Artikel 1 ZONE A VOOR WONINGEN

 

Algemeen ordeningsvoorschrift

Het gebied begrensd door het B.P.A. maakt deel uit van de dorpskern en heeft in hoofdzaak een woonfunctie. Het omvat tevens een gedeelte van het herwaarderingsgebied “Hagelkruis”.

Binnen het gebied wordt de bestaande woonvorm, met in hoofdzaak eengezinswoningen met een eigen tuin, en een dienstverlening op buurtniveau als de meest wenselijke woonomgeving aangezien.

Met het oog op het behoud en de herwaardering van het eigen karakter van dit deel van de dorpskern, waarvan de kleinschaligheid, de private tuinen en de schuine bedakingen karakteristieke elementen zijn, dienen alle handelingen en werken die binnen dit gebied worden uitgevoerd, gericht te zijn op een behoud, herstel of versterking van dit eigen karakter.

 

 

Hoofdstuk I Bestemmingsvoorschriften

 

1.- Bestemming

 

a) Hoofdbestemming:

Wonen:

    • eengezinshuizen

    • woonhuizen voor verblijf en verzorging van, alsmede voor dienstverlening aan bejaarden, mindervaliden en kinderen.

b) Nevenbestemmingen

    • Nevenbestemmingen die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken

    • Zijn toegelaten, enkel op de benedenverdieping:

    • kleinhandelsinrichting

    • ambachtelijke bedrijven

    • diensten

    • kantoren

    • gemeenschapsvoorzieningen

    • horeca – bedrijven

    • autobergplaatsen, geïntegreerd in de woning en doorritten voor wagens naar de tuin, zijn slechts toegelaten bij percelen of panden van minimum 9m breedte.

 

2.- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

  1. Bestaande inrichtingen, gelegen binnen de grenzen van deze zone, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen abnormale hinder veroorzaken, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.

    Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructies, dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.

 

  1. De voorschriften bij nieuwe verkavelingen kunnen bovenstaande bestemmingen nader specifiëren of beperken.

 

 

 

Hoofdstuk II Bebouwingsvoorschriften

 

Deel 1 Hoofdgebouwen

 

1.- Algemeen ordeningsvoorschrift

Woningen, in hoofdzaak eengezinswoningen met traditionele basisvormen (rechthoekig grondvlak – schuine bedaking) en uitgevoerd in sobere, traditionele materialen (baksteen, pannen, leien) met een gevarieerde gevelbreedte en bouwhoogte, en op bepaalde plaatsen een verspringende voorgevelbouwlijn.

Door de schuine dakvorm, evenals door de vrijstaande en verspringende puntgevels wordt het dakenspel en de bestaande kleinschaligheid verder beklemtoond.

De hoofdzakelijke daglokalen zijn op de benedenverdieping te situeren, zodat de eigen tuin er a.h.w. de verlenging van is.

2.- Bebouwingswijze

  1. Bij vernieuwbouw of wederopbouw
    Aaneengesloten, gegroepeerd, gekoppeld of vrijstaand, zoals de bestaande toestand.

  2. Bij nieuwbouw in verkavelingen of op voorheen nog niet bebouwde percelen

    • Aaneengesloten of gegroepeerd, aansluitend aan de blinde scheidsmuur van de reeds bestaande bebouwing.

    • Gekoppeld of vrijstaand, voor zover het reeds gevormde perceel gelegen is tussen bestaande of op te richten kopwoningen van huizenrijen. In voorkomen geval zullen de kopwoningen en vrijstaande woningen voorzien zijn van bouwvrije zijtuinstroken met een minimumbreedte van 3m.

3.- Plaatsing van de gebouwen

  1. Voorgevel en naar de straat gerichte zijgevel
    Op de voorgevelbouwlijn/rooilijn, tenzij voor een goede ruimtelijke ordening, of bij aansluiting aan de bestaande bebouwing met voortuinstrook, het noodzakelijk of wenselijk is een voortuin of achteruitbouwstrook in acht te nemen, met een diepte die gelijk is aan deze van de bestaande toestand. Bij vrijstaande of gekoppelde bebouwing zal de voortuin een diepte hebben van minimum 6m en maximum 10m.

  2. De achtergevel van hoofdgebouw op de bovenverdieping
    Wordt bepaald door de determinerende achtergevels van de bestaande, naastliggende bebouwing, waarbij de bovenverdieping een maximum – afwijking in méér dan 2m kan worden toegestaan, voor zover het maximumprofiel niet wordt overschreden.

