GRUP AFBAKENING ZEEHAVENGEBIED ANTWERPEN

 

Bijlage III: Toelichtingsnota- tekst

 

Inleiding

 

 

Dit document is een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan is gebaseerd op het Tussentijds Strategisch Plan voor de zeehaven van Antwerpen, op de beoordeling van het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief in het goedgekeurde plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ en in het Ruimtelijk Veiligheidsrapport op Strategisch Planniveau ‘Strategisch plan Haven van Antwerpen’ en op de beslissing van de Vlaamse Regering over het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen van 11 september 2009.

 

De zeehaven van Antwerpen is een concentratie van infrastructuur en bedrijventerreinen die een belangrijke schakel vormt in mondiale logistieke ketens. De zeehaven is belangrijk voor de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Vlaanderen. In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en van het havendecreet werd een planningsproces opgestart, waarin een streefbeeld inzake economische ontwikkeling en ontwikkelingsconcepten worden aangereikt. Het is de bedoeling om dit streefbeeld en de ontwikkelingsconcepten te realiseren door het opmaken van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

Tegelijk geeft dit ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering aan de beslissing van de Vlaamse regering over de afbakening van de gebieden van de agrarische en natuurlijke structuur in de buitengebiedregio Antwerpse Gordel / Klein-Brabant.

 

 

 

 

Inhoud van een uitvoeringsplan volgens de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening

Voorliggend document is een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in de zin van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat (Art. 2.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening):

- een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is;

- de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichtingen en/of het beheer, en, desgevallend de normen, vermeld in artikel 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;

- een weergave van de feitelijke en juridische toestand;

- de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is;

- in voorkomend geval, een zo limitatief mogelijke opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden;

- in voorkomend geval, een overzicht van de conclusies van (a) het planmilieueffectenrapport, (b) de passende beoordeling, (c) het ruimtelijk veiligheidsrapport, (d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten;

- in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;

- in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een gebruikerschadecompensatie vermeld in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut.

 

Het grafisch plan (Bijlage I) en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften (Bijlage II) hebben verordenende kracht. De teksten en grafische plannen van de toelichtingsnota (Bijlage III) hebben als dusdanig geen verordenende kracht, maar behouden hun waarde als inhoudelijk onderdeel van het geheel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

De registers met betrekking tot planschade, planbaten, kapitaal- of gebruikersschadecompensatie hebben slechts een informatief karakter (Bijlage IV).

 

 

Leeswijzer

Dit document is de toelichtingsnota van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het zeehavengebied Antwerpen. Het ruimtelijk uitvoeringsplan bestaat uit zeven afzonderlijke documenten, met een verschillend statuut.

De grafische plannen (Bijlage I), de stedenbouwkundige voorschriften (Bijlage II) en de onteigeningsplannen (Bijlage V) hebben een verordenende waarde. Ze zijn bindend zowel voor de eigenaars en de gebruikers van de betrokken gronden en gebouwen als voor de overheid.

De toelichtingsnota, die bestaat uit een tekstgedeelte (Bijlage IIIa) en een kaartgedeelte (Bijlage IIIb), heeft geen verordenende waarde, het is een informatief document. Ter informatie bij het tekstgedeelte van de toelichtingsnota zijn volgende documenten eveneens opgenomen bij voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan:

• de registers met betrekking tot planschade, planbaten, kapitaal- of gebruikersschadecompensatie hebben slechts een informatief karakter (Bijlage IV);

• het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ (Bijlage VIa);

• het onderzoek tot milieueffectenrapport voor het deelgebied ‘Ettenhovense polder’, als aanvulling op het plan-MER (Bijlage VIb);

• het onderzoek tot milieueffectenrapport voor het deelgebied ‘polder tussen Verrebroek en Kieldrecht’ (Bijlage VIc);

• het Ruimtelijk Veiligheidsrapport op Strategisch Planniveau ‘Strategisch plan Haven van Antwerpen’ (niet-technische samenvatting op papier en volledig rapport op cd-rom) (Bijlage VII)

• de beslissing van de Vlaamse Regering over het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen van 11 september 2009 (Bijlage 1 bij de toelichtingsnota);

• de beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 betreffende de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA (Bijlage 2 bij de toelichtingsnota);

• het actieplan zoals het voorlag op de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 over de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA (Bijlage 3 bij de toelichtingsnota).

 

 

1. Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan

 

1.1 Doelstelling van het voorgenomen plan

 

Voorliggend plan geeft uitvoering aan de gewenste ruimtelijke structuur zoals vastgelegd in het Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen (RSV), laatst herzien door de Vlaamse Regering op 17 december 2010. Het RSV stelt de af te bakenen zeehavengebieden,waaronder de zeehaven van Antwerpen, exclusief voor te behouden voor zeehavengebonden industriële, distributie-, opslag-, overslag en logistieke zeehavenactiviteiten.

 

In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en van het havendecreet werd een planningsproces opgestart, de opmaak van een strategisch plan voor de zeehaven van Antwerpen. In het Tussentijds Strategisch Plan voor de zeehaven van Antwerpen zijn een streefbeeld inzake economische ontwikkeling en ontwikkelingsconcepten aangereikt. Het is de bedoeling om dit streefbeeld en de ontwikkelingsconcepten te realiseren door het opmaken van het ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening van het zeehavengebied Antwerpen’.

Daar het strategisch plan het ontwikkelingskader vormt voor de haven werd geopteerd om voor het strategisch plan een plan-MER op te maken: het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’. Hierin zijn de mogelijke ontwikkelingen in het havengebied onderzocht. Op basis van planvarianten is onderzocht hoe geplande en mogelijke ontwikkelingen in het havengebied zich verhouden tot de draagkracht van het gebied en zijn vervoersnetwerken. Eén van de onderzochte varianten is het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief (het MMHA).

 

Het MMHA is een streefbeeld over hoe de haven en omgeving er in 2030 uit moet zien, op basis van de huidige kennis. Het is een ontwikkelingsscenario voor de haven dat in de loop van het plan-MER-proces is vastgelegd op basis van de beoordelingen van de overige planalternatieven en van voortschrijdend inzicht. Het MMHA verschilt weinig van de varianten met een maximale ruimtelijke uitbreiding van de haven. In deze varianten gaat men uit van nieuwe grote haveninvesteringen, na Deurganckdok, in een economisch verantwoorde en gefaseerde uitbreiding, parallel aan herstructureringen en optimalisering van wat er vandaag is. Alle nodige optimaliserende infrastructuren, waaronder de Liefkenshoekspoortunnel, de Oosterweelverbinding, de verdichting van het vormingsstation Antwerpen-Noord, de uitbouw van het netwerk van wachtplaatsen voor de binnenvaart,… worden gerealiseerd. Het verschil tussen dit MMHA en de overige planvarianten met Saeftinghedok houdt vooral verband met ontwikkelingen op linkeroever (o.a. in relatie tot landbouw). Bijkomende kennis over de natuurwaarden in het gebied wees uit dat het behoud van Putten-West belangrijk is voor de instandhouding van de speciale beschermingszones (SBZ). Bij de intekening van de nieuwe ontsluitingsinfrastructuur werd hiermee rekening gehouden, met als gevolg dat het Saeftinghedok werd ingekort om in de voorziene ruimte te passen. Putten-weiden zal gecompenseerd worden in het oostelijk deel van de Nieuw-Arenbergpolder. Het westelijk deel en de Muggenhoek krijgen een bestemming die gefaseerd wordt in de tijd, landbouw respectievelijk natuur.

 

De doelstelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening zeehavengebied Antwerpen’ is om het MMHA en de daaraan gekoppelde milderende en natuurcompenserende maatregelen ruimtelijk te vertalen in een juridisch afdwingbaar document. Sommige onderdelen van het MMHA en de bijhorende milderende maatregelen kunnen niet of nog niet opgenomen worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Ze vergen verder onderzoek of zijn van die aard dat ze niet thuishoren binnen de context van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Alle niet ruimtelijke maatregelen en alle ruimtelijke maatregelen die niet in het afbakeningsrup ‘haven van Antwerpen’ zijn vertaald, zijn opgenomen in het actieplan (zie bijlage X).

 

Tegelijk geeft dit ruimtelijk uitvoeringsplan uitvoering aan de beslissing van de Vlaamse regering over de afbakening van de gebieden van de agrarische en natuurlijke structuur in de buitengebiedregio Antwerpse Gordel / Klein-Brabant.

 

Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening zeehavengebied Antwerpen’ bakent het zeehavengebied af en omvat bestemmingswijzigingen van gebieden die aan deze doelstellingen voldoen. Het plan bevat bestemmingswijzigingen binnen en buiten de afbakeningslijn. De te herbestemmen gebieden zijn deze gebieden waar een wijziging of aanvulling van de vigerende bepalingen van de plannen van aanleg noodzakelijk is in functie van het gewenste zeehavenbeleid voor de haven van Antwerpen. Het ruimtelijk uitvoeringsplan is gebiedsdekkend binnen de afbakeningslijn, behoudens de gebiedsdelen waarvoor reeds bestemmingswijzigingen werden vastgesteld in een gewestelijk rup (b.v. gewestelijk rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’).

 

 

1.2 Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan

Niet enkel is het van belang de doelstelling van het voorgenomen plan te formuleren, maar ook de reikwijdte en detailleringsgraad van het plan. De doelstelling van het plan werd gedurende het planningsproces verfijnd, geherformuleerd en herwerkt tot een voorontwerp van RUP. Het abstractieniveau van deze doelstelling bepaalt de bewegingsruimte die nog rest voor het planningsproces en de besluitvorming over het plan.

De reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan zijn echter meer onderhevig aan verfijning en aanpassing, dit aan de hand van verkregen inzichten en beoordeling van de programma-onderdelen in het lopende planningsproces. Dit is eigen aan het evolutieve en iteratieve karakter van het planningsproces.

De reikwijdte van het voorgenomen plan betreft maatregelen in de ruimtelijke ordening, in casu het wijzigen van de bestemming van gebieden die bijdragen tot de doelstelling. Het is mogelijk dat voor de samenhang en de rechtszekerheid of door het werken op een kadasterplan als achtergrond bepaalde aangrenzende gebieden/percelen worden meegenomen in het plan.

De detailleringsgraad van het voorgenomen gewestelijk RUP vat zoveel mogelijk de percelen in één bestemming, en duidt grote gehelen aan. Voor de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften dienen, waar mogelijk, de typevoorschriften (zie website: http://rwo.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=114) als basis. Ze zullen worden aangevuld met gebiedsspecifieke bepalingen. Het opstellen van gedetailleerde bouwvoorschriften zoals bouwwijze, voortuinstroken, keuze van beplanting, e.d. maakt geen deel uit van dit RUP, tenzij er goede redenen zijn vanuit het actorenoverleg, de milieubeoordeling of het ruimtelijk ontwerp om dit wel te doen.

Sommige specifieke inrichtingsmaatregelen kunnen niet doorwerken in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Deze worden dan beschouwd als aanbevelingen of aandachtspunten naar het vervolgtraject tot realisatie van het plan (bv. inrichting, vergunningsfase) en het opvolgen van milderende maatregelen en mogelijke effecten op de omgeving.

 

 

2. In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en relatie met andere ruimtelijke planningsprocessen

 

Een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt opgemaakt in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (zie artikel 2.2.6. §2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening). Er wordt ingegaan op de relevante elementen uit het structuurplan, enerzijds uit het richtinggevend gedeelte, anderzijds uit het bindend deel. Daarnaast worden de voor voorliggend plan relevante afbakeningsprocessen en de daaruit voortvloeiende en reeds goedgekeurde gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangehaald.

 

 

2.1 Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

 

2.1.1 Het richtinggevend gedeelte van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen

 

zeehaven Antwerpen

De haven van Antwerpen is geselecteerd als zeehaven/poort. De strategische positie van de haven in de economische structuur van Vlaanderen komt tot uiting in het ruimtelijk principe “poorten als motor van ontwikkeling”. Omwille van haar bestaande of potentiële positie in het internationale communicatienetwerk (water, weg, spoor, telecommunicatie) vormt zij een element van de economische structuur op internationaal niveau en kan ze hoogwaardige internationale investeringen aantrekken.

 

 [image]

Figuur 1: gewenste ruimtelijke structuur voor Vlaanderen

 

In de Vlaamse zeehavens komen industriële, distributie, opslag- en overslag en logistieke activiteiten ruimtelijk en functioneel sterk verweven met elkaar voor. Gelet op de bestaande tendensen tot een verdere integratie en verweving van de vernoemde types van activiteiten wordt een ruimtelijke differentiëring per typeactiviteit in de zeehavens niet wenselijk geacht.

Essentieel voor een ruimtelijke differentiëring van havenactiviteiten is het havengebonden karakter van de industriële-, distributie-, opslag- en overslag- en logistieke activiteiten. De haveninvesteringen worden dan ook gekoppeld aan de zeehavenactiviteiten. Om het havengebied exclusief voor deze zeehavenactiviteiten te bestemmen is een afbakening als dusdanig noodzakelijk. Het begrip ‘zeehavengebied’ heeft aldus ook een ruimtelijke betekenis en wordt ruimtelijk afgebakend.

Om de ontwikkelingsmogelijkheden van de zeehavens te garanderen, de zeehaven als motor voor de ontwikkeling in te zetten, de nodige differentiatie en complementariteit tussen de zeehavens te garanderen en de nodige strategische reserves aan zeehaventerreinen te houden, wordt op Vlaams niveau voor iedere zeehaven en haar omgeving een ruimtelijke visie ontwikkeld op basis waarvan een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan moet worden opgemaakt samen met de betrokken overheidssectoren. Uitdrukkelijk moet daarbij aandacht besteed worden aan de toegankelijkheid zowel langs de waterzijde als langs de landzijde en moet de bereikbaarheid van de zeehavens benaderd worden vanuit de context van een globaal mobiliteitsbeleid voor gans Vlaanderen en voor alle vervoersmodi.

In het ruimtelijk uitvoeringsplan voor het zeehavengebied en de omgeving wordt de afbakening, de ruimtelijke inrichting en de reservering van gebieden vastgelegd. Om het zeehavengebied af te bakenen, worden ondermeer de volgende criteria gehanteerd:

• de bestaande zeehavenactiviteiten;

• de gewenste activiteiten: uitsluitend zeehavenactiviteiten;

• de juridische toestand: er moet nagegaan worden welke oppervlakte aan industriegebied in de bestaande plannen van aanleg wordt afgebakend als zeehavengebied of als (specifiek) regionaal bedrijventerrein;

• de ontwikkelingsperspectieven met betrekking tot de stedelijke gebieden, de structuurbepalende onderdelen van het buitengebied, de economische knooppunten en de lijninfrastructuur (wegen, water- en spoorwegen, pijpleidingen, ...).

 

Voor de zeehaven van Antwerpen stemt de oppervlakte van het zeehavengebied nagenoeg overeen met de oppervlakte van de haven van Antwerpen zoals aangegeven in het KB van 2/2/1993 houdende de vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden overgedragen van de Belgische Staat aan het Vlaams Gewest (ca 15.000 ha). Uitgesloten worden ca 70-100 ha in het zuiden van de oude zeehaven.

Voor Antwerpen Linkeroever moet worden nagegaan of de totaliteit als zeehavengebied wordt aangeduid dan wel dat een gedeelte als regionaal bedrijventerrein wordt weergegeven. Een gefaseerde ontwikkeling van het havenuitbreidingsgebied is aangewezen. Het internationaal multimodaal logistiek park te Beveren - Verrebroek zal tot het afgebakend zeehavengebied van Antwerpen behoren.

 

 

De bestemmingen aangegeven op de vigerende gewestplannen worden in het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de zeehavens zodanig gedifferentieerd dat :

• de milieuhygiënische impact naar de nabij gelegen bebouwing door een interne zonering geminimaliseerd wordt;

• bufferzones worden aangeduid waarin mogelijkheden worden aangegeven en gerealiseerd;

• de ontsluitingsinfrastructuur- noodzakelijk voor het economisch functioneren wordt aangegeven;

• de structurele natuurelementen (o.a. Ramsargebieden, Schelde-oevers) maximaal gevrijwaard blijven;

• de ecologische infrastructuur blijft functioneren.

De oppervlakte van de ecologische infrastructuur die niet voor zeehavenactiviteiten van nut is, bedraagt maximaal 5 % van de oppervlakte van het zeehavengebied. Door de 5%-doelstelling echter niet per zeehavengebied voorop te stellen maar voor alle zeehavengebieden samen, moet het beleid beter in staat zijn om tegemoet te komen aan de specifieke karakteristieken van elk zeehavengebied. De lokalisatie van de ecologische infrastructuur moet zo gebeuren dat de havenactiviteiten niet worden gehinderd.

 

 

Andere relevante elementen uit het richtinggevend deel

 

Omwille van hun multimodaliteit (zee, waterweg, spoor, pijpleiding en weg) en hun hoogwaardige infrastructuur worden internationaal georiënteerde multimodale logistieke parken uitsluitend in de zeehavens en aansluitend bij de internationale luchthaven van Zaventem gelokaliseerd. Fasering naar realisatie, optimalisering van bestaande infrastructuur en complementariteit tussen zeehavens moeten - vanuit een duurzaam ruimtegebruik - blijvend voorop staan. In het zeehavengebied van Antwerpen betreft het de locatie Beveren – Verrebroek en de locatie Hoevenen ten westen van A12-Havenweg.

Het ruimtelijk principe ‘Verbindingen tussen de poorten en rechtstreekse verbindingen met het achterland’ stelt dat de poorten eerste-lijnsknooppunten zijn, welke mondiale stromen van goederen en personen bedienen en de relatie leggen tussen de poorten en het achterland. De poorten worden ontsloten voor alle vervoersmodi naar elk van hun achterland. Tussen de Vlaamse zeehavens wordt een wegverbinding voorzien en worden in het bijzonder de spoor- en waterverbindingen verbeterd. Via Schelde en Leie wordt een rechtstreekse verbinding op het structureel verbeterde Noord-Franse waterwegennet uitgebouwd en via de Ijzeren Rijn wordt in een rechtstreekse verbinding met het Duitse spoorwegennet en het Ruhrgebied voorzien.

Naast een verbetering van de onderlinge verbindingen en van de achterlandverbindingen wordt tevens de poortfunctie (= multimodale distributiefunctie) versterkt door inplanting van internationaal georiënteerde multimodale logistieke parken in de zeehavengebieden.

Daarnaast is ook het principe ‘Verbindingen tussen de groot- en regionaalstedelijke gebieden in een samenhangend netwerk met grootstedelijke gebieden buiten Vlaanderen’ relevant, omwille van de positie van de zeehaven Antwerpen ten opzichte van het grootstedelijk gebied Antwerpen. Vanuit deze principes worden heel wat lijninfrastructuren (weg-, spoorwegen- en waterwegeninfrastructuur en pijpleidingen en elektriciteitsleidingen) geselecteerd.

Ook het principe ‘Inbedden van landbouw, natuur en bos in goed gestructureerde gehelen’ is relevant voor voorliggend rup. Elk van de drie voor het buitengebied structuurbepalende functies – landbouw, natuur en bos – kan slechts op een duurzame wijze functioneren indien de gebieden die aan deze functie worden toegewezen, ingebed zijn in een goed gestructureerd geheel. Daarom wordt het buitengebiedbeleid gedifferentieerd naar een beleid voor de natuurlijke structuur, de agrarische structuur en de nederzettingsstructuur. De natuurlijke en de agrarische structuur kunnen elkaar in bepaalde gebieden (natuurverwevingsgebieden) overlappen.

