hoofdstuk III, afdeling I, bepaalde verplichtingen op, die de watertoets worden genoemd. Er werden watertoetskaarten opgemaakt die dienen ter evaluatie van de effecten van vergunningsplichtige ingrepen of van plannen of programma’s waarbij het bodemgebruik op een bepaalde locatie of voor een bepaald gebied wordt gewijzigd.

Sinds het Uitvoeringsbesluit van 1/03/2011 is de kaart van overstromingsgevoeligheid (2014) verplicht te raadplegen. De andere watertoetskaarten zijn niet meer verplicht te raadplegen in het kader van de watertoets maar kunnen eventueel wel nuttige informatie opleveren:

  • Het plangebied zelf is niet aangeduid als overstromingsgevoelig op de watertoetskaart overstromingsgevoeligheid.

  • Het plangebied wordt aangeduid als matig gevoelig voor grondwaterstroming (type 2).

  • Het volledige plangebied is aangeduid als infiltratiegevoelig.

  • Het plangebied is aangeduid als niet erosiegevoelig.

 

 [image]

Overstromingsgevoeligheid

 [image]

Grondwaterstromingsgevoeligheid

 

 [image]

Infiltratiegevoeligheid

 [image]

Erosiegevoeligheid

 

 

12.2 Geplande situatie en effecten

 

12.2.1 Grondwater

Ten gevolge van uitvoering van het plan zal in de strip en ten gevolge van de vernieuwing van het stadion en de jeugdinfrastructuur bijkomende verharding mogelijk zijn. Ten gevolge van het plan zijn ook ondergrondse constructies mogelijk (de ondergrondse parkings in de strip). Globaal gezien is het plangebied echter beperkt verhard, waardoor infiltratie is de overige delen van het plangebied kan plaatsvinden. Bovendien is het plangebied slechts matig gevoelig voor grondwaterstroming, waardoor verwacht kan worden dat het grondwater zich ook rond en onder de ondergrondse constructies zal kunnen verplaatsen.

12.2.2 Oppervlaktewater

In de strip en ten gevolge van de vernieuwing van het stadion en de jeugdinfrastructuur is een toename van de verharde oppervlakte in het plangebied mogelijk. Het RUP dient steeds te beantwoorden aan de vigerende normen van het besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

Deze verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd.

De opvang en afvoer van hemelwater afkomstig van deze verharding dient in overeenstemming met deze verordening opgevangen worden op het terrein zelf, waardoor er geen effecten te verwachten zijn op de waterhuishouding.

Bovendien is het plangebied ook niet gelegen in de omgeving van overstromingsgevoelig gebied.

12.2.3 Afvalwater

Het afvalwaterbeleid wordt gestuurd via de gemeentelijke zoneringsplannen, waarin afgebakend wordt welke zones te rioleren zijn en in welke zones IBA’s moeten komen (al dan niet collectief beheerd). Het plangebied is ingekleurd op het zoneringsplan als centraal gebied.

 

 [image]

Situering plangebied op de zoneringsplannen