    De afstand van de vrijstaande achtergevel van de bovenverdieping en/of van de benedenverdieping tot de achtergrens van het perceel, moet in elk geval minstens 5m bedragen, zonder dat hij evenwel kleiner mag zijn dan de hoogte van de vrijstaande achtergevel.

4.- Afmetingen van de gebouwen

 

a) Maximum profiel.

 [image]

 

b) Bouwdiepte

De diepte van de benedenverdieping der hoofdgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden naar bestaande bouwdiepten die niet in overeenstemming of storend zijn met de omgeving.

De bouwdiepten worden als volgt bepaald:

 

  1. Bij verkaveling of nieuwbouw op reeds gevormde percelen

    • Benedenverdieping: bij percelen met een diepte van 30m en minder: maximum bouwdiepte: 13m

    • bij percelen met een diepte van meer dan 30m: maximum bouwdiepte: 17m

    • Bovenverdieping: binnen het maximum profiel

  2. Bij aanbouw aan bestaande bebouwing

Bij aanbouw aan de bestaande gebouwen met een bouwdiepte van meer dan 13m of 17m naargelang het geval kan, om de toetreding van lucht en licht te bevorderen, de bebouwing van de benedenverdieping inzake oriëntering op de meest gunstige wijze worden uitgeput, zonder evenwel de maximum toegelaten bouwoppervlakte te overschrijden.

  1. Bij omvorming van niet – woongebouw tot woning

    • De afmetingen en het volume van het betrokken gebouw dienen, naar hun oorspronkelijke staat, behouden te blijven.

    • Parasitaire constructies dienen afgebroken te worden.

    • Een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte van het oorspronkelijke gebouw met 20% kan worden toegestaan, met dien verstande dat het volume met niet meer dan 10% wordt vergroot.

 

c) Bouwhoogte

Zie maximum profiel

d) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de bouwdiepten en bouwhoogten hiervoor vermeld kan afwijking worden verleend met betrekking tot het aanpassen van nieuwbouw aan de bestaande gebouwen der naastliggende panden.

Deze afwijking kan verleend worden voor zover:

  1. ze niet leidt tot een vermeerdering van het aantal bouwlagen en/of van de vloeroppervlakte.

  2. er bij percelen van 9m breedte en méér, een overgangsprofiel wordt gerealiseerd van de hoogte van het bestaande gebouw, naar een hoogte voorzien in het maximumprofiel.

5.- Welstand van de gebouwen

 

A) Bedaking

 

1) Dakvorm

  1. Bij aaneengesloten bebouwing

    1. Alle hoofdgebouwen aan de straatzijde zijn overheersend voorzien van zadeldaken met een helling van 45°, met de nok evenwijdig aan de voorgevel.

    2. Zijn eveneens toegelaten:

    • mansardedaken

    • puntgevels waarvan de aanzet gelegen is op minimum 0,75m afstand van het midden der scheidmuren. De nok van de puntgevel staat loodrecht op de voorgevel.

  2. Bij vrijstaande gebouwen, kop- en hoekgebouwen
    Schuine bedaking, met dien verstande dat alle vrijstaande gevels mogen afgewerkt worden met dezelfde dakvorm als aan de voorgevel.

  3. Delen van de benedenverdieping die niet gelegen zijn onder de schuine bedaking.
    worden afgedekt met ofwel een plat dak, ofwel, enkel toegelaten bij aansluiting aan bestaande gebouwen, lessenaarsdak.

2) Dakkapellen, dakvensters en dakramen

 

a) Dakkapellen en dakvensters

  1. Plaats van oprichting
    Op 0,40m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

  2. Afmetingen

    • maximumbreedte: 2/3 van de gevelbreedte, met een maximumbreedte van 1,50m per dakkapel of dakvenster.

    • maximumhoogte: tot bovenkant kroonlijst of aanzet van de puntgevel of trapgevel: de helft van de dakhoogte van het hoofdgebouw.

    • De dakkapellen zijn voorzien van een schuin dak met dezelfde helling als deze van het gepenetreerde zadel- of schilddak.

b) Dakramen

In alle dakvlakken zijn in het dakvlak liggende dakramen toegelaten, op een afstand van minimum 0,40m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

3) Dakterrassen

Dakterrassen, zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, zijn toegelaten indien zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de dakvorm, zodanig dat de borstwering wordt gevormd door de voortzetting van de schuine dakvorm.

Zij mogen worden geconstrueerd op minimum 0,40m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

4) Bedekking der schuine daken

De dakbedekkingen moeten inzake kleur in harmonie zijn met deze der bebouwde omgeving en inzonderheid met deze der naastliggende gebouwen.