Het afbakenen van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur in ruimtelijke uitvoeringsplannen moet daarom gelijktijdig en op gelijkwaardige basis gebeuren. De natuurlijke structuur kan in bepaalde gebieden ook overlappen met andere functies (recreatie, overige functies, …).

 

 

2.1.2 Bindende bepalingen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen

 

Zeehaven Antwerpen

 

De zeehaven van Antwerpen is in het bindend deel van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen geselecteerd als poort, in samenhang met de regionale luchthaven. Dit beklemtoont de strategische plaats die de zeehaven van Antwerpen inneemt in de economische structuur van Vlaanderen. Het is de taak van het Vlaams gewest om in samenspraak met de betrokken besturen de terreinen als zeehavengebied in gewestplannen of ruimtelijke uitvoeringsplannen af te bakenen.

De locaties Hoevenen en Beveren in het zeehavengebied Antwerpen worden geselecteerd als internationaal georiënteerde multimodale parken. Het Vlaams Gewest bakent in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen terreinen als multimodaal internationaal georiënteerd logistiek park af. Deze terreinen worden afgebakend binnen de als zeehavengebied afgebakende terreinen.

 

 

Andere relevante elementen uit het bindend gedeelte

 

Het stedelijk gebied van Antwerpen is geselecteerd als grootstedelijk gebied. De grootstedelijke gebieden worden door het Vlaams Gewest in samenspraak met de betrokken bestuursniveau’s in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen afgebakend.

Het is ook de taak van het Vlaams gewest om terreinen van nieuw aan te leggen wegvakken voor hoofd- en primaire wegen, van nieuw aan te leggen spoorwegvakken voor hoofdspoorwegen en van nieuw aan te leggen of verbeteren hoofdwaterwegen te reserveren in ruimtelijke uitvoeringsplannen. Een aantal wegen, spoorlijnen, waterwegen in (de omgeving van) de zeehaven zijn geselecteerd (voor een volledig overzicht: zie RSV, gecoördineerde versie, april 2004 en de tweede herziening van het RSV, besluit Vlaamse regering d.d. 17/12/2010 en decreet 25/02/2011).

Het Vlaams Gewest bakent de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur als volgt af in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen:

• 75.000 tot 100.000 ha grote eenheden natuur (in overdruk) en 25.000 tot 50.000 ha grote eenheden natuur in ontwikkeling (in overdruk). Daarvoor is een toename van 38.000 ha natuur- en reservaatgebied (t.o.v. 1994) tot een totaal van 150.000 ha natuur- en reservaatgebied nodig.

• 750.000 ha agrarisch gebied, ruimtelijk bestemd voor de beroepslandbouw.

• 10.000 ha bijkomend bosgebied of bosuitbreidingsgebied, tot een totaal van 53.000 ha bosgebied.

• 150.000 ha natuurverwevingsgebied (in overdruk).

 

 

 

2.2 Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’

In de periode 1999-2006 liep het strategisch planningsproces voor de zeehaven van Antwerpen (zie ook verder). Het Tussentijds Strategisch Plan werd opgemaakt conform de bepalingen in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, het havendecreet en de opeenvolgende regeerakkoorden.

In uitvoering van het Tussentijds Strategisch Plan werd het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ opgemaakt, waarbij een groot deel van de Antwerpse zeehaven op de linker Schelde-oever werd bestemd. Dit plan ordent niet alleen het eigenlijke Waaslandhavengebied maar omvat ook herbestemmingen ter ondersteuning van de leefbaarheid van de betrokken dorpskernen en de natuurinrichtingswerken en -compensaties voor de bouwwerken van algemeen belang (Deurganckdok). De Vlaamse regering heeft het plan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ definitief vastgesteld op 16 december 2005

 

 

2.3 Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen’

In uitvoering van de bindende bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) worden stedelijke gebieden afgebakend om er ruimte te voorzien voor wonen, werken, groen, recreatie en andere stedelijke activiteiten. Op 19 juni 2009 heeft de Vlaamse regering het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen goedgekeurd. Dit plan omvat de afbakening van het stedelijk gebied en aanpassingen aan de geldende stedenbouwkundige voorschriften in delen van de stad Antwerpen en omliggende gemeenten, om op verschillende locaties nieuwe ruimte te creëren voor wonen, werken, verkeersinfrastructuur stadsbossen en stedelijk groen. Hierbij werd de economische ruggengraatfunctie van de haven voor de regio erkend en de ruimtelijke begrenzing tussen de havenactiviteiten en de grootstedelijke activiteiten vooral ter hoogte van de Noorderlaan gelegd. In de afbakening van de zeehaven worden de bedrijventerreinen voor zeehavenactiviteiten opgenomen. In de afbakening van het grootstedelijk gebied worden de gemengde en specifieke regionale bedrijventerreinen opgenomen.

Omdat het de bedoeling is dat de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied en het zeehavengebied op elkaar aansluiten, past voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het zeehavengebied Antwerpen beperkt de afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen aan. Met name het begin van het Albertkanaal wordt bijkomend in het stedelijk gebied gelegd. Immers, alle kanaaldokken en insteekdokken die louter voor de optimalisatie van de situatie van de binnenvaart worden benut, blijven onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van De Scheepvaart nv en worden niet mee in het zeehavengebied opgenomen (zie ook verder). Dit principe sluit o.a. het Albertkanaal inclusief de wacht- en eventuele ligplaats Straatsburgdok uit het zeehavengebied. Ook ter hoogte van de Royerssluis wordt de afbakening van het grootstedelijk gebied aangepast opdat de geplande uitbreiding van de sluis volledig in zeehavengebied komt te liggen.

 

2.4 Het afbakeningsproces voor de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur

De Vlaamse Regering besliste op 7 december 2001 de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen uit te voeren in twee fasen. In een “eerste fase” stelde de Vlaamse Regering op basis van procedure in het decreet Natuurbehoud een afbakeningsplan voor de 86.500 ha grote eenheden natuur en grote eenheden natuur in ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) definitief vast op 18 juli 2003. Parallel werden in deze fase via een reeks gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen ca. 2000 ha bestemmingswijzigingen naar natuurgebied doorgevoerd voor een aantal onderdelen van het VEN.

Op 17 oktober 2003 legde de Vlaamse Regering de werkwijze voor de “tweede fase” van het afbakeningsproces vast. In deze tweede fase werd in overleg met gemeenten, provincies en belangengroepen een geïntegreerde en gebiedsgerichte ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos opgesteld. In de periode 2004-2009 werden daarvoor overlegprocessen gevoerd in 13 buitengebiedregio’s. Voor de buitengebiedregio’s Antwerpse Gordel – Klein-Brabant en Waasland werd het afbakeningsproces voor de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur opgestart in 2007.

Het resultaat van deze overlegprocessen is een ruimtelijke visie die de krachtlijnen vastlegt voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur in een bepaald gebied én een uitvoeringsprogramma waarin een fasering en de beleidsmatige prioriteiten voor de opmaak van concrete afbakeningsplannen wordt vastgelegd.

Conform de beslissing van de Vlaamse regering van 11 september 2009 worden de agrarische gebieden die buiten het zeehavengebied komen te liggen verder bekeken in de planningsprocessen voor de afbakening van het buitengebied 1.

 

Bijgevolg worden op linkeroever noch het 'poldergebied' uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, noch het agrarisch gebied omheen de Grote Geule meegenomen in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan 'afbakening zeehavengebied Antwerpen'.

Op 7 mei 2010 besliste de Vlaamse regering om het ‘RUP Ettenhovense Polder’ op te nemen op het ‘gebiedsgericht programma 2010’ in het kader van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur.

Bij de opmaak van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan kwam de Vlaamse regering overeen om de Ettenhovense polder toch bijkomend op te nemen in voorliggend rup omdat:

- de actie Ettenhovense polder is opgenomen in het ‘gebiedsgerichte programma 2010’ van AGNAS en dergelijke acties maximaal dienen te worden gekoppeld aan lopende initiatieven;

- de (her)bestemming van de Ettenhovense polder gekoppeld is aan het zeehavenproces door zijn ligging in de Speciale Beschermingszone (SBZ) ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’.

 

 

 

2.4.1 Het afbakeningsproces in de regio’s Antwerpse Gordel – Klein-Brabant en Waasland

 

 

Op 3 maart 2009 nam de Vlaamse Regering kennis van de visie voor de buitengebiedregio Waasland en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 29.000 ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed.

Op 27 maart 2009 nam de Vlaamse Regering kennis van de visie voor de buitengebiedregio Antwerpse Gordel Klein-Brabant en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 9.600 ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed. Naar aanleiding van deze beslissing nam de Vlaamse regering kennis van de voortoets 2 die uitgevoerd werd naar aanleiding vanhet voorstel van beleidsmatige bevestiging van het agrarisch gebied van de Ettenhovense Polder. Tevens besliste de Vlaamse regering:

1. naar aanleiding van een beslissing over het principieel programma van de afbakening van de haven van Antwerpen een uitspraak te doen over al dan niet herbevestiging van Ettenhovense Polder in vogelrichtlijngebied.

2. haar goedkeuring te hechten aan het principe dat er binnen herbevestigd gebied volledige beleidsmarge blijft voor het realiseren van Nx en 2de spoorontsluiting en de noodzakelijke natuurcompensaties als gevolg van het doorsnijden van de speciale beschermingszones (actiegebied ‘Stabroekse Polder – Ettenhovense Polder’ en ‘Bossen van Ranst + Bossenstein’).

 

 

 

 

2.5 Het sigmaplan en het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 'intergetijdengebied noordelijk gedeelte Prosperpolder'

Op 22 juli 2005 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan het geactualiseerde SigmaPlan, dat werd opgevat ter bescherming van het Scheldeëstuarium tegen overstromingen. Deze beslissing werd verder aangevuld met flankerende maatregelen en met een uitgewerkt ‘Meest Wenselijke Alternatief’, bestaande uit een optimale combinatie van dijkverhoging en de aanleg van GOG’s 3 (gecontroleerde overstromingsgebieden) en GGG’s (gecontroleerd gereduceerd tij). Hierbij is vastgesteld dat het project Hedwigepolder – Noordelijk deel Prosperpolder één van de prioritair op te starten overstromings- en natuurgebieden is. Het ruimtelijk uitvoeringsplan “intergetijdengebied noordelijk gedeelte Prosperpolder”, definitief goedgekeurd op 11 april 2008 door de Vlaamse Regering, situeert zich aan de rand van het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan. Het voorziet in een volwaardige ontwikkeling van robuuste natuur rond de zeehaven.

 

 

 

3. Voorafgaand onderzoek, overleg en besluitvorming

 

3.1 Resultaten planningsproces

 

3.1.1 Procesverloop

 

 

Het strategisch planningsproces liep in de periode 1999-2006. Het strategisch plan werd opgemaakt conform de bepalingen in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, het havendecreet en de opeenvolgende regeerakkoorden.

Voor de Waaslandhaven zijn op 25 mei 1999 de ‘Principes met betrekking tot het Strategisch Plan linkerScheldeoevergebied’ goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Op 19 mei 2000 werd deze beslissing herbevestigd en gaf de Vlaamse Regering opdracht tot de opmaak van het strategisch plan zelf.

Vervolgens zijn talrijke studies uitgevoerd, op basis waarvan de principes in april 2004 zijn bijgesteld tot de zogenaamde ‘geactualiseerde principes’, die op 26 april 2004 ondertekend werden door het havenbedrijf, de Maatschappij LSO, de gemeenten Beveren en Zwijndrecht en de gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen. Deze principes hebben mee de onderbouwing geleverd voor het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ , vastgesteld door de Vlaamse Regering op 16 december 2005, waar reeds een deel van de principes in vertaald werden. Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan hield geen begrenzing van de haven in.

Ondertussen werd in 2001 ook op rechteroever een start genomen met de uitvoering van een aantal studies, die in juni 2004 geleid hebben tot een ontwerp strategisch plan. Dit is in 2005 gedeeltelijk verder geconcretiseerd in het zogenaamde ‘combinatievoorstel’, inclusief stappenplan, over de noordoostelijke randzone van de haven.

Sinds het najaar van 2003 is er gewerkt aan een stapsgewijze integratie van de planningsprocessen op rechteroever en linkeroever. De aparte werkgroepen voor rechter- en linkeroever werden samengevoegd tot één centrale werkgroep onder leiding van twee gouverneurs. Finaliteit was uitgaande van een aantal deelonderzoeken te komen tot één geïntegreerd strategisch plan voor de zeehaven Antwerpen. De centrale werkgroep was samengesteld uit afgevaardigden van de betrokken gemeenten, provincies, Vlaamse overheid, havenbedrijf, maatschappij linkerscheldeoever, maatschappelijke belangengroepen en politieke vertegenwoordigers uit de betrokken kabinetten. Deze werking heeft gezorgd voor draagvlakvorming, mede ondersteund door gedegen inhoudelijke voorbereiding. De doorwerking naar de politiek werd verzekerd. Parallel met het strategisch planproces werd een ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) op strategisch planniveau opgemaakt.

In 2006 is het ‘Tussentijds strategisch plan haven van Antwerpen’ afgewerkt, waarvan de Vlaamse Regering op 3 april 2009 kennis nam. Verder in deze toelichtingsnota wordt verwezen naar dit document als het ‘strategisch plan’.

In het strategisch plan wordt een geïntegreerd streefbeeld voor de beide Schelde-oevers opgesteld waarin de gewenste economische, ruimtelijke en milieuontwikkelingen op elkaar zijn afgestemd. Het streefbeeld is gebaseerd op verschillende uitgangspunten. In de eerse plaats is het de bedoeling dat de haven verder ontwikkelt tot één ruimtelijk en functioneel samenhangend geheel. Op de rechteroever staat economische versterking door inbreiding en verdichting voorop, al dan niet gepaard gaand met herstructurering (van bedrijven, bedrijventerreinen of infrastructuren). Op de linkeroever wordt uitgegaan van economische versterking door opvang van sterk groeiende containertrafiek en uitbouw van logistiek en productie.

De basisvoorwaarde voor de havenontwikkeling is volwaardige natuurontwikkeling zodat een gunstige staat van instandhouding van speciale beschermingszones gegarandeerd is. Daarnaast werden ook zes randvoorwaarden geformuleerd: leefbaarheid van de woonkernen, acceptabel niveau mobiliteit, economisch leefbare landbouw, ruimte voor verwerking van baggerspecie, respecteren milieugebruiksruimte en integraal waterbeheer. Verder werden ook een aantal ruimtelijke uitgangspunten en inrichtingsprincipes voor het gebied vastgelegd (bijvoorbeeld zuinig ruimtegebruik). De verschillende randvoorwaarden zorgen ervoor dat conflicten over ruimtegebruik kunnen worden voorkomen, economische projecten doelmatig kunnen worden uitgevoerd en op effectieve wijze maatregelen kunnen worden getroffen om het leef- en woonmilieu en de natuurlijke waarden te verbeteren en om de omgevingsbelasting te verminderen. In de mate van het mogelijke zijn de inzichten ook afgestemd op de vele andere planningsprocessen die een impact hebben op het grondgebied van de Antwerpse haven (zoals gemeentelijke structuurplannen, masterplan mobiliteit, Globaal Geactualiseerd Sigma-plan en Langetermijnvisie Schelde-estuarium).

Het strategisch plan schetst een lange termijn toekomstbeeld voor het gehele studiegebied met een planhorizon die reikt tot omstreeks 2030. Belangrijk is echter dat het strategisch plan van de haven van Antwerpen geen eindbeeld schetst van de havenontwikkeling. De uitvoering en de economische invulling van het plan vinden immers plaats in een uiterst dynamische context.

Na de oplevering van het ‘Tussentijds strategisch plan haven van Antwerpen’ werd de procesmatige werking omgevormd tot een ambtelijke opvolging van de opmaak van het planMER. De ambtelijke werkgroep bestond uit gemeenten, provincies, Vlaamse overheid, havenbedrijf en de maatschappij linkerscheldeoever. Het overleg en onderzoek voor de planMER liep van 2006 tot maart 2009.

Tegelijk met de opmaak van het planMER was een ambtelijke werkgroep actief voor het principieel programma voor het gewestelijk RUP. De werking ervan was afhankelijk van de totstandkoming van het planMER. Deze ambtelijke werkgroep voor het principieel programma RUP telt vertegenwoordigers van provincies, Vlaamse overheid, havenbedrijf en de maatschappij linkerscheldeoever.

Op 11 september 2009 koos de Vlaamse regering voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen conform het maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA) zoals omschreven in het plan-MER en de daaraan verbonden milderende en natuurcompenserende maatregelen. Ze gelastte de bevoegde ministers met de verdere uitwerking van dit alternatief, onder andere de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in overeenstemming met het principieel programma voor het rup en de opmaak van het bijbehorende onteigeningsplan. Conform de beslissing van 11 september dienen de betrokken ministers voorafgaand aan de plenaire vergadering voor het rup een gemotiveerde afweging te maken van alle door het plan-MER voorgestelde milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA.

In functie van de opmaak van het rup, het onteigeningsplan en de gemotiveerde afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen werd de ambtelijke werkgroep die het principieel programma van het afbakeningsrup voorbereidde, opnieuw samengeroepen, zij het onder een andere configuratie en een ander voorzitterschap. De doelstelling van de nieuwe ambtelijke werkgroep was de concrete uitwerking van het rup en het onteigeningsplan. Op 18 januari 2010 lichtte RWO-ARP een eerste voorstel van grafisch plan toe aan de betrokken gemeenten en de provincies. Naar aanleiding daarvan besliste de ambtelijke werkgroep om ook de gemeenten en provincies uit te nodigen op de ambtelijke werkgroep.

Nadat in het voorjaar van 2010 het grafisch plan en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gewestelijk RUP meermaals werden besproken in de ambtelijke werkgroep, kwam de klemtoon van de beleidsvoorbereiding te liggen op:

- de verdere uitwerking en concretisering van het actieplan;

- de opmaak van de noodzakelijke maatregelfiches;

- de gemotiveerde afweging van de maatregelen;

- de opmaak van een milieuverklaring;

- voorstellen voor het onteigeningsplan;

 

De beleidsbespreking hiervan gebeurde in de periode 2010-2011

Op 22 juli 2011 stemde de Vlaamse regering in met de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen alsook met de doelstellingen voor en fasering van natuurontwikkeling. Ze heeft de bevoegde ministers belast om in samenspraak met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij LSO een afsprakenmatrix voor de realisatie van de natuurkerngebieden op te stellen. Ze heeft een procesmanager aangesteld voor het verdere verloop van het project en gelast de bevoegde ministers met de verdere uitvoering ervan.

Hiermee is een gemotiveerde afweging van alle door het plan-MER voorgestelde milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA beschikbaar en kon de plenaire vergadering over het ruimtelijk uitvoeringsplan worden georganiseerd.

 

 

3.1.2 Krachtlijnen uit het ‘Tussentijds strategisch plan haven van Antwerpen’

 

In wat volgt, worden bondig de krachtlijnen uit het ‘Tussentijds strategisch plan haven van Antwerpen’ (3 april 2006) opgesomd die relevant zijn voor een goed begrip van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Onderstaande tekst beperkt zich tot het louter weergeven van de krachtlijnen. Het is evident dat niet alle elementen uit deze krachtlijnen een doorwerking behoeven in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Onderstaande tekst is een letterlijke weergave van delen van het ‘Tussentijds strategisch plan haven van Antwerpen’ uit 2006.

 

uit het ‘Tussentijds strategisch plan haven van Antwerpen’, d.d. 2006:

 

3.1.2.1 De haven van Antwerpen als een geheel

De haven van Antwerpen bevindt zich niet alleen op twee Scheldeoevers, maar ook op het grondgebied van twee provincies en drie gemeenten. De ontwikkeling van de havendelen op beide Scheldeoevers is historisch gezien dan ook op zeer verscheiden wijzen verlopen.