Zij zal bestaan uit:

ofwel, niet – verglaasde pannen of daktegels met een rode tot bruin – rode of een donkergrijze tot zwarte kleur

ofwel rechthoekige leien met een donkergrijze tot zwarte kleur, in horizontale rijen geplaatst.

5) Schoorstenen

Bij schuine daken der hoofdgebouwen worden de schouwen te paard op de noklijn geplaatst. Zij worden uitgevoerd in dezelfde gevelsteen als de voorgevel.

 

6) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies worden toegelaten met het oog op het winnen van energie.

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de dakbedekkingsmaterialen en wat betreft de dakhelling, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

 

 

B) Gevels en muren

 

1) Gevelgeleding en gevelopbouw

Voor alle gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, geldt het volgende:

  • In de gevelopbouw dient de verticale lijnvoering over de volle hoogte te overheersen.

  • Voor het geval dat meerdere aaneengesloten huizen het voorwerp uitmaken van één ontwerp, dient in de gevelindeling voldoende verscheidenheid aanwezig te zijn om de onderscheiden woningen blijvend te kunnen herkennen.

2) Balkons, loggia s en vaste uitsprongen

  • De diepte van de uitsprongen moet begrepen zijn tussen twee loodrechte vlakken die van de erfscheiding uitgaande, elk een hoek van 45° vormen met het normale gevelvlak.

  • De breedte der uitsprongen bedraagt maximum 2,00m

  • De diepte bedraagt maximum 1,00m, behalve voor uitsprongen boven de openbare weg

  • Naast elkaar geplaatst zullen zij verticaal gescheiden zijn tot op het normale gevelvlak. De breedte deze tussenruimte bedraagt ten minste tweemaal de diepte der uitsprongen.

3) Gevelmaterialen

  1. Gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en de voor het publiek toegankelijke plaatsen.

  • Het dominerende gevelmateriaal wordt gevormd door sobere machine- of handvormgevelsteen met klassieke afmetingen en waarvan de kleur in harmonie is met de kleursfeer van het straatbeeld.

  • Witte en/of verglaasde gevelsteen is verboden

  • Parementen in natuursteen moeten uitgevoerd worden in rechthoekig verband. Kunststeen is slechts toegelaten indien deze een witte of een blauwe hardsteenkleur heeft.

  • Constructies en parementen in hout moeten gevernist, geïmpregneerd of geschilderd worden, zodat zij hun natuurkleur behouden of een witte of donkere kleur vertonen

  • Aluminiumconstructies: enkel bronskleur of donkerkleurige behandeling of schildering is toegelaten.

  • Zichtbaar blijvende betonconstructies en/of metaalconstructies dienen behandeld of geschilderd te worden in een kleur die harmonieert met de omgeving.. Betonconstructies mogen echter hun natuurkleur behouden.

  • Geprefabriceerde bouwelementen en bouwelementen in kunststof zijn toegelaten, voor zover zij duurzaam zijn en wat vorm en kleur betreft in harmonie zijn met de bebouwde omgeving.

  • Bepleistering en/of schildering der gevels is verboden, behoudens voor vrijstaande gebouwen.

  1. Overige gevels

  • Baksteen, gevelsteen, of duurzame geprefabriceerde bouwelementen of bouwelementen in kunststof voor zover deze elementen een verantwoorde integratie in de bebouwde omgeving waarborgen inzake kwaliteit, vorm en kleur.

  • Zichtbaar verwerkte snelbouwsteen is verboden.

4) Afwerking van vrijstaande en/of zichtbaar blijvende scheidsmuren

Vrijstaande en/of zichtbare scheidsmuren of delen ervan, dienen afgewerkt te worden zoals de voorgevel.

Deze afwerking geschiedt door die bouwheer die door zijn handelingen en werken oorzaak is dat scheidsmuren of delen ervan blijvend zichtbaar worden.

5) Afsluitingen aan de openbare weg (andere dan voortuinafsluitingen)

  1. Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg, worden op de rooilijn of op de bouwlijn afgesloten met:

  • muren in baksteenmetselwerk met een hoogte van minimum 1,20 en maximum 2,00m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

  • Het materiaalgebruik dient in overeenstemming te zijn met de materialen van de voorgevel.

  • metalen hekken met hoogte van minimum 1,20m en maximum 2,00m, voor zover zij tegen roestvorming behandeld zijn en naar functie, vorm en kleur in harmonie zijn met de omgeving.

  • houten afsluitingen gevormd door palissaden e.d. met een hoogte van minimum 1,20m en maximum 2,00m, voor zover het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

  • Levende hagen met een maximum hoogte van 2,00m versterkt met palen en draad.

  • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten.

  • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0,30m boven het grondpeil.