Vanuit die actuele startpositie wordt echter een verdere ontwikkeling tot één ruimtelijk en functioneel samenhangend systeem nagestreefd, met afgestemde en soortgelijke ruimtelijke, infrastructurele, milieu- en leefbaarheidsaanpakken en met gelijklopende vormen van beheer.

Ook voor het ruimere gebied van de beide Scheldeoevers staat op hoofdlijn eenzelfde ontwikkelingsperspectief voorop. De hoofdrol van het gebied kan kernachtig als volgt worden verwoord. Het geheel van het Linkerscheldeoevergebied en van de Rechteroever ten noorden van de Antwerpse kernstad blijft een gemengd gebied met meerdere functies, waarbinnen de zeehavenactiviteiten in de zeehaven de belangrijkste functie is. Vanwege de aanwezige kwaliteiten en de daarvoor ingestelde speciale beschermingszones, is een afdoende en kwaliteitsvolle natuurontwikkeling in relatie met alle andere functies een ‘conditio sine qua non’ voor een goede verdere ontwikkeling van het gebied.

Het havendeel op Rechteroever is in belangrijke mate reeds uitgebouwd. Naar de toekomst staat hier geen ruimtelijke uitbreiding meer voorop, maar economische versterking door inbreiding en verdichting, al dan niet gepaard gaand met herstructurering (van bedrijven, bedrijventerreinen, infrastructuren).

De Waaslandhaven heeft voor de komende periode de grootste ontwikkelingsmogelijkheden, zowel economisch als ruimtelijk. Naar de toekomst stat hier een forse economische versterking voorop, in eerste instantie door opvang van de sterk groeiende containertrafieken, maar tegelijk ook door uitbouw van logistiek en productie. Nieuwe ontwikkelingen inzake infrastructuren zijn hierbij essentieel. Ruimtelijke uitbouw steunt ook hier mee op inbreiding en verdichting, maar kan zeker afhankelijk van de keuze die over de scenario’s wordt gemaakt en de economische ruimte die daaruit wordt afgeleid, ook uitbreiding inhouden.

 

3.1.2.2 Basisvoorwaarde volwaardige natuurontwikkeling

De speciale beschermingszones van de vogelrichtlijngebieden zijn een wettelijke norm die bij de verdere ontwikkeling van het Linkerscheldeoevergebied en delen van Rechteroever dient toegepast. Dit geldt voor alle gebruikers van het gebied, dus met name zowel voor de haven als voor de landbouw, die beide op een of andere manier zullen moeten cohabiteren met natuur.

Samenvattend mag gesteld worden dat de partners van het Strategisch Plan tot het besluit zijn gekomen dat de beste manier om nieuwe procedureslagen, met daaraan verbonden de onzekerheidsfactoren, te vermijden erin bestaat om voorafgaandelijk aan elke verdere beslissing tot uitbouw van het havensysteem een beleid tot uitvoering te brengen waaruit blijkt dat de verplichting tot instandhouding en ontwikkeling van de natuurwaarden waarvoor de aanwijzing of aanduiding als speciale beschermingszone is gebeurd, ernstig wordt genomen.

Deze keuze om een voorafgaande ‘robuuste’ natuur in en rond de zeehaven te realiseren sluit nauw aan bij de opties in en de beslissingen over de Ontwikkelingsschets 2010 voor het Schelde-estuarium en zal, eens gerealiseerd, toelaten om voortaan de noodzakelijke economische projecten uit te bouwen zonder risico op tijdsrovende procedureslagen en met een zekere marge zodat de robuustheid van de natuur door individuele projecten niet in het gedrang kan worden gebracht (bijv. voor een eventueel bijkomend getijdendok of sluis op Linkeroever, een eventuele bijkomende dedicated binnenvaartsluis op Rechteroever, …).

Tot slot van dit punt dient onderstreept te worden dat deze pro-actieve aanpak naar robuuste natuur niet alleen voor de verdere havenontwikkeling een essentiële basisvoorwaarde is, maar dat zij eveneens voor de landbouw rond de haven in de speciale beschermingszones van belang is. Daar de instandhoudingsdoelstellingen van deze speciale beschermingszones in welbepaalde delen van het gebied (met robuuste natuur) worden gerealiseerd en opgevangen, hoeft de landbouw buiten deze te selecteren gebieden daar verder geen bijdrage meer voor te leveren.

 

 

3.1.2.3 Overige randvoorwaarden

Zoals hiervoor aangegeven is één basisvoorwaarde een ‘conditio sine qua non’ voor alle verdere ontwikkeling in het Linkerscheldeoevergebied en in sommige delen van Rechteroever, met name de volwaardige ontwikkelingsmogelijkheden voor natuur ten behoeve van de aangemelde soorten (met voldoende samenhang, binnen en buiten de haven).

Daarnaast staan zes randvoorwaarden voorop :

- De leefbaarheid van de huidige woonkernen van Zandvliet, Berendrecht, Stabroek, Hoevenen, Zwijndrecht, Kallo, Verrebroek en Kieldrecht dient minstens behouden te blijven op hetzelfde peil als vandaag en waar nodig versterkt. Het sociaal-economisch draagvlak van Kallo en Kieldrecht dient hersteld te worden.

- De door het zeehavensysteem gegenereerde mobiliteit mag een acceptabel niveau van interne en externe verkeersafwikkeling van en naar de beide Scheldeoevergebieden niet overstijgen.

- Het behoud van een economisch leefbare landbouw in de gebieden die buiten het areaal vallen dat volledig voor de natuur en de haven dient gevrijwaard.

- In functie van de eventuele gewenste dok- en sluisuitbouw dienen minstens de eerstkomende decennia voldoende mogelijkheden en ruimte voor de verwerking (en berging) van baggerspecie te worden voorzien.

- De milieugebruiksruimte die door de Vlaamse overheid voor de sectoren wordt vastgelegd dient in de zeehaven gerespecteerd.

- Integraal waterbeheer dient in de beide Scheldeoevergebieden en hun ruime omgeving een veilige waterhuishouding te garanderen.

 

3.1.2.4 Principes voor de inrichting van beide Scheldeoevergebieden

Volgende inrichtingsprincipes zijn voor alle gebruikers van de beide Scheldeoevergebieden, met name de woondorpen, de haven, de lokale bedrijventerreinen, de landbouw, de natuur, de recreatie en de infrastructuren, van toepassing:

- de grenzen van de ruimte die ze kunnen benutten worden duidelijk vastgelegd en kwaliteitsvol afgewerkt;

- zuinig ruimtegebruik staat voorop om de beschikbare doch beperkte ruimte zo optimaal mogelijk te gebruiken;

- een hoge kwaliteit in het functioneren en van de verschijningsvorm en het landschap is een basisvoorwaarde voor elke ingreep en voor elke actor;

- interne flexibiliteit binnen de ruimte die (al dan niet verweven met andere) voor een bepaalde functie is voorzien, wordt gegarandeerd.

De inrichting van de beide Scheldeoevergebieden krijgt een hoge kwaliteit. Hiertoe wordt een stedenbouwkundig en landschappelijk inrichtingsplan, met ook een culturele en recreatieve meerwaarde, voor het gebied opgemaakt.

 

3.1.2.5 Visie op de positie van de Antwerpse haven in de Hamburg-Le Havrerange

- De haven van Antwerpen positioneert zich internationaal en binnen de Hamburg-Le Havrerange als een van de belangrijkste mainports in de wereld. Ze ontwikkelt binnen haar omgeving van de Rijn-Schelde Delta. Drie elementen staan centraal in die internationale positionering.

- De haven van Antwerpen ontwikkelt zich verder als een mainport. Antwerpen en Rotterdam blijven alzo de twee mainports van de Hamburg-Le Havrerange, die samen het leeuwenaandeel van de Noordwest-Europese gateway-functie invullen.

- Binnen de range en de Delta profileert de haven van Antwerpen zich verder als de meest inlands gelegen haven (met aanpassingen van de maritieme toegang), de haven met de meest duurzame modal split (die nog verder verbeterd wordt) en als meest omnivalente (‘multipurpose’) haven met de ruimste waaier aan belangrijke trafieken (die in stand gehouden wordt en zo mogelijk nog verder verruimd en versterkt).

- Binnen de range en de Delta profileert de haven van Antwerpen zich verder als het belangrijkste en meest gediversifieerde petrochemisch complex, het tweede ter wereld. Nieuwe ontwikkelingen in deze sector (evoluties naar hergebruik, naar duurzame grondstoffen, …) worden op alerte wijze nagestreefd.

Op basis van de thans verworven inzichten wordt geopteerd om voor de verdere havenontwikkelingen een evenwicht tussen concurrentie en samenwerking tussen de zeehavens na te streven.

 

 

 

 

3.1.2.6 Visie op de duurzame ontwikkeling in en rond de haven van Antwerpen

Hierna wordt een hypothese van visie op de verdere ontwikkeling van de beide Scheldeoevers geformuleerd. Deze betreft zowel de haven als haar omgeving en de samenhang tussen beide.

Centraal uitgangspunt: de Antwerpse haven als belangrijkste regionale en Vlaamse economische pool

Ook voor deze duurzame ontwikkeling is het centraal uitgangspunt de bijzonder grote economische rol van de haven voor de lokale, regionale en zelfs nationale economie. De haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt dat blijvend een uitermate grote bijdrage levert tot de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid in de regio en bovendien een belangrijke terugvloei naar de overheid genereert. In het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen wordt de haven van Antwerpen dan ook terecht bestempeld als poort, als ‘de motor voor de Vlaamse economie’. De eerste en hoofddoelstelling van de haven is de verdere ontwikkeling van haar maritieme, industriële, logistieke en distributiefunctie; er dient met andere woorden gestreefd te worden naar de versterking en verdere uitbouw van het multifunctionele karakter van de haven, uiteraard met het volle respect voor de principes van zuinig ruimtegebruik en duurzaam ondernemen. Precies dit multifunctionele karakter van de haven betekent in de toekomst een belangrijke troef voor de havenontwikkeling en voor de verbetering van de concurrentiële positie van de haven en haar welvaartscreërend vermogen. Een verdere groei van de haven wordt nagestreefd qua toegevoegde waarde, aantal en aantrekkelijkheid van de arbeidsplaatsen en maatschappelijk zinvolle verplaatsingsstromen van goederen.

 

Havenuitbouw door duurzame ontwikkeling

In en rond de Antwerpse haven wordt groei (kwalitatief en kwantitatief) door duurzame ontwikkeling gerealiseerd. Dit betekent dat de kwaliteiten in het gebied zodanig zijn of worden dat de ontwikkeling van het gebied voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit uit zich in vijf uitgangspunten die zowel op vlak van economie, ruimtelijke ordening als milieu voorop staan :

- niet-afwenteling van lasten;

- efficiënt gebruik van natuurlijke en andere middelen en van ruimte;

- maatschappelijk relevante toepassing van het voorzorgsprincipe;

- altijd en overal nastreven van kwaliteit;

- steeds rekening houden met de draagkracht van ruimten, organisaties en gemeenschappen, en van het milieu (o.m. door gebruik van de best beschikbare technieken).

De Antwerpse haven: ruimte voor een gebied van blijvend industrieel-logistiek economisch belang

Petrochemie, metaalindustrie en maritieme logistiek van stuk- en bulkgoed in het zeehavengebied vormen daarvan de kern. Deze wordt in toenemende mate versterkt door de ontwikkeling van de Waaslandhaven op Linkerscheldeoever en door de maritieme containerlogistiek die in hoofdzaak aan het Delwaidedok, op de twee Scheldeoeverterminals en op de Linkerscheldeoever functioneert.

De verdere ontwikkeling van haven- en havengebonden bedrijvenactiviteiten wordt de nodige ruimte geboden. Dit betekent op Rechterscheldeoever veeleer verdichten van bestaande ruimten van het bestaande maritiem-industrieel complex en op Linkerscheldeoever hetzelfde, al dan niet gecombineerd met het aansnijden van nieuwe ruimten al naargelang het ontwikkelingsscenario waarvoor zal worden gekozen.

De Antwerpse zeehaven (Rechter- en Linkerscheldeoever) als mainport, met systeem van ondersteunende hinterlandhavens

De Antwerpse zeehaven ontwikkelt zich als mainport met een kerngebied op de Rechter- en Linkerscheldeoever en met hinterlandhavens langs alle aansluitende waterwegen. Dit systeem van hinterlandhavens laat een gedifferentieerde opvang van de verschillende trafieksoorten (met verschillende diepgang en grootte van schepen, verschillende eisen naar beschikbare multimodaliteit, verschillende graden van milieubelasting, enzomeer) toe en daardoor ook een optimale benutting van ruimte en van (investeringen in) infrastructuren. Het systeem van hinterlandhavens zorgt ook voor een forse verbetering van de modal split in het Antwerpse en de directe omgeving van de haven en voor een minder milieubelastende vervoersketen.

De mainporthaven focust daarbij op de opvang van de intercontinentale zeeschepen die de economisch wenselijke diepgang van de Schelde kan opvangen en van aan- en afvoerende short- sea-shipping rond deze intercontinentale zeeschepen.

De hinterlandhavens vangen, afhankelijk van de capaciteit van hun waterweg, elk voor hun regio delen van de zeekustvaart en de short-sea-shipping en van (intercontinentale) zeeschepen overgeslagen goederen op binnenschepen op. Dit gebeurt in binnenvaarthavens, watergebonden regionale bedrijventerreinen, distributiecentra en/of containerterminals. Om versnippering naar te kleine ladingpakketten te vermijden, wordt hierbij best gemikt op één hinterlandhaven / terminal per regio, tenzij deze als ‘halteplaatsen’ langs eenzelfde waterweg kunnen worden bediend. Het betreft in de eerste plaats hinterlandhavens langsheen het zeekanaal Brussel (bijv. Puurs-Willebroek, Vilvoorde en/of Brussel), binnen het economisch netwerk van het Albertkanaal (bijv. Herentals, Meerhout, Hasselt en Luik) en in Turnhout, de regio die het grootste aantal containers uit de Antwerpse haven langs de weg ontvangt, met een verbinding met kleine containerschepen langs het kanaal Schoten-Dessel. Aanvullend zouden ook de Schelde en Leie richting Frankrijk (cf. RSV) en in mindere mate Rijn-Scheldekanaal-Maas mee in het systeem kunnen worden opgenomen.

Het havenbedrijf betracht hiertoe de nodige samenwerkingsverbanden en neemt waar nodig en mogelijk, in afspraak met de agentschappen Waterwegen en Zeekanaal en De Scheepvaart, participaties of doet investeringen in de gewenste uitbouw van deze hinterlandhavens. Het gehele systeem zal een resultante zijn van overheidsingrepen en marktevoluties.

Om een betere modal split te bekomen is tenslotte (minstens voor containers) een intensiever vervoer te water of per spoor vanuit Antwerpen naar Gent zinvol.

 

Mondiaal voorbeeld van multimodale zeehaven

De haven van Antwerpen ontwikkelt zich verder tot een haven met volwaardige multimodale verbindingen, dit wil zeggen evenwichtig gespreid over de verschillende vervoersmodi, met het hinterland en met havens waarmee functionele relaties worden onderhouden. Vooral voor de meest duurzame vervoersmodi (spoor, binnenvaart en pijpleidingen) worden gefaseerd verbeteringen gerealiseerd, echter zonder de grote knelpunten voor het wegverkeer uit het oog te verliezen. Deze aanpak voert het reeds hoge aandeel van deze meest duurzame modi in de totale goederenvervoersstroom stelselmatig verder op. Antwerpen profileert zich hiermee tot een mondiaal schoolvoorbeeld van een multimodale haven en benut deze troef in het Vlaamse en Europese beleid ten aanzien van de havens. Een verdeling van de goederenstromen (modal split over drie modi) voor het geheel van de haven met 45 % binnenvaart, 20 % spoor en 35 % weg en voor containervervoer met 40 % binnenvaart, 20 % spoor en 40 % weg staat als ambitieuze doelstelling voorop. Zoals aangegeven in de quickscan mobiliteit kan deze gewenste modal split ook verdeeld over de vijf modi die maritieme trafieken verdelen worden uitgedrukt. Ze bedraagt dan voor het geheel van de haven

13 % transshipment, 2 % pijpleiding, 38 % binnenvaart, 17 % spoor en 30 % weg en voor containervervoer 20 % transshipment, 0 % pijpleiding, 32 % binnenvaart, 16 % spoor en 32 % weg . Deze ambitie noodzaakt o.m. het opzetten van een alternatief systeem hinterlandhavens en met spoor- en binnenvaartterminals aldaar voor de directe regio, die hinterland is voor ca. 30 % van de containers, en voor andere belangrijke deelregio’s in het containerachterland (bijv. de Kempen), die thans nagenoeg volledig langs de weg worden bediend. Deze ondersteunende hinterlandhavens vangen, afhankelijk van de capaciteit van hun waterweg, elk voor hun regio delen van de zeekustvaart en de short-sea-shipping en van (intercontinentale) zeeschepen overgeslagen goederen op binnenschepen op.

Bedrijfszekere nautische toegang

Op duurzame wijze, d.w.z. rekening houdend met de systeemkarakteristieken en de optimale ontwikkeling van het Schelde-estuarium, wordt op korte en lange termijn de economisch wenselijke diepgang verzekerd. Dit is de diepte in de Schelde waaraan de scheepvaart in de haven van Antwerpen behoefte wanneer men rekening houdt met het ecologisch draagvlak zoals dat door (Europese) regelgeving voor alle havens van de Hamburg-Le Havrerange geldt. Het gecombineerde streven naar Toegankelijkheid, Veiligheid en Natuurlijkheid vormt hierbij de leidraad.

De diepgang van de dokken moet op korte en lange termijn gevrijwaard worden. De eerstkomende periode gebeurt dit door baggering, mechanische ontwatering en specieberging (na gepaste aanpak van eventuele verontreiniging) in landschapsbouw in en rond de haven. Een stapsgewijze overgang naar nuttige toepassing van verwerkte specie (bijv. als bouwmateriaal) wordt gestimuleerd en ondersteund. Op langere termijn wordt een sterk verminderde slibaanvoer door een geïntegreerd rivierbekkenbeleid stroomopwaarts van de haven als evident beschouwd.

 

Intensief ruimtegebruik en doelmatig grondbeleid

Bestaande en nieuwe terreinen die in gebruik zijn of komen voor haven- en/of industriële functies worden zo ingericht dat het ruimtegebruik ervan beperkt is en dat zij de vooropgestelde groei maximaal opvangen. Medegebruik van bedrijventerreinen voor vormen van actieve recreatie (bijv. motorcross) is om deze redenen niet gewenst. Hergebruik van leegkomende bedrijfspanden en – terreinen op een intensieve wijze en passend binnen de rol van deelgebieden in de haven (zie desbetreffend concept ‘interne differentiëring’) wordt gestimuleerd.

Intensief ruimtegebruik heeft ook zijn weerslag op het ruimtebeslag van infrastructuren. Waar mogelijk worden infrastructuren gebundeld en nemen zij zo weinig mogelijk ruimte in.

De eis van intensief ruimtegebruik staat niet alleen voor de haven, maar ook voor de andere ruimtegebruikers van de beide Scheldeoevergebieden (natuur, wonen, landbouw, …) voorop.

Intensief ruimtegebruik vereist een doelmatig grondbeleid, met een gepast uitgiftebeleid voor bedrijfsterreinen. Concessieverlening en waar nodig wederinkoop blijven hiervoor essentiële technieken.