  • Muren bestaande uit betonpalen en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

  • Voorgaande afsluitingen zijn eveneens van toepassing op:

  • Braakliggende gronden die na de inwerkingtreding van deze voorschriften reeds 2 jaar of meer onbebouwd zijn gebleven en waarvoor geen verkavelingsvergunning werd afgeleverd.

  • Gronden die na afbraak van gebouwen vrijkomen en niet onmiddellijk terug bebouwd worden.

  1. Voorgaande afsluitingen zijn eveneens van toepassing op:

    • Braakliggende gronden die na de inwerkingtreding van deze voorschriften reeds 2 jaar of meer onbebouwd zijn gebleven en waarvoor geen verkavelingsvergunning werd afgeleverd.

    • Gronden die na afbraak van gebouwen vrijkomen en niet onmiddellijk terug bebouwd worden.

6) Reclame

Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar is met het begrip “uithangbord” zijn verboden.

7) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de gevelmaterialen, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

 

 

 

Deel 2 Binnenplaatsen en tuinen

 

1.- Algemeen ordeningsvoorschrift

Bij elke woning moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke open ruimte, moes- of siertuin, die als dusdanig dient in stand gehouden.

Zowel in voor- als achtertuinen zal de beplanting bestaan uit streekeigen bloeiende heesters, hoogstammige bomen en klimplanten, zodat na verloop van tijd deze beplanting een wezenlijk onderdeel vormt met de woonomgeving.

2.- Voortuinen

  1. Na de oprichting van het hoofdgebouw dientl de strook als tuin worden aangelegd en voortdurend in stand gehouden.
    Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard ten belope van maximum 30% van de oppervlakte.
    Bij gebouwen met een toegelaten nevenbestemming op de benedenverdieping mag de verharding maximum 80% der oppervlakte bedragen.

  2. Afsluiting

In de voortuinstrook en in de bouwvrije zijtuinstroken, tussen de erven onderling en tussen een erf en de openbare weg:

    • Muurtje in gevelsteen in overeenstemming met deze van de voorgevel, waarvan de hoogte , behoudens de posten naast de ingangen, 0,40m niet overschrijden.

    • Levende hagen, versterkt met palen en draad, met een hoogte van maximum 1,00m.

  • Bebouwing
    Behoudens de toegelaten uitsprongen in het voorgevelvlak en de afsluitingen: alle constructies verboden.

  • 3.- Binnenplaatsen en tuinen

    1. Bestemming

    Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel achter de strook voor hoofdgebouwen dient als open ruimte, moes- of siertuin te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden.
    In de tuinen, behoudens in de bouwvrije zijtuinstroken, zijn volgende bijgebouwen en constructies toegelaten.

      • bergplaatsen en hokken

      • gebouwen voor de toegelaten nevenbestemmingen op de benedenverdieping van de hoofdgebouwen

      • specifieke tuinconstructies (prieeltje, pergola, siervijver e.d.)

      • verhardingen bestemd als parkeerplaats in functie van de bestemming van het hoofdgebouw. Deze verharding mag noch als openluchtwerkplaats, noch als openluchtstapelplaats voor materialen en/of schroot dienen.

     

    1. Bijgebouwen en constructies

      1. De samengevoegde oppervlakte van bijgebouwen en/of verhardingen mag niet meer bedragen dan 15% van de perceelsoppervlakte. In deze oppervlakte zijn de verhardingen die toegang geven tot deze 15% niet begrepen.
        Deze toegangen hebben een breedte van maximum 3,00m.
        Inpandige doorritten naar de tuin zijn, bij aaneengesloten bebouwing slechts toegelaten bij percelen met een breedte van minimum 9,00m.
        Deze beperkingen gelden niet bij hoekgebouwen.

      2. Bebouwing en/of verharding is slechts toegelaten met dien verstande dat een minimum van 60m² onverharde tuin wordt bewaard.

      3. Bij bestaande panden met een tuinoppervlakte van minder dan 60m² zijn geen bijgebouwen, noch verhardingen als parking, toegelaten.

      4. Specifieke tuinconstructies en tuinverhardingen in functie van het hoofdgebouw mogen steeds worden opgericht in de onverharde tuinstrook.

     

    1. Plaatsing van de bijgebouwen

      1. op niet – hoekpercelen

      1. gevel gericht naar het hoofdgebouw: op minimum 23,00m of 27,00m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00m.

      2. overige gevels: hetzij op de perceelgrens,
        hetzij op minimum 2,00m afstand ervan

      1. op hoekpercelen

      1. gevel gericht naar de perceelgrens waarop de scheidsmuur wordt gebouwd: op minimum 3,00m afstand van deze perceelgrens tot op een diepte van 23,00m of 27,00m gemeten vanaf de voorgevelbouwlijn van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00m.

      2. gevel aan de straatzijde: op de voorgevelbouwlijn, bepaald voor deze straat.

      3. overige gevels: hetzij op de perceelgrens,
        hetzij op minimum 2,00m afstand ervan.

     

    1. Afmetingen van de gebouwen

    Bouwhoogte

      1. op niet – hoekpercelen, gemeten vanaf het grondpeil

      1. tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2,50m

      2. tot de bovenkant van de nok van een schuin dak: maximum 4,00m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50m boven de Erfscheidingen en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

     

      1. op hoekpercelen, gemeten vanaf het trottoirpeil

      1. de gevel aan de straatzijde: gemeten tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: minimum 3,00m en maximum 4,00m.

      2. de overige gevels: zoals voor de niet – hoekpercelen.

     

    1. Welstand van de gebouwen

      1. Dakvorm: vrij

      2. Materialen:

      1. voor de gevels:

      • zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen: zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de voorgevel van de hoofdgebouwen.

      • overige gevels: zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de overige gevels van de hoofdgebouwen.

      1. voor de bedekking der schuine daken:
        zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de schuine daken van de hoofdgebouwen
        Daarenboven zijn toegelaten, bij gebouwen voor ambachtelijke bedrijven en voor zover ze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen:

        • geprofileerde dakplaten

        • voor flauwhellende daken: dakvilt

     

    1. Erfscheidingen

      • Afsluitingsmuren in baksteenmetselwerk met een maximumhoogte van 2,00m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

      • Levende hagen met een maximumhoogte van 2,00m, versterkt met palen en draad.

      • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten

      • Houten afsluitingen onder de vorm van vlechtwerk of palissaden e.d., met een hoogte van minimum 1,20 en maximum 2,00m, op voorwaarde dat het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

      • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0,30m boven het grondpeil.

      • Muren bestaande uit betonplaten en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

     

    4.- Reclame

    Het plaatsen van reclameborden en andere publiciteitsmiddelen, onder gelijk welke vorm ook, die onverenigbaar zijn met het begrip “uithangbord” zijn verboden.

    5.- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

    Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen.

     

     

     

     

    Hoofdstuk III Verkavelingsvoorschriften

     

    1.- Algemeen ordeningsvoorschrift

    Verkavelingen, inzonderheid deze waarbij de aanleg van nieuwe straten voorzien worden, dienen in twee of meer fasen te worden uitgevoerd, naargelang het aantal percelen in de verkaveling.

    De eerste fase zal steeds gevormd worden door die percelen die aansluiten aan de reeds bestaande bebouwing en de percelen gelegen aan reeds bestaande en uitgeruste openbare wegen.

    Een volgende fase mag slechts worden aangevat wanneer de vorige fase voor minstens 2/3e van het aantal percelen is verkocht, en waarvan de helft reeds is bebouwd.

    De verkaveling dient derwijze te worden uitgewerkt dat, voor elk perceel, de hoofdzakelijke daglokalen op de benedenverdieping kunnen gesitueerd worden.

     

    2.- Afmetingen van de kavels

    1. Minimumbreedte van de kavels, gemeten op de voorgevelbouwlijn
      voor aaneengesloten bebouwing: 7,00m
      voor kopgebouwen: 10,00m
      voor hoekgebouwen: 8,00m, eventueel vermeerderd met de diepte van de bouwvrije strook aan de zijgevel.
      De kavelbreedten moeten zodanig zijn dat zij de bebouwing, overeenkomstig de onderhavige voorschriften, van de in de omgeving liggende percelen of de afwerking met een kopgebouw van een huizenblok niet in het gedrang brengen.

    2. Minimum perceelsoppervlakte: 230m², in voorkomend geval te vermeerderen met de oppervlakte van de voortuin.

    3. Vorm van de kavels.
      Indien het voor een goede ruimtelijke ordening wenselijk of noodzakelijk is, kan opgelegd worden dat de zijgrenzen van de percelen haaks op de rooilijn worden ontworpen, over een diepte die ten minste gelijk is aan de maximumdiepte van de hoofdgebouwen zoals bepaald in het maximumprofiel, eventueel vermeerderd met de diepte van de voortuinstrook.

     

     

    3.- Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

    Op grond van de bestaande toestand en/of de kadastrale perceelvorming, kan aan de voorgaande voorschriften afwijking worden verleend voor wat betreft de afmetingen en de vorm van de kavels, met het oog op de afwerking van de bebouwde omgeving.