Volwaardige functies binnen het geheel van de beide Scheldeoevers rond de zeehaven

De haven vormt een gebied waar in eerste instantie en in hoofdorde de economische functie vooropstaat, zoals bepaald in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Dit neemt niet weg dat in andere delen van de Antwerpse Rechter- en Linkerscheldeoevers, in de omgeving van de haven, ook de volwaardige woonfunctie in de vorm van woonkernen en stedelijke gemengde woonwijken evenals de natuurfunctie aanwezig zijn en blijven. Ook landbouw blijft in het gebied aanwezig en past zich binnen de speciale beschermingszone in de Europese (natuur)richtlijnen in.

Elk van deze functies moet op de plaatsen waar ze voor de toekomst geselecteerd wordt volwaardig kunnen functioneren; op plaatsen waar ze niet geselecteerd worden zijn ze ondergeschikt. De randvoorwaarden die ze daarvoor tegenover elkaar stellen worden in het strategisch plan opgenomen en op samenhangende wijze uitgewerkt. Dit betekent dat bedrijven op de daartoe geselecteerde bedrijventerreinen binnen de dan heersende milieunormen en -zoneringen kunnen opereren zonder dat vanuit hun omgeving druk wordt uitgeoefend om de milieu-effecten van hun activiteiten te temperen. Anderzijds wordt aan die woonkernen die een blijvende waarde vormen op de beide Scheldeoever de garantie geboden om de kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving op peil te houden of te krijgen. Dit gebeurt echter zonder nieuwe ontwikkelingen richting haven die de milieugebruiksruimte van de haven verder zouden reduceren, zoals te evalueren aan de hand van het ruimtelijk veiligheidsrapport op planniveau. Tenslotte krijgen de niet-geïsoleerde gebieden met huidige of toekomstige natuurwaarden, die ingebed zijn in een netwerk van robuuste natuur, effectieve garanties voor natuurontwikkeling.

 

Scheiding verkeerssystemen

De haven van Antwerpen kent nu en in de toekomst een grote druk van het wegverkeer. Om hierop ten bate van weggebruikers, bedrijven en bewoners in het hele studiegebied te anticiperen zijn afzonderlijke verkeerssystemen zinvol. Geopteerd wordt om in het gehele gebied de kruisingen van hoofdsporen ongelijkgronds te organiseren van wegen, om doorgaand verkeer te scheiden van bestemmingsverkeer (in de mate van het mogelijke, afhankelijk van de plaatselijke situatie) en om verkeer van en naar bedrijventerreinen te scheiden van verkeer van en naar woonkernen. In het bijzonder dienen hierbij woonkernen van doorgaand verkeer van en naar de haven te worden ontlast.

 

Regulering verkeersdruk

Zelfs met de vooropgestelde modal split zet de groei van het wegverkeer zich ook in de Antwerpse haven, als er geen bijkomende maatregelen worden genomen, ongetwijfeld door. Om deze groei enigszins in te perken, zowel om congestie tegen te gaan als om de uitstoot van CO2 en NOX in te dammen, worden op het geheel van beide Scheldeoevers systemen van gemeenschappelijk vervoer (privé-bedrijfsvervoer en een gericht net van openbaar vervoer) sterk uitgebouwd. Waar mogelijk worden deze multifunctioneel ingezet ten behoeve van de haven en de omliggende woonkernen. Ook worden aantrekkelijke en rechtstreekse functionele fietsroutes tussen de omliggende woonkernen en de verschillende delen van het havengebied langs beide zijden van de kanaaldokken en de Schelde uitgebouwd.

Daarnaast bundelen bedrijven hun goederenvervoerstromen om zodoende de beladingsgraad van vooral de eigen vrachtwagens te verhogen en daarmee (de groei van) het aantal vrachtwagenbewegingen te beperken.

 

Opwaarderen van landschap en ecologie in en rond haven

Het geheel van beide Scheldeoevers wordt vanuit visueel-landschappelijke en ecologische invalshoek versterkt.

Natuur- en cultuurhistorisch zijn de zeven bestaande polderdorpen (Kieldrecht, Verrebroek, Kallo, Zandvliet, Berendrecht, Stabroek, Hoevenen), de poldergehuchten (Prosperpolder en afhankelijk van het onderzoek naar het overstromingsgebied Oude Doel), de beschermde sites (Lillo, de forten St- Marie en Liekenshoek en de kerk(torens) van Wilmarsdonk en Oosterweel) en de Scheldeoevers samen met de open ruimten in en rond het gebied (polders, bossen van de Brabantse Wal, Kalmthoutse Heide op Rechteroever, Saeftinghe, Blokkersdijk, Grote Geul en het open Waasland op Linkeroever) belangrijke aangrijpingspunten. Om in de haven het net van ecologische verbindingen te optimaliseren, wordt aan de lijnvormige infrastructuren (wegen, spoorwegen, pijpleidingen) waar mogelijk ook een natuurverbindingsfunctie gekoppeld. Het beheer van deze groene linten gebeurt op de meest ecologische manier (cf. bermbeheer).

In het maritiem-industriële landschap gaat bijzondere aandacht naar architecturaal kwaliteits¬volle gebouwen en installaties, zeker op belangrijke zichtlocaties zoals langs de hoofdwegen, in de overgang tussen stad en haven en op de havenranden tegenover de dorpen. De vormgeving en inpassing in de omgeving van de hoofdinfrastructuren en knooppunten (wegen, bruggen, tunnels) is voor het landschap in deze laag cruciaal. De havenranden worden dermate kwalitatief afgewerkt, bebouwd en onderhouden dat er vanuit visueel oogpunt geen buffers nodig zijn; deze zouden de hoge haveninfrastructuren van portaalkranen, fakkels en schoorstenen immers toch niet ‘inpakken’. Bovenop deze kwalitatieve randafwerking worden waar nodig buffers uitgebouwd tegen andere vormen van hinder en voor afscherming van nabijgelegen natuurwaarden.

De samenhang in het maritiem-industriële landschap wordt bevorderd door de uitbouw van een samenhangend windturbinepark in de haven, bestaande uit meerdere clusters, dat de gewenste landschappelijke structuur ondersteunt en ook van op verre afstand accentueert.

Aandacht voor landschap, beeld en ecologie is een uitdaging voor elke initiatiefnemer in het geheel van beide Scheldeoevers. Deze gezamenlijke inspanning moet er toe leiden dat de haven op termijn het aantrekkelijk uitzicht krijgt van een hedendaags en afwisselend havenindustrielandschap ingepast in een sterk woon- en natuurlandschap.

 

Een vooruitstrevend en wervend imago

Het geheel van de ingrepen en inspanningen en de kwaliteit, samenhang, snelheid en openheid waarmee ze worden doorgevoerd moeten het imago van de haven van Antwerpen op peil houden en zo mogelijk verder verhogen. Dat dynamische, vernieuwende imago van kwaliteit en kordate, doordachte aanpak zal in het bedrijfsleven, bij beleidsmensen en belangengroeperingen en onder de bevolking uitstralen. De vergroting van het draagvlak die dit teweeg brengt, zal de uitbouw en versterking van zowel de haven, de woonkernen als de natuur vergemakkelijken.

 

 

3.1.2.7 Ruimtelijke concepten

Navolgende concepten geven aan met welk doel of perspectief cruciale plekken en gebieden in het geheel van beide Antwerpse Scheldeoevers, in en rond de haven, dienen te ontwikkelen om de voorgaand geschetste hypothese van visie op het terrein te realiseren. De essentiële onderdelen van het combinatievoorstel voor de noordoostelijke rand zijn er in opgenomen. De ruimtelijke concepten vormen bouwstenen voor de gewenste ruimtelijke structuur. Deze zijn richtinggevend.

Een duidelijk begrensde en verdichte haven, met zes zeetoegangen

 

 [image]

 

De ruimte die de haven inneemt is geconcentreerd rond het kanaaldok met zijn zijdokken en aan de thans aanwezige getijdenkaaien op Rechteroever en rond het Waaslandkanaal en het insteekdok of, afhankelijk van de keuze over de scenario’s, de insteekdokken op Linkeroever. Conform het regeerakkoord wordt de ruimte voor zeehavenactiviteiten voor de planhorizon van dit strategisch plan begrensd. Een voorstel op hoofdlijn voor dergelijke begrenzing is Scheldelaan, Rijn- Scheldekanaal en Kanaaldok, het systeem van A12, de omgeving van Noorderlaan, de geplande Oosterweelverbinding, E34 behoudens de inham rond Groot Rietveld, Kallo en de Zuidelijke Groenzone-oost (deze laatste afhankelijk van juridisch statuut als ecologische infrastructuur of natuurgebied) en de lijn Aven Ackers-Spaans Fort-Drijdijck. De noordelijke grens in het Linkerscheldeoevergebied is afhankelijk van de keuze van de scenario’s en van de natuurvarianten. Gedurende de planhorizon van dit strategisch plan maakt de petroleumcluster van Petroleum-zuid deel uit van de zeehaven. Al deze grenzen worden op een kwaliteitsvolle wijze afgewerkt.

In de verdichte haven zijn een groot aantal activiteiten samengebald op een beperkte ruimte. Verdichting van bedrijventerreinen wordt waar mogelijk doorgevoerd. Met name in de grootste nog te ontwikkelen zones, rond R2 op Linkeroever, rond Deurganckdok, in de logistieke parken Waasland en Schijns, wordt dit gerealiseerd.

De getijdenvrije delen van de haven beschikken met de twee noordelijke en twee centrale sluizen op Rechteroever en met Kallosluis en een tweede zeesluis voor de Waaslandhaven over zes toegangen vanuit de zeezijde.

 

 [image]

Interne differentiëring met containerpolen, een meer milieubelastende kern en een rand van lichtere activiteiten

De kern van de snelgroeiende containertrafiek vindt vooral in enkele polen verdeeld in het noordelijke havengebied een plaats, met name aan de thans aanwezige getijdenkaaien aan Zandvlietsluis, aan Delwaidedok en Deurganckdok en, afhankelijk van de keuze over de scenario’s, aan een bijkomend insteekdok op Linkeroever.

Voortbouwend op de hoofdlijnen van de bestaande toestand ontwikkelt de petrochemische cluster verder tussen Scheldeboorden en kanaaldok enerzijds, Waaslandkanaal anderzijds en in Zwijndrecht. Nieuwe meer milieubelastende activiteiten (bijv. open overslag van droge bulk) worden op gepaste plaatsen binnen deze strook gevestigd.

In de ruime randzone tussen kanaaldok/Oosterweel-eiland en A12/oostelijke havenspoorlijn aan Noorderlaan op Rechteroever en ten zuidwesten van het Waaslandkanaal op Linkeroever vinden vooral in verhouding lichtere activiteiten, zoals stukgoed-, auto- en containeroverslag, metaalverwerkende industrieën en de logistieke parken Waasland en Schijns een plaats. Meer milieubelastende activiteiten in deze randzone nemen de nodige voorzorgen om geen onevenredig groot deel van de milieugebruiksruimte op te slorpen; voor de woonkernen hinderende elementen worden er in de mate van het mogelijke, overeenkomstig de vigerende regelgeving, langsheen het concessie- en vergunningenbeleid vermeden.

Deze nagestreefde differentiëring krijgt in hoofdzaak vorm in de dynamische toepassing van een milieuzoneringssysteem bij het concessiebeleid, als een hulpmiddel om de vigerende (Vlarem)wetgeving vlotter, efficiënter en vooral sneller, reeds van bij de overwegingen van toewijzing van bepaalde terreinen te kunnen toepassen (een dergelijk systeem is voor het gehele havengebied uitgewerkt in de milieuzoneringsstudie) ; het Ruimtelijk Veiligheidsrapport op planniveau geeft hiervoor voor het aspect veiligheid het kader aan.

Een uitzonderingsplek in deze ruime randzone is de omgeving van Hooge Maey op Rechteroever die met de nodige voorzorgen verder als een milieucluster wordt uitgebouwd. De bestaande verwerkingsfabriek van industrieel afval en de huisvuilstortplaats worden hiervoor op de site Bietenveld in eerste instantie aangevuld met een mechanische verwerkingsinstallatie van baggerspecie. Zo mogelijk functioneert deze installatie voor het geheel van de Antwerpse haven en komt er ook bedrijvigheid om ontwaterd slib tot bouwstoffen of andere vormen van nuttige herbruik te verwerken. De Zandwinningsput wordt, aanleunend tegen de stortberg van Hooge Maey, als definitieve berging van verontreinigd gedroogd slib en als (tijdelijke) stockage van herbruikbaar gedroogd slib benut.

 

De Antwerpse haven rechtstreeks en multimodaal verbinden met andere havens en haar hinterland

 

 [image]

De zeehaven ontwikkelt zich verder tot een haven met volwaardige verbindingen met het hinterland en met buurhavens. Voor de binnenvaart zijn het Albertkanaal en de Schelde en vooral het Rijn-Scheldekanaal van essentieel belang en conform het RSV optimaal als hoofdwaterwegen uit te bouwen. In de relatie tussen beide oevers zorgen vooral de gemoderniseerde centrale sluizen en een nieuwe Royerssluis voor een vlotte verbinding, maar ook de gemengde sluizen leveren hiervoor bij de relatief stabiel blijvende aantallen zeeschepen een steeds belangrijker bijdrage. Een nieuwe dedicated binnenvaartsluis op rechteroever is zinvol en dient (o.m. qua locatie in functie van de mogelijkheden en de te ondersteunen vaarrichtingen) nader onderzocht; een ontdubbeling van Royerssluis (zinvol voor de sterkere ondersteuning van terminals in de Kempen), een binnenvaartsluis tussen of in de directe omgeving van de twee noordelijke sluizen (zinvol voor de grote trafieken richting Rijn) of tussen de Van Cauwelaert en de Boudewijnsluis zijn hiervoor mogelijkheden. Ter ondersteuning van de binnenvaart wordt in de haven en op ’t Eilandje een net van wacht- en ligplaatsen met kwaliteitsvolle voorzieningen uitgebouwd. De kern ervan wordt gevormd door de wachtplaatsen Noordland (verruimd), Lillobrug, Straatsburgdok, Lillo-steiger, het einde van Deurganckdok en van Verrebroekdok (aan de terminal, op projectniveau verder te onderzoeken opportuniteit) en de ligplaatsen op ’t Eilandje; het wordt reeds op korte termijn ondersteund door een gerichte dispatching en verkeersbegeleiding van de binnenschepen in de gehele haven.

Inzake spoorwegen is het vormings¬station Antwerpen-Noord het zenuwcentrum van waaruit de oostelijke en zuidelijke lijnen (Ringspoor en – te ontwikkelen – tweede spoorontsluiting tot de haven en IJzeren Rijn) en de noordelijke en westelijke lijnen (langs A12 en Liefkenshoektunnel richting Gent) voor essentiële verbindingen naar het hinterland zorgen. De hoofdsporen in de haven krijgen een efficiënte inrichting (waar nodig meer sporen, minimaal aantal gelijkgrondse kruisingen, …).

Voor het wegverkeer realiseren A12, E19, de Antwerpse Ring, E17 en E34 degelijke verbindingen in alle hoofdrichtingen. Liefkenshoek-Tijsmanstunnel en Oosterweelverbinding zijn de enige en belangrijke Scheldeoverschrijdende haveninterne verbindingen. In de haven vormen Scheldelaan, Noorderlaan, R2 en de verbinding over het Oosterweel-eiland (met minder en veilig opgeloste spoorovergangen) op Rechteroever en Keetberglaan alsmede de westelijke ontsluitingsweg op Linkeroever de hoofdstructuur van het wegennet. Zij worden op passende plaatsen en wijzen aan de externe hoofdwegen aangetakt en bieden ook een passende oplossing voor de verschillende types van specifieke havenvoertuigen.

Hoofdpijpleidingenbundels worden ondergronds gebundeld met een aantal van voornoemde infrastructuren, met name langs A12, R2 Scheldelaan en Oosterweelverbinding; bottlenecks worden hier weggewerkt en ruimte voor ondergrondse uitbreiding wordt er voorzien.

 

Gevarieerde, duidelijke en beleefbare (buffer)grenzen met het buitengebied

 

 [image]

De grens tussen de hoogdynamische haven en het laagdynamische buitengebied wordt op een duidelijke, herkenbare en door dorpsbewoners en havengebruikers beleefbare wijze aangelegd. Dit gebeurt op gevarieerde wijze, inhakend op het landschap en de mogelijkheden van de deelgebieden. Deze degelijke inrichting markeert de havengrens en garandeert dat verdere uitbreiding van de haven in de richting van de dorpen onder geen beding kan.

Voor de Rechteroever heeft de nog in afronding zijnde studie over de buffering terzake reeds essentiële principes aangegeven en voor een aantal deelgebieden concrete voorstellen voor de inrichting van deze hypothese geformuleerd.

Ten westen van Zandvliet en Berendrecht vormen het water en de esplanade op de kanaaloever het aantrekkelijke en vanuit de dorpen vlot toegankelijke grensgebied. De bestaande buffering van een opgehoogd half-open landschap wordt vervolledigd langs het gehele Rijn-Scheldekanaal.

In het grensgebied aan de zuidzijde van Berendrecht wordt de bufferdijk kwalitatief verbeterd en verlengd. In het smalle grensgebied aan de westzijde van Stabroek worden de bermen van A12 dicht bebost.

De open ruimte van de polders aan Stabroek en Hoevenen werkt als een afstandsbuffer. Alleen langsheen de hoofdweg A12 komt er een lichte geluidbuffering die de kwaliteiten van het huidige naastgelegen vogelrichtlijngebied opwaardeert. Ter hoogte van de dorpskern van Hoevenen zorgt een nieuwe landschapsdijk met bomenrijen aan de oostzijde van A12, voor buffering van het verkeersgeluid. Deze dijk wordt – in combinatie met geluidsschermen – doorgetrokken langs Leugenberg, Muisbroek en Ekeren. Meer ten zuiden, in de omgeving Luithagen/Rozemaai sluiten de beboste bermen van het Ringbos er op aan.

Op Linkeroever zorgen nieuwe buffers aan E34 en de oostzijde van R2, voor buffering van het verkeersgeluid naar Zwijndrecht en Kallo. De volumebuffer met de begeleidende zoetwaterkreek geeft er de westelijke havenrand vorm.

Waar het kan en mag, wordt gedroogde baggerspecie die aan de grondkwaliteitsnormen voldoet bij de uitbouw van deze polderdijken benut.

 

Een kralensnoer van verbonden grote gehelen natuur langs de Schelde en rond de haven, gekoppeld aan het netwerk van ecologische infrastructuur in de haven

 [image]

De natuurontwikkeling in en rond de haven gebeurt op een dergelijke goed geplande manier dat de kwaliteit van de speciale beschermingszones in globo verhoogt en dat ze een definitieve oplossing voor de zogenaamde historisch passieven op beide oevers ten gevolge van vroegere aantastingen van de vogelrichtlijngebieden in en rond het havengebied in zich draagt (= de uitbouw van de ‘robuuste natuur’). De Scheldeoevers vervullen als onderdeel van het Schelde-estuarium een natuurlijke rol van Europees niveau. Op basis van bij prioriteit vast te stellen instandhoudingsdoelstellingen voor deze habitattypes (brakwaterschor) worden zij hiertoe gevrijwaard, desgevallend aangevuld met nieuwe arealen en in de mate van het mogelijke hersteld tot een zo continue mogelijke boord (verwijderen parkeren, nauwere band met Noordkasteel, afgraven van opgehoogde slikken zoals Paardenschor en in Zwijndrecht, beperken van het aantal steigers, …). De bestaande getijdenkaaien, sluistoegangen en toegang van Deurganckdok, de doortocht door de stadskern en delen met effectief watergebonden bedrijventerreinen ten zuiden van de stadskern behouden hun versteend karakter; afhankelijk van de keuze over de scenario’s is dit ook het geval voor een eventueel tweede insteekdok of sluis op Linkeroever.

Ingebed in of aansluitend op dit natuurlijk geheel krijgen of behouden een aantal plekken een specifieke recreatieve en educatieve rol. Het betreft Lillo, Noordkasteel, de cruiseterminal in de binnenstad, de binnenvaartschool in Fort St-Marie, Fort Liefkenshoek en het uitzichtpunt in bocht aan Kallosluis.

Rond de haven krijgen grote gehelen natuur verder kans tot ontwikkeling. Het betreft vooreerst voornoemde Scheldeboorden doorheen het gebied en de grote natuurwaarden van de heiden en bossen in het landschapspark Kempen-Zeeland, het Land van Saeftinghe en Grote Geul, het gemengde bos- en natte natuurlandschap aan de zuidzijde van Berendrecht (Reigersbos – Opstalvalleigebied), evenals Muisbroek/Ekerse Putten, de verruimde Oude Landen en de vijvers van Kuifeend – Grote Kreek Oorderen met hun onderlinge natuurlijke synergie die de tussenliggende treinsporen niet in het gedrang brengt. De nieuwe natuurontwikkeling ten zuiden van Berendrecht beschikt over of ontwikkelt tot dermate floristische en faunistische kenmerken en kwaliteiten dat zij ter gedeeltelijke vervanging en in uitbreiding van het vogelrichtlijngebied Kuifeend een belangrijke rol kan spelen bij het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In het Linkerscheldeoevergebied zijn vaste kralen van dit snoer Blokkersdijk, Groot Rietveld, Melkader, Drijdijck, Zoete Kreek en (onderdeel van het grensoverschrijdende natuurgebied Hedwige- en Prosperpolder en onderdeel van alle natuurvarianten uit de Achtergrondnota Natuur) Prosperpolder-oost / Doelpolder-noord / Schor Ouden Doel. Afhankelijk van de keuze over de natuurvarianten kan dit snoer van grote gehelen natuur aangevuld met een selectie uit Rietveld Kallo, Putten-weiden, Putten-west, Grote Weel en omgeving en andere mogelijke delen van een nieuw noordelijk natuurgebied (delen van Oud- en Nieuw-Arenbergpolder, Doelpolder en Prosperpolder). De natuurontwikkelingen in het Linkerscheldeoevergebied vanuit het strategisch plan voor de haven, de Ontwikkelingsschets 2010.

Schelde-estuarium en het geactualiseerd Sigmaplan worden maximaal afgestemd en geïntegreerd om zoveel als mogelijk landbouwgronden te vrijwaren. De grote gehelen natuur aan de west- en oostranden van de haven worden ook door een deels natuurlijke uitbouw van de verschillende buffers met elkaar verbonden. De landschappen in de nieuwe grote gehelen natuur nemen elementen uit het polderlandschap over.

In het zeehavengebied is natuur van bescheiden omvang die vooral een verbindende rol ten aanzien van de omliggende grote gehelen natuur heeft, de zogenaamde ecologische infrastructuur, aanwezig. Hierbij worden relatief permanente en tijdelijke delen onderscheiden. De relatief permanente ecologische infrastructuur bevindt zich vooral in het openbaar domein, de reservatiestroken van wegen (o.m. de R2-zone), spoorwegen, pijpleidingen, langs grachten en beken, waterbekkens enzomeer. Zij zorgen voor een groot deel van de gewenste ecologische infrastructuur en in het bijzonder voor de habitats die van belang zijn voor de Bijlage IV-verplichtingen.

De tijdelijke ecologische infrastructuur bestaat uit natuurontwikkeling op bedrijfspercelen zelf: in interne reserves of (waar mogelijk) in veiligheidszones. Deze kan in de loop van de tijd sterk wisselen en blijft vanuit het streven naar verdichting van de haven zo beperkt mogelijk.

Polderdorpen ingebed in een landschapspark Kempen-Zeeland, met balkon naar de haven, en in de open ruimte van het Waasland

 [image]

De zeven polderdorpen aan de randen van de haven (Kieldrecht, Verrebroek, Kallo, Zandvliet, Berendrecht, Stabroek en Hoevenen) worden als leefbare woonkernen in het buitengebied behouden en kwalitatief versterkt; ook in het poldergehucht Prosperpolder wordt een gezond en aangenaam leefklimaat gegarandeerd . Hun interne ontwikkeling voor hun lokale behoefte aan woningbouw, kernversterking, opwaardering van het openbaar domein, voorzieningen, diensten en handel, lokale bedrijvigheid en dergelijke gebeurt op een kwalitatieve wijze. In hun dorpsrandgebieden richting haven worden geen nieuwe veiligheidsgevoelige en publiekaantrekkende functies ingebracht, zoals te evalueren aan de hand van het ruimtelijk veiligheidsrapport op planniveau.

In de relatie met de haven wordt hun leefbaarheid verhoogd door het doorgaand verkeer naar de haven te verminderen, door in de buffers en zo mogelijk aansluitend bij de dorpskernen uitzichtpunten als aantrekkelijke plekken voor dorpsbewoners en havenbezoekers uit te bouwen en door de dorpen in te schakelen als knooppunten in recreatieve fietsnetwerken in de haven en een landschapspark Kempen-Zeeland en in het Waasland. Bovenal worden goede afschermingen tegen mogelijke hinder van naastgelegen havenbedrijven of infrastruc¬turen actief uitgebouwd (zie conceptelement ‘buffergrenzen’).

Open ruimte van grondgebonden landbouw, deels in een speciale beschermingszone, rond de compacte ruimte van de haven

 

 [image]

Ook in de toekomst bieden een aantal gebieden met grondgebonden landbouw rond de haven qua openheid van de ruimte een contrast met dicht bebouwde en benutte ruimte in de zeehaven. Het betreft Noordlandpolder, Kabeljauwpolder, Ettenhovense Polder op Rechteroever en Oud- Arenbergpolder, Nieuw-Arenbergpolder in het Linkerscheldeoevergebied. Deze gebieden (bij de twee gebieden op LSO en in het bijzonder bij Oud-Arenbergpolder-noord en Nieuw-Arenbergpolder- noord afhankelijk van de keuze over de natuurvarianten) hebben, veelal zijdelings, een of andere vorm van interferentie met de haven (qua verkeer, infrastructuren, buffering, …). Zij vormen mee onderdeel van afstandsbuffers tussen de haven en omliggende woonkernen. Grondgebonden landbouw is in al deze gebieden de hoofdfunctie. Zachte recreatie (wandelen, fietsen) in deze gebieden is een evidentie. Om het open karakter van deze gebieden te vrijwaren wordt bijkomende bebouwing, ook voor landbouwdoeleinden, er alleen aansluitend bij bestaande bebouwing en bij voorkeur aan de randen toegelaten. In principe houdt de keuze voor uitbouw van robuuste natuur de ambitie in dat niet enkel voor de haveneconomie in de speciale beschermingszones maar tevens voor de landbouweconomie in deze zones een ruimte ontstaat waarin de economische ontwikkeling kan plaatsvinden zonder dat er na passende beoordeling van die activiteiten steeds beroep moet gedaan worden op de uitzonderingsprocedures.

Zowel landbouw als natuurwaarden in deze speciale beschermingszones en deze grondgebonden landbouwgebieden krijgen rechtszekerheid in een ruimtelijk uitvoeringsplan. Voor de directe omgeving van de haven gebeurt dit in het afbakenings-R.U.P. voor de zeehaven. Voor de gebieden die niet rechtstreeks met de zeehaven verband houden gebeurt dit best in een openruimte-R.U.P. waarin de agrarische, bos- en natuurlijke structuur voor de gehele gebieden ten westen en ten oosten van de haven worden vastgelegd. De desbetreffende gewestelijke planningsprocessen zouden hiervoor best reeds op korte termijn worden opgestart en parallel verlopen.

 

Een krachtig industrieel landschapsbeeld, met beeldbepalende havenlanen en buitenranden, fakkels, schouwen, industrie’kathedralen’ en windturbines

 

 [image]

De hoofdwegen en de randen bepalen het beeld van de haven voor havengebruikers en direct omwonenden. De buitenranden worden daartoe op aantrekkelijke wijze afgewerkt (zie concept buffers). De hoofdwegen in de haven worden opgewaardeerd tot havenlanen met een overzichtelijke verkeersregeling, aantrekkelijke gebouwen en constructies langsheen de weg, markante zichtbakens op de belangrijke knooppunten en doorlopende groene bermen, op de plaatsen waar het kan (rekening houdend met veiligheidsaspecten) aangevuld met stevige laanbeplanting. De centrale groene as rond R2, de groene as rond de westelijke ontsluitingsweg van de Waaslandhaven en (op termijn) een kunstig baken op de afgewerkte Hooge Maey zijn beeldbepalend.

Het beeld van de haven, ook op verre afstand, wordt sterk bepaald door fakkels, schouwen en industrie’kathedralen’ met hun verlichting en door het nieuwe samenhangende windturbinepark. Dit park bestaat uit hoge windturbines van gelijkaardige hoogte die in lijnopstellingen worden geplaatst. Het windturbinepark wordt op Rechteroever opgebouwd in een – verder te detailleren – kamstructuur die de hoofdstructuren van de kanaaldokken en R2 accentueert en met lijnen die de randen van de haven markeren in die gedeelten waar dit mogelijk is zonder afbreuk te doen aan de bescherming van omliggende gevoelige functies van wonen en natuur. Op Linkeroever beperkt het zich tot vier geselecteerde zones in het huidige havengebied die mee de R2 accentueren.

 

 

3.1.3 Andere onderzoeken bij het strategisch plan

 

In de loop van het strategisch planningsproces ondersteunden verschillende onderzoeken het strategisch plan en de aanloop naar de besluitvorming voor het gewestelijk RUP. Een niet-limitatieve opsomming schetst een goed beeld:

- landbouweffectenrapport Linkerscheldeoever, mei 2007;

- Mobiliteitsstudie + Quick scan van Studiegroep Omgeving, 2004 - 01/02/2005;

- Economische Ontwikkelingsstudie (EOS) van European Centre for Strategic Analysis (ECSA) bvba, 2004 - 21/03/2005;

- De achtergrondnota natuur;

- Verschillende ‘proeves’ van afbakening ;

- Ruimtelijk veiligheidsrapport, Sertius, 2008;

- PlanMER;

- Onderzoek naar onteigeningen (afdeling Martieme Toegangen);

- De bufferstudie, Aeolus, 2003-2005;

- Het planMER voor de omvorming van de E34 en de studie naar de buffering aan de zuidzijde van de E34;

- Onderzoek naar bouwkundig erfgoed;

- Nota ‘Woningen in de nieuwe natuurkerngebieden rond de haven van Antwerpen’;

- Enz.

 

 

 

3.2 Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos regio Antwerpse Gordel – Klein-Brabant

 

3.2.1 Proces van visievorming

Voor de buitengebiedregio Antwerpse Gordel – KleinBrabant werd het afbakeningsproces voor de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur opgestart in 2007. In een verkenningsfase werd via een consultatie van de betrokken gemeenten, provincies en voornaamste belangengroepen gepeild naar inzichten op de gewenste natuurlijke en agrarische structuur. Samen met de inzichten vanuit de Vlaamse administratie en binnen het kader van de richtinggevende bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) werd op basis hiervan een eerste aanzet tot gewenste ruimtelijke structuur uitgewerkt in een verkenningsnota (oktober 2007). Deze verkenningsnota werd voor formeel advies voorgelegd aan de betrokken gemeenten, provincies en belangengroepen. In het voorjaar van 2008 werden een reeks overlegsessies georganiseerd waarbij de actoren hun adviezen konden toelichten en gepeild werd naar de marges waarbinnen concepten bijgestuurd zouden kunnen worden. Na deze overlegronde werd een eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur en een uitvoeringsprogramma opgemaakt en voor advies voorgelegd aan de betrokken actoren (september 2008).

Op 27 maart 2009 nam de Vlaamse Regering kennis van de visie voor de buitengebiedregio Antwerpse Gordel KleinBrabant en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 9.600 ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed.

 

3.2.2 Positionering van Ettenhovense Polder ten opzichte van de ruimtelijke elementen van de bestaande structuur regio Antwerpse Gordel – KleinBrabant

 

 

3.2.2.1 Fysisch systeem

Een polder is een oppervlakte van het land dat gelegen is langsheen een getijderivier of een zee. Het maaiveldpeil ligt lager dan het waterpeil dat in de zee of in de rivier bestendig of bij tussenpozen voorkomt. Dit land is dan ook slechts bewoonbaar en bruikbaar, wanneer het door kunstmatige waterkeringen beschermd wordt tegen het intreden van buitenwater, en er bijzondere zorg aan de lozing van het binnenwater wordt besteed. Een polder is dus een antropogeen landschapstype.

De polderrestanten van de rechteroeverpolders bestaan grotendeels uit natte tot plaatselijk zeer natte zware kleigronden met naar het oosten toe een smalle strook natte kleigronden en (vervolgens) matig natte tot natte lichtzandleemgronden. Meestal begint het zandsubstraat op geringe diepte.

 

3.2.2.1 Fysisch systeem

Een polder is een oppervlakte van het land dat gelegen is langsheen een getijderivier of een zee. Het maaiveldpeil ligt lager dan het waterpeil dat in de zee of in de rivier bestendig of bij tussenpozen voorkomt. Dit land is dan ook slechts bewoonbaar en bruikbaar, wanneer het door kunstmatige waterkeringen beschermd wordt tegen het intreden van buitenwater, en er bijzondere zorg aan de lozing van het binnenwater wordt besteed. Een polder is dus een antropogeen landschapstype.

De polderrestanten van de rechteroeverpolders bestaan grotendeels uit natte tot plaatselijk zeer natte zware kleigronden met naar het oosten toe een smalle strook natte kleigronden en (vervolgens) matig natte tot natte lichtzandleemgronden. Meestal begint het zandsubstraat op geringe diepte.

 

3.2.2.2 Landschap en erfgoedelementen

Het poldergebied Stabroek – Hoevenen behoort tot de open ruimte verbindingen rond Antwerpen. Het is gelegen nabij de Zeehaven van Antwerpen die als een nieuw landschap beschouwd wordt. Het Poldergebied van Stabroek met de overgang naar de Kempen wordt als een ankerplaats aangeduid in de landschapsatlas. Deze ankerplaats betreft een traditioneel polderlandschap, arm aan kleine landschapselementen, maar rijk aan weidse zichten. Een opvallend element of baken in het landschap is de ’s Hertogendijk. Zeer typerend voor de ligging van deze ‘overgangspolders’ is dat men over een relatief korte afstand de overgang van polders naar Kempen kan ervaren. Deze overgang komt duidelijk tot uiting in de perceelsstructuur: in het eigenlijke poldergebied zijn de percelen blokvormig, terwijl op de overgang naar de Kempen (gedeelte op gemeente Kapellen) de percelering eerder langwerpig is. In het noordoosten aansluitend op de Antitankgracht met de Schans van Smoutakker, is dit poldergebied in en om Stabroek deel van een cluster van waardevolle landschappen in het noordwesten van de provincie Antwerpen.

De Antitankgracht is een opvallend lineair landschapselement dat zich van noordwest richting zuidoost doorheen de Antwerpse Scheldepolders en Kempen slingert. Over een deel van haar traject vormt de Antitankgracht een dominerend element in het landschap, maar op andere plaatsen gaat ze dan weer helemaal op in de omgeving.

Ondertussen is de Ettenhovense polder te Stabroek definitief aangeduid als ankerplaats.

 

3.2.2.3 Natuurlijke structuur

 

De Schelde met bijhorende alluvia vormt het belangrijkste structurerend element binnen deze buitengebiedregio. De aanwezige natuurwaarden zijn voornamelijk gekoppeld aan de van nature eutrofe dynamiek: het waterlichaam en de aanliggende slikken en schorren. De ecologische relatie tussen de Schelde en naastliggende polders is grotendeels doorbroken maar op de niet opgespoten poldergronden hebben zich plaatselijk vrij hoge natuurwaarden ontwikkeld.

De polders van Ettenhove, Stabroek en Muisbroek worden in het westen begrensd worden door de Havenweg. Ze bestaan uit een mozaïek van grootschalige weilanden en akkers. Dit open gebied is een pleisterplaats voor kievit, grutto en wulp, en dient soms tot winterverblijfplaats voor grauwe gans en rietgans. Het belang voor de weidevogels is gebonden aan periodiek hoge grondwaterstanden in winter en voorjaar. Omwille van hun avifaunistisch belang zijn deze gebieden aangeduid als Vogelrichtlijngebied.

 

3.2.2.4 Agrarische structuur

 

3.2.2.5 Structuurbepalende elementen van overig ruimtegebruik

De bebouwing in dit gebied situeert zich voornamelijk in de kleine en lage kerndorpen, maar komt ook als sterk verspreide alleenstaande bebouwing voor. De begroeide dijken, de A12 en de industriële constructies van de haven zijn ruimtebegrenzend. De A12, van Ekeren naar Bergen-OpZoom, die werd geselecteerd als hoofdweg, loopt van noord naar zuid ten westen van het gebied.

 

3.2.3 Positionering van het deelplan in de ruimtelijke visie voor landbouw natuur en bos in de buitengebiedregio Antwperse Gordel – KleinBrabant

 

De belangrijkste principes zijn het vrijwaren van het buitengebied voor de essentiële functies landbouw, natuur en bos met het fysisch systeem als structuurbepalende drager. Het voorstel van gewenste ruimtelijke structuur voor de regio Antwerpse Gordel – KleinBrabant werkt deze algemene doelstelling als volgt verder uit.

De gewenste ruimtelijke structuur voor de deelruimte Haven en Polder is opgebouwd uit een aantal ruimtelijke concepten. Deze ruimtelijke concepten vormen de legende eenheden bij de bijbehorende structuurschetsen. De nummering van gebieden per ruimtelijk concept verwijst naar de nummers op de structuurschetsen. Alleen de ruimtelijke concepten relevant voor dit ruimtelijk uitvoeringsplan zijn hier weergegeven.

 

  1. Behoud, versterking en aanleg van zeer waardevolle natuurcomplexen

 

 [image]

 

  • -Deze ecologisch waardevolle tot zeer waardevolle en voor de natuurlijke structuur belangrijke natuurcomplexen, worden behouden en verder uitgebouwd.

  • -Gezien de nabijheid van de haven en grotere infrastructuurwerken is een terugkeer naar de natuurlijke situatie niet haalbaar. Een voor de natuurwaarden zo gunstig mogelijke fysische toestand wordt nagestreefd. Een veelheid aan gradiënten wordt nagestreefd waarbij veelal de nadruk zal liggen op de natte natuur.

  • -Binnen de afbakening van de haven worden deze gebieden aangeduid als permanente ecologische infrastructuur. Buiten de haven maken ze deel uit van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN).

  • -In het kader van het strategisch plan van de haven worden hierover uitspraken gedaan voor de afritlus van A21 naar R2.

 

Gebieden:

    1. Afritlus A12 naar R2 (zwartkopmeeuwbroedplaats)

 

  1. Ruimtelijk functioneel samenhangende gebieden vrijwaren voor de land-en tuinbouw met grondgebonden landbouw als drager van de open ruimte

 

 [image]

 

  • Het goed gestructureerd agrarisch gebied wordt maximaal gevrijwaard voor de beroepslandbouw.

  • De sterk grondgebonden landbouw vormt een garantie voor het open houden van het agrarische cultuurlandschap. De grondgebonden landbouw functioneert hier als belangrijke ruimtelijke drager van het gebied. De nietgrondgebonden landbouw is in evenwicht met de ruimtelijke draagkracht.

  • Het ruimtelijk beleid is gericht op het garanderen van ontwikkelingsmogelijkheden en rechtszekerheid voor de grondgebonden landbouw, waarbij het open landschap behouden en versterkt wordt.

  • Het aaneengesloten, open en grootschalige karakter van het poldergebied, zijn aanduiding als Vogelrichtlijngebied, de natte gronden en het bestaande bouwvrije karakter worden als basis gebruikt voor het aanduiden van bouwvrije agrarische zones. Nieuwe agrarische bebouwing sluit maximaal aan bij de bestaande bebouwing.Binnen het landbouwgebied wordt een landschapsecologische basiskwaliteit gegarandeerd. Vrijwillige stimulerende maatregelen kunnen hiervoor aangewend worden.

  • De Ettenhovense polder (deel van 2.2.) is aangeduid als Vogelrichtlijngebied en wordt in functie daarvan en de doelmatigheid van de maatregelen voor weidevogelgebieden aangeduid als bouwvrij agrarische gebied..

 

Gebieden:

2.1. Landbouwgebied OudNoordlandpolder

2.2. Landbouwgebied tussen Berendrecht en Ekeren

2.3. Landbouwgebied Leugenberg

 

  1. Vrijwaren en versterken van waardevolle landschappen en erfgoedwaarden

 

 [image]

 

  • Het ruimtelijk beleid ondersteunt het behoud en herstel van de gave landschappen en hun kenmerken en waarden in hun onderlinge samenhang.

    • -De grote variatie in bodemstructuur, de rijkdom aan historische relicten in het poldergebied rond Stabroek en de historische landbouwpercelering op de overgang van de Scheldepolders naar de Kempen.

 

Gebieden:

5.3. Poldergebied van Stabroek met overgang naar de Kempen

13. Ruimtelijk begrensde stedelijke gebieden en Zeehaven

 [image]

 

  • De stedelijke gebieden worden afgebakend en begrenzen de stedelijke ontwikkelingen.

  • De afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen is een planningstaak van Vlaams niveau. Het planningsproces hiervoor is lopend. Er zijn grote, al dan niet ingesloten, open en groene ruimten binnen het voorontwerp van perimeter van het grootstedelijk gebied Antwerpen gesitueerd. Deze open en groene ruimten behoren tot de agrarische en natuurlijke structuur van Vlaams niveau. Binnen het proces van het grootstedelijk gebied werd niet over al deze gebieden een uitspraak gedaan. Waar er gebiedsgericht overlapping is, worden de visies op elkaar afgestemd.

  • De afbakening van de Zeehaven, een poort van Vlaams niveau, is een planningstaak van Vlaams niveau. De ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos volgt de ruimtelijke visie die wordt opgebouwd binnen het strategisch plan en eraan gekoppelde planMER en is dus onderhevig aan wijzigingen die beslist worden in het kader daarvan.

Gebieden:

13.1. Zeehaven Antwerpen

 [image]

 

 

 

 

3.2.4 Operationeel uitvoeringsprogramma

De acties uit het operationeel uitvoeringsprogramma relevant voor dit gewestelijk RUP zijn. Gebieden waarvoor geen acties op korte termijn opgestart worden

 

 

Nr

Naam

Kaart

Relevante ruimtelijke concepten

Actie

6

Stabroekse Polder – Ettenhovense Polder

2

2.2, 5.3

Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor:

Het hernemen van de agrarische bestemming voor het landbouwgebied gelegen in SBZ-V, tussen Berendrecht en Ekeren (2.2) nadat een beslissing is genomen omtrent het Strategisch Plan van de Haven.

Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de differentiatie van de polder als bouwvrij agrarisch gebied.

Marge voor de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor actie in het kader van de NX (inclusief compensaties).

Acties inzake integraal waterbeleid in functie van de ontwatering van de polder, zo nodig via een ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

 

Tussentijdse herbevestiging agrarische gebieden

 

Nr

Naam

Kaart

Relevante ruimtelijke concepten

Actie

4

Landbouwgebied tussen Berendrecht, Ertbrand en Ekeren

2, 3

2.2, 2.3, 5.3, 9.1; 20.1

Bevestigen van de bestemming op het gewestplan voor de aaneengesloten landbouwgebieden ten zuiden van het boscomplex Ruige Heide – Ravenhof – Elzenbos en ter hoogte van Ertbrand, Stabroek en Hoevenen

Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de differentiatie van de polder als bouwvrij agrarisch gebied.

Marge voor opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor acties in het kader van de Nx (inclusief compensaties).

Marge voor acties inzake integraal waterbeleid in functie van de ontwatering van de polder, zo nodig via een ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

 

 

3.3 Via plan-MER tot MMHA

Daar het strategisch plan het ontwikkelingskader vormt voor de haven en daar het ruimtelijk uitvoeringsplan een onderdeel is van de uitvoering van dit strategisch plan, werd geopteerd om voor het strategisch plan een plan-MER op te maken: het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’

In het plan-MER worden de mogelijke ontwikkelingen in het havengebied onderzocht. Op basis van planvarianten wordt onderzocht hoe geplande en mogelijke ontwikkelingen in het havengebied zich verhouden tot de draagkracht van het gebied en zijn vervoersnetwerken.

De plan-MER rapporteert over de milieueffecten en de effecten op mobiliteit en ruimtelijke ordening van de voorlopig vastgelegde planalternatieven (ook “scenario’s” genoemd). Eén scenario wordt gekenmerkt door een maximale ruimtelijke uitbreiding van de haven. Hierbij gaat men uit van nieuwe grote haveninvesteringen, na Deurganckdok, in een economisch verantwoorde en gefaseerde uitbreiding, parallel aan herstructureringen en optimalisering van wat er vandaag is. Alle nodige optimaliserende infrastructuren, waaronder de Liefkenshoekspoortunnel, de Oosterweelverbinding, de verdichting van het vormingsstation Antwerpen-Noord, de uitbouw van het netwerk van wachtplaatsen voor de binnenvaart, worden gerealiseerd. In twee van de drie varianten binnen dit scenario wordt een Saeftinghedok voorzien. Op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht werd de variant met het grootste Saeftinghedok aangepast tot een ‘maatschappelijk meest haalbaar alternatief’ (MMHA).

Het MMHA (Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief) is een streefbeeld over hoe de haven en omgeving er in 2030 uit moet zien, op basis van de huidige kennis. Het is een ontwikkelingsscenario voor de haven dat in de loop van het plan-MER-proces is vastgelegd op basis van de beoordelingen van de overige planalternatieven zoals onderzocht in het plan-MER, van voortschrijdend inzicht en van overleg gevoerd door het kabinet van de minister-president.

Het MMHA verschilt weinig van de varianten die uitgaan van een maximale ruimtelijke uitbreiding van de haven. Het verschil tussen dit MMHA en de planvarianten met Saeftinghedok houdt vooral verband met ontwikkelingen op linkeroever (o.a. in relatie tot landbouw). Bijkomende kennis over de natuurwaarden in het gebied wees uit dat het behoud van Putten-West belangrijk is voor de instandhouding van de speciale beschermingszones (SBZ). Bij de intekening van de nieuwe ontsluitingsinfrastructuur werd hiermee rekening gehouden, met als gevolg dat het Saeftinghedok werd ingekort om in de voorziene ruimte te passen. Putten-weiden zal gecompenseerd worden in het oostelijk deel van de Nieuw-Arenbergpolder. Het westelijk deel en de Muggenhoek krijgen een bestemming die gefaseerd wordt in de tijd, landbouw respectievelijk natuur.

Het plan-MER beschrijft de milieueffecten verbonden aan de uitvoering van het MMHA en ook de bij dit MMHA horende milderende maatregelen.

 

 

 

 

3.4 Principieel programma voor het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de haven van Antwerpen

Op 11 september 2009 koos de Vlaamse regering voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen conform het maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA) zoals omschreven in het plan-MER en de daaraan verbonden milderende en natuurcompenserende maatregelen. Ze gelastte de bevoegde ministers met de verdere uitwerking van dit alternatief, onder andere de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in overeenstemming met het principieel programma voor het rup en de opmaak van het bijbehorende onteigeningsplan. Conform de beslissing van 11 september dienen de betrokken ministers voorafgaand aan de plenaire vergadering voor het rup een gemotiveerde afweging te maken van alle door het plan-MER voorgestelde milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA (zie bijlage IX).

Bijlage 1 bij de toelichtingsnota: Beslissing van de Vlaamse Regering van 11 september 2009 betreffende de afbakening van de haven van Antwerpen - keuze alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang, natuurcompensatie, opmaak gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan volgens het principieel programma, opmaak onteigeningsplan en opmaak sociaal begeleidingsplan en vervolgtraject

In wat volgt wordt het principieel programma voor voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan zoals goedgekeurd door de Vlaamse regering op 11 september 2009 weergegeven.

 

 

 

Rechteroever

 

 

 [image]

 

 

 

 

 

 

Herbestemmen naar gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven van:

Z

 

Z1

 

 

 

 

Z2a Z2b Z2c Z3

- de industriegebieden binnen het zeehavengebied;

 

- het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s binnen het zeehavengebied, met name het gebied aan Luithagen inclusief een deel bufferstrook afrit A12 Luithagen;

 

- de zones voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut ter hoogte van de sluizen;

 

- een deel van de zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut van -1- het gebiedje tussen pompgemaal Rode Weel en Kuifeendvijver in functie van zone-eigen maken van ‘Biffa Treatment/Antwerp Waste Management’ en -2- het gebiedje tussen Kuifeendvijver en Grote Kreek in functie van zone-eigen maken van ‘Tabaknatie’ en ‘Deldo’;

 

Herbestemmen in functie van waterinfrastructuur van:

WA

- de bestaande dokken binnen het zeehavengebied.

 

 

L1

herbestemmen van de kmo-zone Schijns en de zone van de Main Hub / Freight Village in functie van het logistiek park Schijns. De aansluiting van het logistiek park op de A12, een kwalitatieve inrichting van de publieke ruimte en een representatieve inpassing van de bebouwing en de aanduiding van een bouwvrije zone langsheen de A12 vormen hierbij een aparte aandachtspunten. De ontsluiting wordt symbolisch aangeduid.

 

 

A1

herbestemmen naar gebied voor afvalverwerking en recyclage: Milieucluster rond Indaver en de Hooge Maey. Het gebied voor afvalverwerking en recyclage omvat een deel van de bufferzone langs de R2 voor de uitbreiding en optimalisatie van de afvalverwerkingsinstallatie van Indaver en de stortcapaciteit van de Hooge Maey. Het bestaande, bijzondere industriegebied (afvalverwerking) conform het gewestplan wordt eveneens herbestemd zodat voor het geheel dezelfde stedenbouwkundige voorschriften gelden. De mogelijke nabestemming op lange termijn van delen van het gebied (beboste landschapsheuvels met recreatief medegebruik, uitzichtpunt) dient verder te worden onderzocht.

 

 

O

herbestemmen naar een overgangszone tussen zeehavengebied en het grootstedelijk gebied met gebiedsspecifieke voorschriften (O): bedoeling is om voor het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s binnen het zeehavengebied, met name het gebied tussen de Vosseschijnstraat en de Noorderlaan (westwaarts vanaf de Korte Wielenstraat 4), in de toekomst steeds havengerelateerde activiteiten te voorzien. Bestaande vergunde (grootschalige) kleinhandel die niets van doen heeft met de havenactiviteiten zal kunnen behouden blijven binnen het bestaande, vergunde bouwvolume; uitbreidingen, verbouwingen zijn niet toegelaten; bijzondere aandacht moet gaan naar bebouwingstypologie, inpassing in het straatbeeld van de Noorderlaan, inrichting publieke ruimte opdat een kwalitatieve inrichting de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven ten goede zal komen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Herbestemmen in functie van spoorinfrastructuur:

H1

− herbestemmen naar gebied voor hoofdspoorwegennet van het vormingsstation Antwerpen-Noord, nl. het bestaande rangeerstation inclusief de voorziene uitbreiding (= inbreiding tussen bestaande spoorbundels): een deel van de zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut en een deel van het natuurgebied (deel van Binnenweilanden) worden herbestemd naar gebied voor hoofdspoorwegennet om de nodige ruimte te vrijwaren in functie van het vormingsstation. Het resterend gebied voor gemeenschapsvoorzieningen buiten het zeehavengebied aan de Edisonwijk kan voor herbestemming door de stad in aanmerking komen;

H2

− de hoofdspoorweg voor goederenvervoer (reeds bestemd in het gewestplan) wordt aangeduid: het betreft de delen van de hoofdspoorweg binnen het zeehavengebied en gelegen buiten het gebied H1 en het reeds bestemde Liefkenshoekspoor.

 

 

 

Herbestemmen in functie van weginfrastructuur:

W1

 

 

 

W2

− de hoofdweg R2 (tussen de Schelde en de A12) met aandacht voor de restruimte als permanente ecologische infrastructuur;

 

− bestemmen van de havenwegen: N101 (Scheldelaan) en N180 (Noorderlaan). Een bijkomende oeververbinding onder het Kanaaldok, parallel aan de bestaande tunnel (= tweede Tijsmanstunnel) dient te worden bestemd. De op- en afrittenomplexen van de R2 zullen aan weerszijden van de bestaande Tijsmanstunnel worden afgesloten ter bevordering van het doorgaande verkeer 5;

 

− bestemmen van een bouwvrije zone langsheen de A12 (zoveel mogelijk beperken).

 

 

 

Herbestemmen naar permanente ecologische infrastructuur van:

E1

 

 

 

 

 

E2

 

E3

 

E4

 

E5

- deel van de R2-strook (een bestemming die lijninfrastructuur in combinatie met ecologische infrastructuur toelaat): de bestemming moet rekening houden met het belang van de oost-west-infrastructurenbundel en met de landschappelijke en natuurverbindende rol van dit gebied (een centrale groene as op rechteroever);

 

- Grote Kreek (schrappen als VEN);

 

- Wachtboezem + zuidelijk deel tot aan sporenbundel + bunkergordel;

 

- Stadsgracht;

 

- delen van de dijken waarin pijpleidingenstroken zijn ingewerkt tussen slikken en schorren en zeehavengebied, cfr. plan-MER;

E6

- rest buffergebied ter hoogte van noordelijke grens van zeehavengebied.

 

 

 

 

 

 

Een aantal onderdelen van de permanente ecologische infrastructuur worden verweven met andere nevengeschikte functies bestemd, zonder als een apart gebied voor permanente ecologische structuur te bestemmen:

- de buffer ter hoogte van Zandvliet en Berendrecht: zie reeds bestemde buffer omheen zeehaven;

- langsheen de R2: zie infrastructurenbundel langs R2.

 

 

 

Bestemmen van stroken voor de toekomstige buffers:

B1

 

 

 

 

 

 

B2

- ten westen van Zandvliet-Berendrecht: een afstandsbuffer in zeehavengebied: recreatief medegebruik + in standhouding van natuur (in de Zouten) en landschappelijke kwaliteiten; de zonevreemde woningen/activiteiten uit zeehavengebied en uit bestemmingsgebied; geen hoofdleidingeninfrastructuur aanwezig en toegelaten in toekomst;

 

- ten zuiden van Opstalvalleigebied binnen zeehavengebied: Stocatradijk (verhogen westelijk deel door nieuw dijklichaam tegen bestaande aan te bouwen; verbinding Stocatradijk – De Zouten; doortrekking Stocatradijk in oostelijke richting; onderbreking voor Antwerpsebaan);

B3

- geluidsberm en/of scherm ten westen van de A12 ter hoogte van Opstalvalleigebied (in functie van behalen van instandhoudingsdoelstellingen voor Opstalvalleigebied).

 

 

 

Herbestemmen naar natuurgebied (met overdruk VEN (GEN)) van:

N1

 

 

 

 

 

 

N2

 

N3

- het Opstalvalleigebied: omzetting van de bufferzone tussen Reigersbos en Stocatradijk en van de bufferzone, het recreatiegebied, het woonuitbreidingsgebied, het agrarisch gebied en het reservegebied voor sliblagunering naar een bestemming die de gewenste inrichting en beheer als

gebied met grote natuurwaarde toelaat, stimuleert en beschermt;

 

- Kuifeendvijver + deel van Binnenweilanden;

 

- het bestaande industriegebied met overdruk ‘gebied voor windmolenpark’ in de noordwestelijke tip van zeehavengebied op rechteroever en het ingesloten ‘groengebied’. bestemmen als natuurgebied en uitsluiten uit zeehavengebied.

N4

- de meeuwenbroedplaats in de afritlus van A12 naar R2;

 

 

X

wachtboezem op einde van Churchildok in functie van waterhuishoudingsproblematiek van Schijnbekken vanuit bezorgdheid bijzondere aandacht te hebben voor de waterhuishouding- en overstromingsproblematiek in het gebied grenzend aan de rechteroever (gemeenten Kapellen, Stabroek, Antwerpen enz.), daar die gerelateerd is aan ingrepen in het zeehavengebied (demping verlegde Schijns, wijziging functie pompgemaal Rode Weel,…).

 

 

D

omzetting van de dienstenzone ten westen van A12 ten behoeve van de wachtplaatsen voor de binnenvaart ‘Noordland’ naar een bestemming die de gewenste inrichting en beheer als wachtplaats toelaat en stimuleert (= buiten zeehavengebied).

 

 

 

bestemmen ifv hoogspanningsleidingen: de bestaande leidingen uit het gewestplan worden hernomen. Eventuele nieuwe hoogspanningsleidingen die geen beoordeling in het plan-MER behoeven, kunnen desgevallend na afweging worden toegevoegd.

 

 

 

bestemmen van andere hoofdtransportleidingen (buiten infrastructurenbundels R2):

langsheen Scheldelaan, Noorderlaan, A12 en R2, verbindingen ertussen, verbindingen over de Schelde, aansluitingen op internationale transitleidingen,… (opname voorlopig enkel mogelijk indien geen beoordeling in het plan-MER noodzakelijk is)

 

 

 

fietsverbindingen waarvoor ruimte dient vrijgehouden op strategische plaatsen binnen het havengebied worden symbolisch aangeduid in het GRUP, bijvoorbeeld over/onder het Kanaaldok en de Schelde; ter hoogte van het vormingsstation, …

 

 

 

 

 

 

Linkeroever

 

 [image]

 

 

 

 

Herbestemmen naar gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven van:

Z

 

 

 

Z4

 

 

 

Z5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Z6

 

 

 

 

 

 

 

 

Z7

- de industriegebieden, met uitzondering van paarse gebieden in GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, binnen het zeehavengebied;

 

- smalle restjes reservatiegebied uit gewestplan langsheen Vraesenedok en andere bestaande dokken langs Waaslandkanaal worden opgeheven;

 

- de haventerreinen rond het toekomstige Saeftinghedok (herbestemming van huidig woongebied en woonuitbreidingsgebied rond Doel, klein deel landelijk woongebied, recreatiegebied, agrarisch gebied, havenuitbreidingsgebied + reservatie voor verlenging van Waaslandkanaal richting Saeftinghe, natuurgebied langs Schelde, leefbaarheidsbuffers uit GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, reservegebied voor specieberging uit GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, deel tijdelijke natuurcompensatie);

Deze gebieden mogen gebruikt worden voor landbouw tot ze ingenomen worden door havenontwikkeling. De oprichting van nieuwe bedrijfszetels is niet mogelijk. Normale bedrijfsinvesteringen kunnen tot de Vlaamse Regering een beslissing heeft genomen over de effectieve invulling van het gebied;

 

- de zone van en omheen de kerncentrale (ic het bestaand paars gebied uitgebreid tot aan weg omheen kerncentrale en de waterbekkens voor kerncentrale): via overdruk verwijzen naar de productie van energie. De veiligheidsperimeter (uit het gewestplan) wordt niet hernomen in het GRUP. Hiervoor wordt verwezen naar de sectorwetgeving. Verder onderzoek in die context is noodzakelijk (zie ook RVR en actieprogramma);

 

 

- de kleine industriegebieden van Electrabel aan Melkader in functie van bestaande (soms zonevreemde) activiteiten: via overdruk verwijzen naar de productie van energie.

Z8

- aanpassing GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ ter hoogte van Groot Rietveld: rechttrekken begrenzing Groot Rietveld => driehoekig gebiedje wordt Z-gebied

 

Herbestemmen in functie van waterinfrastructuur van:

WA1

 

 

 

 

 

 

 

 

WA2

 

 

 

WA3

 

 

 

 

WA4

- het Saeftinghedok volgens de afmetingen zoals opgegeven door de afdeling Maritieme Toegang van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken.

Dit gebied mag gebruikt worden voor landbouw tot het ingenomen zal worden door waterinfrastructuur. De oprichting van nieuwe bedrijfszetels is niet mogelijk. Normale bedrijfsinvesteringen kunnen tot de Vlaamse Regering een beslissing heeft genomen over de effectieve invulling van het gebied;

 

- verlenging van Verrebroekdok (fase 3): reservatiegebied in GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ wordt effectief bestemd;

 

- Tweede sluis op einde van Deurganckdok:reservatiegebied in GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ wordt gedetailleerd vastgelegd (en overbodige delen van de reservatie worden geschrapt);

 

- slikken en schorren tussen Deurganckdok en Schelde.

 

 

 

 

 

L2

herbestemmen in functie van het logistiek park Waasland: De buffering van het logistiek park Waasland dient voldoende aandacht te krijgen. De ontsluiting wordt symbolisch aangeduid. Delen van de zuidelijke groenzone worden herbestemd tot logistiek park.

 

 

A2

herbestemmen naar gebied voor afvalverwerking en recyclage: Milieucluster rond Indaver (perimeter nog te bepalen).

 

 

 

Herbestemmen in functie van spoorinfrastructuur:

H3

− herbestemmen naar gebied voor hoofdspoorwegennet: aanzet voor spoorverbinding langsheen E34.

 

 

 

Herbestemmen in functie van weginfrastructuur:

W3

 

 

 

W4

 

 

 

 

 

W5

− het noordelijke deel van de hoofdweg R2 (tot aan de Schelde) met aandacht voor de restruimte als permanente ecologische infrastructuur;

 

− E34 (grotendeels buiten de zeehaven) met aandacht voor de bouwvrije zone, mogelijks de parallelwegen (bijkomend onderzoek uit bv een project-MER is noodzakelijk), het Liefkenshoekspoor, resterende ruimte voor leidingen, (geluids)buffering en ecologische infrastructuur;

 

− O-structuur binnen de Waaslandhaven, bestaande uit drie takken:

1. de parallelwegen langs E34 van voor de kruising met de N451 tot aan de Canadastraat (zie W4)

2. de hoofdweg R2 met drie knooppunten (zie W3)

3. de nieuwe westelijke ontsluiting en verbinding naar de R2.

 

 

 

Herbestemmen naar permanente ecologische infrastructuur van:

E8

 

 

 

E10

 

 

 

 

 

E11

 

 

 

E12

 

E13

- resterende delen van Steenlandpolder (tijdelijke natuurcompensatie uit GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’);

 

- Zuidelijke Groenzone (natuurgebied uit GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’), volgens perimeter van de afdeling Maritieme Toegang van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken. Mogelijkheden voor bestaande leiding behouden;

 

- beperkt deel omheen Hoge Watergang voor verbinding van Zuidelijke Groenzone naar buffer omheen zeehaven;

 

- omheen Loghiddencity;

 

- ten zuiden van Rietveld Kallo.

 

 

 

Een heel aantal onderdelen van de permanente ecologische infrastructuur worden verweven met andere nevengeschikte functies bestemd, zonder als een apart gebied voor permanente ecologische structuur te bestemmen:

- ter hoogte van westelijke en noordelijk begrenzing van het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven: zie reeds bestemde + uitbreiding van reeds bestemde buffer omheen zeehaven;

- verbinding van Zuidelijke Groenzone naar buffer omheen zeehaven: zie infrastructurenbundel langs E34;

- langsheen de R2: zie infrastructurenbundel langs R2.

 

 

 

Bestemmen van stroken voor de toekomstige buffers:

B4

 

B5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

B6

- ten zuiden van de E34: zie W4;

 

- ter hoogte van westelijke en noordelijk begrenzing van het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven:

o westelijk: deels herbestemmen, doortrekken en herbegrenzen van buffer in GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’;

o noordelijk: Sigmadijk en landschappelijke inpassing is onderdeel van buffer en gesitueerd in het zeehavengebied;.

o rond de kerncentrale: Sigmadijk is gelegen buiten het zeehavengebied;

 

- Bufferdijk aan oostrand van Groot Rietveld.

B7

- buffer die de volumebuffer langs de R2 (zie GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’) verbindt met het geluidsscherm of de aarden wal aan de Kallosluis (zie GRUP ‘Liefkenshoek spoortunnel’) om de woonkern van Kallo nog beter af te schermen voor industriegeluid

 

 

 

Herbestemmen naar natuurgebied (met overdruk VEN (GEN)) van:

N5

 

 

 

 

N6

 

N7

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

N8

 

N9

- Putten West: omzetting van Tijdelijke Natuurcompensatie (uit GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’) met uitbreiding tot aan reeds bestemde natuurgebied rond de Zoetwaterkreek;

 

- Natuurgebied rond De Grote Geule;

 

- Natuurgebied tussen Nederlandse grens, kerncentrale en noordelijke grens zeehavengebied met uitzondering van het poldergebied omheen Prosperdorp en met uitzondering van de reeds bestemde natuurgebieden (Intergetijdengebied noordelijk gedeelte van Prosperpolder en Paardenschor). Het oostelijk deel van Nieuw-Arenbergpolder maakt deel uit van dit gebied. Binnen dit gebied zal op basis van onder meer monitoring de verdere fasering uitgewerkt worden.

In dit gebied zullen het merendeel van de bestaande woningen worden opgenomen in het onteigeningsplan en verdwijnen. Enkel voor de woningen die niet worden opgenomen in het onteigeningsplan (drie woningen in de westelijke punt van Prosperpolder Zuid) worden stedenbouwkundige voorschriften voorzien die het behoud ervan toelaten en die randvoorwaarden vastleggen zodat het behoud van de betreffende woningen de ontwikkeling van het natuurgebied niet in het gedrang brengt.

In de nota ‘Woningen in de nieuwe kerngebieden rond de haven van Antwerpen’ (zie bijlage 14) wordt aangetoond dat het laten verdwijnen van het gehucht Ouden Doel een rationele optie is. Bijgevolg gaat voorliggend principieel programma uit van het verdwijnen van Ouden Doel;

 

- slikken en schorren langs Schelde aan zuidzijde Deurganckdok;

 

- slikken en schorren langs Schelde aan zuidzijde Saeftinghedok (voornamelijk huidig recreatiegebied )

N10

- aan fort Liefkenshoek (aanpassing van natuurgebied uit GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’).

N11

- aanpassing GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ ter hoogte van Drijdijck; deel van buffer wordt herbestemd naar natuurgebied.

 

 

 

bestemmen ifv hoogspanningsleidingen: de bestaande leidingen uit het gewestplan worden hernomen. Eventuele nieuwe hoogspanningsleidingen die geen beoordeling in het plan-MER behoeven, kunnen desgevallend na afweging worden toegevoegd.

 

 

 

bestemmen van andere hoofdtransportleidingen (buiten infrastructurenbundels E34 en R2).

 

 

 

actualisatie van reeds bestemde koppelingsgebieden: corrigeren en actualiseren van de koppelingsgebieden uit GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’:

- herbestemmen van koppelingsgebieden rond Kallo;

- ten oosten van Verrebroek (correctie aan bedrijf Agro Inve nv);

- ten oosten van Kieldrecht.

 

 

 

herbestemmen van gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut en natuurgebied ter hoogte van fort Saint Marie naar een bestemming die bestaande en nieuwe recreatieve activiteiten (jachthaven, verblijfsinfrastructuur,…) toelaat. Daarnaast blijft landschapszorg een belangrijke functie. Voorgesteld wordt om deze bestemmingswijziging op gemeentelijk niveau door te voeren.

 

 

AG1

- herbestemmen naar agrarisch gebied van het reservegebied voor bufferzone uit gewestplan tussen Verrebroek en Kieldrecht en het industriegebiedje tussen Drijdijck en betreffende gebied;

AG2

- herbestemmen naar agrarisch gebied van de reststrook aan de westelijke grens van het havengebied (huidig gewestplan: havenuitbreidingsgebied);

A+N

- herbestemmen tot agrarisch gebied met nabestemming natuurgebied in 2025: Muggenhoek en Westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder. Dit is in uitvoering van het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief. In de toelichtingsnota zal de aandacht erop gevestigd worden dat een planwijziging nodig is indien in 2025 de monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen aanwijst dat deze gebieden niet nodig zijn als natuurgebieden. De oprichting van nieuwe bedrijfszetels is niet mogelijk. Normale bedrijfsinvesteringen van de bestaande bedrijven kunnen toegelaten worden.

 

 

WO1

− herbestemmen naar gebied voor wonen en landschapszorg, toeristisch- recreatieve functies en landbouw van omgeving rond Prosperdorp met duidelijke ontwikkelingsperspectieven voor bestaande woningen en andere gebouwen, link met omliggende landschap, toeristisch-recreatieve functie duidelijk omschrijven;

 

 

 

 

 

3.5 Verdere beleidsoriënterende stappen

Het principieel programma is vertaald in een grafisch plan en bijhorende stedenbouwkundige voorschriften. Voor de stedenbouwkundige voorschriften is zoveel mogelijk uitgegaan van de typevoorschriften. Waar nodig zijn gebiedsspecifieke bepalingen toegevoegd. Bij de opmaak van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan werd beperkt afgeweken van het principieel programma.

In afwijking van het principieel programma is:

- enkel op rechteroever een milieucluster aangeduid en herbestemd naar gebied voor afvalverwerking en recyclage. De uitbouw van een milieucluster aan Hooge Maey op rechteroever wordt in het tussentijds strategisch plan expliciet vermeld als een structuurbepalend element van de gewenste ruimtelijke structuur. Op linkeroever bleek het aanduiden van een milieucluster een ruimtelijke differentiëring per activiteit met zich mee te brengen die niet wenselijk is;

- de raamstructuur van het spoorwegennet en de bundels gedetailleerder opgenomen in het grafisch plan:

Op beide oevers wordt een lus voorzien, vertrekkende en toekomende aan het vormingsstation, bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ of ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. In de rand wordt opgemerkt dat de opname op het rup van het raamwerk voor de spoorinfrastructuur niet mag begrepen worden als dat het raamwerk zou behoren tot de basisinfrastructuur uit het havendecreet. Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 13/07/2001 houdende de aanduiding van de maritieme toegangswegen en de bestanddelen van de haveninfrastructuur bepaalt dat enkel de daarin opgesomde zaten van spoorwegen behoren tot de basisinfrastructuur.

- Op de grens met het grootstedelijk gebied Antwerpen volgt de grenslijn van het zeehavengebied de grenslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen. Ter hoogte van de aanzet van het Albertkanaal wordt een aanpassing van de grenslijn van het grootstedelijk gebied voorzien zodat het Albertkanaal niet tot het zeehavengebied behoort. Ook ter hoogte van de Royerssluis wordt een aanpassing van de grenslijn van het grootstedelijk gebied voorzien zodat een eventuele toekomstige uitbreiding van de sluis in het zeehavengebied komt te liggen.

Het principieel programma voor het rup bevat de herbestemming in functie van de E34 en de uitbreiding van deze weginfrastructuur, voor het deel van voor de kruising met de N451 tot aan de Canadastraat. De planMER voor de E34 en de parallelwegen dient te zijn goedgekeurd opdat de E34 of de parallelwegen kunnen worden meegenomen in het afbakeningsrup. De richtlijnen dateren van 29 juni 2010. Voorlopig is de planMER nog niet afgerond. Bijgevolg is de betreffende infrastructuur niet meegenomen in het voorstel. Zodra de planMER is goedgekeurd, kan een bijkomend gewestelijk rup worden opgemaakt voor deze infrastructuur (naar analogie met andere infrastructuren, b.v. de A12 of de spoorinfrastructuren). De E34 is opgenomen in het actieplan.

In het planMER over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving is rekening gehouden met een buffer ten zuiden van de E34 vanaf de R2 tot en met Blokkersdijk. Uit verder onderzoek blijkt dat de buffer ten zuiden van de E34 het industriegeluid niet kan bufferen, maar in de eerste plaats zal dienen voor de buffering van het verkeersgeluid van de E34. Naar aanleiding van de planMER voor de E34 en de parallelwegen worden de buffer voor mildering van het verkeersgeluid in het gebied ten zuiden van de E34 en de landschappelijke inpassing van de E34 verder onderzocht in een landschapsstudie. Ontwerpend onderzoek moet o.a. uitwijzen of de buffering van de Waaslandhaven dient te worden gebundeld ten zuiden van de E34 met de landschappelijke inpassing en geluidsafscherming van de E34. In voorliggend rup wordt de buffer ten zuiden van de E34 niet meegenomen. De buffer in de gewenste vorm wordt gekoppeld aan het ruimtelijk proces voor de E34.

Tot slot wordt via voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan de agrarische bestemming in de Ettenhovense polder bevestigd. Bij de opmaak van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan kwam de Vlaamse regering overeen om de Ettenhovense polder bijkomend op te nemen in het rup omdat:

- de actie Ettenhovense polder is opgenomen in het ‘gebiedsgerichte programma 2010’ van AGNAS en dergelijke acties maximaal dienen te worden gekoppeld aan lopende initiatieven;

- de (her)bestemming van de Ettenhovense polder gekoppeld is aan het zeehavenproces door zijn ligging in de Speciale Beschermingszone (SBZ) ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. (De polder is grotendeels gelegen in een Vogelrichtlijngebied (dat zich ook op linkeroever bevindt). Pas nadat duidelijk werd dat in de Ettenhovense polder geen natuurcompensaties dienen te worden gerealiseerd kon men de bestaande landbouw bevestigen.)Hiertoe is in voorliggende toelichtingsnota een onderzoek tot m.e.r. geïntegreerd waarin aangegeven is dat het behoud van de agrarische bestemming geen negatieve impact op de SBZ kan veroorzaken.

Het gebied van de Ettenhovense polder is ook voorwerp van de planMER voor de Nx. Eén van de mogelijke tracés voor de Nx die in de planMER is onderzocht, doorkruist de Ettenhovense polder. Op 19/12/2012 is de planMER goedgekeurd. Afhankelijk van de tracékeuze zal mogelijks, om voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan te wijzigen, een nieuw gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan worden opgemaakt ten behoeve van de realisatie van de Nx. Aangezien de Ettenhovense Polder bijkomend aan het principieel programma is opgenomen in het rup, wordt dit opgenomen in een apart deelplan.

Conform de beslissing van 11 september dienen de betrokken ministers voorafgaand aan de plenaire vergadering voor het rup een gemotiveerde afweging te maken van alle door het plan-MER voorgestelde milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA. Op 22 juli 2011 stemde de Vlaamse regering in met de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen alsook met de doelstellingen voor en fasering van natuurontwikkeling. Ze heeft de bevoegde ministers belast om in samenspraak met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij LSO een afsprakenmatrix voor de realisatie van de natuurkerngebieden op te stellen. Ze heeft een procesmanager aangesteld voor het verdere verloop van het project en gelast de bevoegde ministers met de verdere uitvoering ervan.

 

 

 

 

4. Sectorale wetgeving

 

4.1 Relatie met het havendecreet

In artikel 2 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens (verder het havendecreet genoemd) wordt het havengebied van Antwerpen gedefinieerd als de havens en aanhorigheden gelegen op de rechter- en linkeroever van de Zeeschelde ter hoogte van het grondgebied van de stad Antwerpen, van de gemeente Beveren en van de gemeente Zwijndrecht. Diverse besluiten van de Vlaamse Regering geven uitvoering aan het havendecreet, waaronder het uitvoeringsbesluit van 13 juli 2001 houdende de aanduiding van de voorlopige begrenzing van de havengebieden.

In afwachting van de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen wordt in artikel 1, 1° en 2 ° van dit besluit het voorlopig zeehavengebied gedefinieerd als “ 1° voor de zeehaven van Antwerpen: de oppervlakte aan industriegebied en zeehavengebied en de aanhorigheden die er een ruimtelijk, economisch of functioneel geheel mee vormen, dat nagenoeg overeenstemt met de oppervlakte van de haven van Antwerpen, gelegen binnen de oppervlakte, omschreven in het koninklijk besluit van 2 februari 1993 houdende de vaststelling van de lijst van de havens en hun aanhorigheden, overgedragen van de Belgische Staat aan het Vlaamse Gewest, waarbij in afwachting van de bestemmingsaanduiding van ca. 70-100 ha in het zuiden van de oude zeehaven (Eilandje, Scheldekaaien en Antwerpen-Zuid) dit zuidelijk deel voorlopig tot het zeehavengebied van Antwerpen behoort; 2° voor Antwerpen-Linkeroever (Waaslandhaven): het zeehavengebied en aanhorigheden die er een ruimtelijk, economisch of functioneel geheel mee vormen, dat overeenstemt met de oppervlakten industriegebied en alle vermelde types zeehavengebied, bepaald in het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren, gedeeltelijk gewijzigd op 8 september 2000 (Belgisch Staatsblad 25 oktober 2000);”.

Artikel 3 van het havendecreet bepaalt dat het zeehavengebied afgebakend wordt in een ruimtelijk uitvoeringsplan. De inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering tot definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan maakt dat de voorlopige afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen wordt vervangen door de afbakening volgens dit RUP. Op basis van het Havendecreet kunnen het Gemeentelijk Autonoom Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij voor Grond- en Industrialisatiebeleid voor het linkerscheldeoevergebied voor de aspecten grond- en industrieel beleid op de Linkerscheldeoever, dat gescheiden wordt van het havenbeheer, binnen de afbakeningslijn een gecoördineerd beleid voor de zeehaven Antwerpen voeren.

 

 

 

 

4.2 Ruimtelijke Veiligheidsrapportage (RVR)

Het RVR werd opgemaakt voor het strategisch plan van de haven van Antwerpen en voor het afbakeningsRUP. Op 21 november 2008 werd het gunstig beoordeeld door de dienst Veiligheidsrapportering van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Voor de toetsing van de huidige risico's is uitgegaan van de toestand op 1 januari 2005.

Het RVR concludeert, samengevat, dat uit het oogpunt van de mensrisico’s mag gesteld worden dat het voorstel van strategisch plan en bijgevolg eveneens het RUP beantwoordt aan de vereiste om te voorkomen dat door wijziging van grondbestemming en / of –gebruik de risico’s van zware ongevallen toenemen, dit in de veronderstelling dat:

- de verdere invulling van het zeehavengebied, t.t.z. de inplanting of wijziging van bedrijven met gevaarlijke stoffen, gebeurt overeenkomstig de vastgestelde risicozonering;

- bijkomende woongebieden en kwetsbare bestemmingen enkel in de vastgestelde veiligheidszones worden toegelaten;

- bijkomende locaties waar veel publiek aanwezig kan zijn, binnen of nabij het industriegebied, kunnen enkel toegelaten worden mits bijkomend onderzoek (bv een kwantitatieve risicoanalyse) aantoont dat er geen impact is op de externe veiligheid.

Om deze reden is in de stedenbouwkundige voorschriften voor bepaalde gebieden een bepaling opgenomen waarbij voor een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning een advies dient gevraagd te worden aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Overheid, de dienst Veiligheidsrapportering (zie toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften).

De dienst Veiligheidsrapportering van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie heeft in haar advies, d.d. 21/10/2011, naar aanleiding van de plenaire vergadering over het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan gesteld dat het RVR dat werd opgemaakt voor het strategisch plan van de haven van Antwerpen, onder voorwaarden, kan gebruikt worden als RVR bij het GRUP:

 

Uit haar advies:

“In wat hieronder volgt wordt nagegaan of het RVR SPHA kan gebruikt worden als ruimtelijk veiligheidsrapport bij het GRUP. Er wordt onderzocht in welke mate de afbakening van het GRUP verschilt van de afbakening gebruikt in het RVR SPHA, en ingeschat wat de mogelijke invloeden van deze verschillen kunnen zijn op de in het RVR SPHA uitgevoerde risicozonering.

1. Alle gebieden die in het GRUP voorzien worden voor bedrijven werden in het RVR SPHA onderzocht naar Seveso- draagkracht (lees: er werd een risicozonering voor uitgevoerd), met uitzondering van de volgende zones:

a. de zone rond de sluizencomplexen

De zone rond de Zandvlietsluis-Berendrechtsluis en de zone rond de Boudewijnsluis-Van Cauwelaertsluis wordt in het GRUP bestemd voor bedrijven. In het RVR SPHA werden deze zones op basis van het toen vigerende gewestplan beschouwd als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut, en aldus niet betrokken in de risicozonering. Op zich hoeft dit echter geen probleem te zijn omdat, mede gelet op de beperkte 6 omvang van deze zones, de risicozonering van deze zones ‘op zicht’ (logischerwijze) kan bekomen worden door een doortrekking/verderzetting van de zonering van het aansluitende gebied.

b. een zone ter hoogte van de Royersluis

In voorliggend GRUP wordt een zone voor de uitbreiding van de Royersluis, die oorspronkelijk deel uitmaakte van het Grootstedelijk Gebied Antwerpen, opgenomen in het Zeehavengebied. Deze zone maakte ten tijde van de opmaak van het RVR SPHA geen deel uit van het strategisch plan en werd in het RVR SPHA dan ook niet risico-gezoneerd. Ook voor deze zone kan de risicozonering ‘op zicht’ bekomen worden, door doortrekking/verderzetting van de risicozonering van de aansluitende gebieden.

c. Aan de zuidoostelijke grens van het plangebied wordt de zone voor bedrijven in het GRUP iets ruimer getekend dan wat in het RVR SPHA als industriegebied werd risico-gezoneerd. Een logische doortrekking ‘op zicht’ is hier niet zonder meer mogelijk vanwege de aanwezigheid van zowel gebieden met woonfunctie als gebieden met kwetsbare locatie op zeer korte afstand.

2. In het RVR SPHA werd een aantal gebieden risico-gezoneerd die thans niet opgenomen zijn binnen de afbakening van het Zeehavengebied (bv. een zone ter hoogte van de Prosperpolder, een industriezone op het grondgebied van Zwijndrecht, de zone in het GRUP ‘Waaslandhaven fase I en omgeving’ bestemde zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven). Het weglaten van deze risico-gezoneerde gebieden heeft geen impact op de risicozonering van de andere gebieden.

3. Ter hoogte van de ingang van het Albertkanaal wordt een zone overgeheveld van het Zeehavengebied naar het Grootstedelijk Gebied Antwerpen. Dit heeft geen impact op de risicozonering van het Zeehavengebied.

4. Zoals hoger al gesteld zijn de gebieden met woonfunctie en de gebieden met kwetsbare locatie in en in de onmiddellijke omgeving van het plangebied determinerend voor de risicozonering binnen het plangebied.

Ter hoogte van Prosperdorp is de zone voor wonen volgens het GRUP ruimer genomen dan wat in het RVR SPHA als gebied met woonfunctie werd beschouwd. Deze wijziging heeft wel impact op de risicozonering, zeker in zones onmiddellijk aansluitend aan deze zone. Echter, in het GRUP wordt tussen het de bestemde zone voor wonen en de bestemde zone voor bedrijven een ruime bufferzone voorzien, onder de vorm van natuurgebied.

5. Ten aanzien van de afgebakende veiligheidszone voor gebieden met woonfunctie en voor gebieden met kwetsbare locatie dient nagegaan of binnen deze veiligheidszones wijzigingen op vlak van gebieden met woonfunctie en gebieden met kwetsbare locatie opgetreden zijn in vergelijking met de toestand op 01/01/2005. Zoals eerder aangegeven beïnvloeden dergelijke wijzigingen immers de risicozonering.

Voor zover de dienst Veiligheidsrapportering kan nagaan, hebben dergelijke wijzigingen zich niet voorgedaan. Dit moet echter nog door de initiatiefnemer van het GRUP bevestigd worden.

6. Aan het Zeehavengebied werd het gebied van de Ettenhovense Polder toegevoegd. Dit heeft geen invloed op de in het RVR SPHA uitgevoerde risicozonering.

 

Conclusie:

 

Met in achtname van de resultaten van voorgaande toetsing, met bijzondere aandacht voor punt 5, meent de dienst Veiligheidsrapportering dat het RVR SPHA kan gebruikt worden als RVR bij het GRUP. Bij het gebruik van dit RVR SPHA dient wel de nodige voorzichtigheid aan de dag gelegd, specifiek met betrekking tot de hierboven aangehaalde punten. De resultaten van het RVR SPHA zijn in alle geval indicatief.

De dienst Veiligheidsrapportering vraagt aan de initiatiefnemer om bovengenoemde aftoetsing in de toelichtingsnota op te nemen, teneinde aan te tonen dat (het resultaat van) het RVR SPHA ook voor dit GRUP van toepassing is.“

 

 

Begin 2012 ging de administratie na of er binnen de veiligheidszone sinds 1/1/2005 wijzigingen zijn opgetreden op het vlak van gebieden met een kwetsbare locatie, met andere woorden of er binnen de veiligheidszone voor kwetsbare locaties sinds 1/1/2005 scholen, ziekenhuizen of rust- en verzorgingstehuizen zijn gepland of gerealiseerd. Op basis van de ontvangen informatie achtte de dienst Veiligheidsrapportering op 3/02/2012 het niet nodig om de risicozonering uit het RVR SPHA bij te (laten) werken.

 

 

 

4.3 Planmilieueffectrapportage en bijkomend onderzoek tot milieueffectrapportage

 

 

4.3.1 plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ (zie ook bijlage VIa)

 

Het gewestelijk RUP “afbakening zeehavengebied Antwerpen” dient te voldoen aan de essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage. De Europese richtlijn 2001/42 /EG inzake milieubeoordeling van bepaalde plannen en programma’s is in Vlaanderen omgezet naar het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

In uitvoering van artikel 4.2.1 en 4.2.3 van het decreet van 27 april 2007 houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (plan-MER decreet) en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (decreet Natuurbehoud) dient een plan-MER opgemaakt te worden voor een ruimtelijk uitvoeringsplan wanneer dit ruimtelijk uitvoeringsplan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor project-MER plichtige projecten of wanneer dit ruimtelijk uitvoeringsplan aanzienlijke milieueffecten kan hebben of wanneer een passende beoordeling in uitvoering van het decreet Natuurbehoud vereist is.

Het op te maken ruimtelijk uitvoeringsplan voldoet aan deze voorwaarden.

Daar het strategisch plan het ontwikkelingskader vormt voor de haven en daar het ruimtelijk uitvoeringsplan een onderdeel is van de uitvoering van dit strategisch plan, werd geopteerd om voor het strategisch plan een plan-MER op te maken: het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’. Dit plan-MER bevat eveneens de passende beoordeling en de watertoets.

Het kennisgevingsdossier van het plan-MER werd door de dienst Milieueffectrapportage van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie volledig verklaard op 16 mei 2006. De ter inzage legging liep van 17 mei 2006 tot 17 juni 2006. Gezien de effecten van het strategisch plan grensoverschrijdend zijn, werd de kennisgeving ook bezorgd aan het Nederlandse bevoegde gezag.

Op 18 december 2006 besliste de dienst Milieueffectrapportering over de richtlijnen voor de opmaak van het plan-MER.

Op basis van deze richtlijnen werd het plan-MER opgemaakt. Het eindrapport van het plan-MER werd op 4 maart 2009 door de dienst Mer van LNE goedgekeurd (zie website LNE).

 

 

Alternatievenonderzoek

In het plan-MER worden aanvankelijk verschillende planalternatieven vergeleken met het nulalternatief. Het nulalternatief en de planalternatieven geven de verwachte situatie weer in het referentiejaar (2030).

Naderhand is tijdens het onderzoek een alternatief naar voor gekomen, het meest maatschappelijk haalbaar alternatief (MMHA) dat eveneens onderzocht werd.

Binnen de twee oorspronkelijke planalternatieven worden planvarianten gedefinieerd. Een planvariant is een keuzemogelijkheid binnen een bepaald planalternatief op het (lagere) niveau van concept of inrichtingswijze.

Het nulalternatief is de situatie waarbij het strategisch plan van de haven niet wordt uitgevoerd. Vertrekkende van de situatie in 2006 werd alleen rekening gehouden met de autonome ontwikkeling en de uitvoering van beslissingen die reeds genomen zijn

De planalternatieven onderscheiden zich door hun fundamenteel ander toekomstperspectief, met een ander ruimtebeslag tot gevolg. Het essentiële verschil is de wijze waarop met de verwachte groei wordt omgegaan: door inbreiding en herstructurering (A-varianten) of door uitbreiding van de haven (B- varianten).

In planalternatief A blijft de ruimtelijke uitbouw van de haven beperkt. De verdere havenontwikkeling zal plaats vinden door herstructureringen, door optimalisering van wat er vandaag is en door verhoging van de productiviteit, waar dit mogelijk is.

Voor dit alternatief werden in het plan-MER volgende planvarianten bestudeerd:

- Planvariant A1a: ruimtelijke consolidatie zonder herconfiguratie, bij lage economische groei;

- Planvariant A1b: ruimtelijke consolidatie zonder herconfiguratie, bij hoge economische groei;

- Planvariant A2: ruimtelijke consolidatie met herconfiguratie van Waaslandhaven. In deze variant wordt een ingrijpende wijziging doorgevoerd aan de configuratie van de Waaslandhaven, waarbij een deel ervan wordt omgevormd tot getijdenhaven.

In planalternatief B vindt een maximale ruimtelijke uitbouw van de haven plaats, binnen de grenzen die vanuit de lokale leefbaarheid en de inpassing van de haven in haar omgeving worden gesteld. Het door dit alternatief ingenomen areaal op de linkeroever wordt in grote lijnen gelijk gesteld aan het zeehaven- en uitbreidingsgebied uit het gewestplan 2000, gecorrigeerd met de voorkeursgebieden uit de Achtergrondnota Natuur Haven van Antwerpen.

Voor planalternatief B werden in het plan-MER volgende planvarianten bestudeerd:

- Planvariant B1: maximale getijdenafhankelijke noordelijke uitbreiding Waaslandhaven, wat de aanleg van een tweede getijdendok op linkeroever veronderstelt;

- Planvariant B2: minimale getijdenafhankelijke noordelijke uitbreiding Waaslandhaven. Ook hier wordt een tweede getijdendok op linkeroever voorzien, maar met kleinere afmetingen;

- Planvariant B3: getijdenonafhankelijke noordelijke uitbreiding Waaslandhaven. Toename van de overslagcapaciteit van de haven wordt hier niet gezocht in de aanleg van een nieuw getijdendok maar in de uitbreiding van het niet-getijdengebonden deel van de Waaslandhaven in noordelijke richting.

Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar blz. 25 tot 52 van het hoofdrapport van het plan- MER. De planvarianten bevatten zowel infrastructuur- als natuurprojecten.

 

 

Beschrijving van het maatschappelijk meest haalbare alternatief (MMHA)

In kader van het plan-MER werd een multicriteria-analyse (MCA) uitgevoerd die de verschillende planvarianten vergeleek op basis van de milieueffecten en de economische effecten. Als resultaat van de MCA werd planvariant B1 aangeduid als voorkeursalternatief.

Op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht (gebaseerd op bijkomende studies, overleg, nieuwe gegevens,…) werd deze variant aangepast tot een maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA). Hierbij moet opgemerkt worden dat de verschillen met planvariant B1 hoofdzakelijk verband houden met de ontwikkelingen op de linkeroever. Het nieuwe dok is korter. Bijkomende kennis over de natuurwaarden in het gebied wees uit dat het behoud van Putten-West belangrijk is voor de instandhouding van de speciale beschermingszones (SBZ). Bij de intekening van de nieuwe ontsluitingsinfrastructuur werd hiermee rekening gehouden, met als gevolg dat het dok werd ingekort om in de voorziene ruimte te passen. Putten-weiden wordt vervangen door de inrichting van het oostelijk deel van de Nieuw-Arenbergpolder. Het westelijk deel en de Muggenhoek krijgt een bestemming die gefaseerd wordt in de tijd (zie milieuverklaring).

Dit MMHA bestaat uit een ruimtelijke visie over de havenontwikkeling en de omgeving.

 

Het MMHA is een streefbeeld over hoe de haven en omgeving er in 2030 uit moet zien, op basis van de huidige kennis. Het RUP is een ruimtelijke vertaling van het MMHA.

Het plan-MER brengt, voor de verschillende planvarianten, de effecten in beeld. Voor een volledige beschrijving van deze effecten wordt verwezen naar het plan-MER. In de milieuverklaring wordt aangegeven hoe er met de resultaten van de plan-MER omgegaan wordt in het RUP.

 

 

4.3.2 Aanvullingen op de plan-MER – Ettenhovense Polder (zie ook bijlage VIb)

 

De Vlaamse Regering heeft in 2010 beslist om in voorliggend RUP eveneens de Ettenhovense Polder uit het gebiedsgerichte programma van de Agrarische en Natuurlijkse Structuur (AGNAS) op te nemen omwille van de relatie van dit gebied met het zeehavengebied.

Deze beslissing werd genomen na de goedkeuring van de plan-MER met als gevolg dat voor dit gebied het natuur- en milieuonderzoek nog diende te gebeuren in aanvulling op de plan-MER.

Uit de doelstelling van het voorgenomen deelplan (herbestemming van de Ettenhovense Polder) en de beschrijving van de mogelijke activiteiten blijkt dat er geen wijzigingen optreden t.a.v. de vergunbaarheid van projecten uit de bijlagen I of II van het ‘besluit van de Vlaamse Regering houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage van 10 december 2004’. Het planonderdeel voor de Ettenhovense polder vormt geen kader voor een project van Bijlage I of Bijlage II. Daarom is, in uitvoering van artikel 4.2.5 van het decreet van 27 april 2007 houdende de wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), voorafgaand aan de opmaak van dit deel van het ruimtelijk uitvoeringsplan geen plan-MER opgemaakt, maar een onderzoek tot milieueffectenrapportage gevoerd.

Het agentschap Natuur en Bos werkte in samenwerking met de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het departement Landbouw en Visserij een onderzoek tot milieueffectenrapportage uit.

Het onderzoek tot milieueffectrapportage concludeerde dat bij de geplande inrichting van de Ettenhovense Polder geen aanzienlijke negatieve milieueffecten verwacht worden.

Specifiek voor de herbestemming van het ‘recreatiegebied’ naar ‘gebied voor recreatievliegen’ ter hoogte van het bestaande vliegveld stelt het onderzoek dat:

- het van essentieel belang is dat de landingsbaan in gras blijft en dat de gebouwen aan de Dijkstraat geconcentreerd blijven;

- de woonkernen van Stabroek, Hoevenen en Kapellen in de vliegcircuits (opgenomen in het Vliegveldhandboek) zijn opgenomen als te mijden zones.

Deze maatregelen zijn verwerkt in het RUP voor zover ze behoren tot het domein van de ruimtelijke ordening:

- De toelichtende kolom bij artikel R21.1. stelt dat het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied behouden blijft;

- Enkel ter hoogte van de zones met de overdruk ‘gebouwen, verhardingen en verharde parkeerplaatsen’, artikel R21.2., zijn gebouwen en verhardingen met een vloeroppervlakte groter dan 10m2 toegelaten.

De vraag voor advies n.a.v. de plenaire vergadering op 28/10/2011 voor het voorontwerp RUP moet ook beschouwd worden als een verzoek tot raadpleging over het geïntegreerde onderzoek tot milieueffectenrapportage in de zin van het DABM.

Conform de bepalingen van artikel 4.2.6 van het DABM werden het ‘onderzoek tot milieueffectrapportage’ en de uitgebrachte adviezen overgemaakt aan de dienst MER van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Op 8/12/2011 keurde de dienst MER de bevindingen en de conclusie van dit onderzoek goed, zodat bijgevolg geen plan-MER moet opgemaakt worden.

 

Uit de goedkeuringsbeslissing:

 

Volgend aandachtspunt blijft relevant voor de verdere besluitvorming :

  • in het screeningsdossier is aangegeven dat de lozing van afvalwater van de vliegveldinfrastructuur via de afgeleverde milieuvergunning (lozingsvoorwaarde) geregeld is. de initiatiefnemer van het plan maakt dan de redenering dat de effecten op waterkwaliteit daardoor niet aanzienlijk zouden zijn. Uit de beschrijving van de huidige toestand kan ook niet afgeleid worden of dit ook het geval is. Uitgaande van de gegevens van het maximaal aantal bezoekers (via de mobiliteitsgegevens: max. 50 pae per dag) schat de dienst Mer, alhoewel dat haar taak niet is, de vuilvracht op ongeveer 20 IE per dag (een advies van de VMM nav. de plenaire vergadering ontbrak). De dienst Mer gaat er van uit dat de lozing gebeurt ofwel via de riolering, en dan is er geen effect, ofwel gedeeltelijk gezuiverd wordt zodat de waterlopen waarin dit water wordt geloosd minstens voldoet aan de basiskwaliteit. Indien er niet geloosd wordt op de riolering of niet gezuiverd wordt dient er op aangedrongen te worden dat deze infrastructuur, gezien de bstendiging door dit RUP, zijn afvalwater behandelt in een individuele afvalwaterbehandeling alvorens het effluent geloosd wordt op het oppervlaktewater. We nemen wel aan dat een uitzonderlijke maximale lozing van 20 IE per dag op het oppervlaktewater hier niet voor aanzienlijke effecten zorgt

 

De resultaten van het onderzoek tot milieueffectrapportage kunnen geraadpleegd worden op www.mervlaanderen.be (nummer screeningsdossier OHPL1035 ).

 

 

4.3.3 Aanvullingen op de plan-MER –polder tussen Verrebroek en Kieldrecht (zie ook bijlage VIc)

 

 [image]

Het ‘reservegebied voor bufferzone’ tussen Verrebroek en Kieldrecht wordt herbestemd conform zijn huidige landbouwfunctie. Op het terrein vormt dit deel van het ‘reservegebied voor bufferzone’ één geheel met het op het gewestplan in het oosten aangrenzende industriegebiedje en restje agrarische gebied. Het betreffende industriegebied is nooit ingevuld geraakt en heeft zijn landbouwfunctie behouden. Daarom worden het industriegebiedje en restje agrarische gebied uit het gewestplan samen met het ‘reservegebied voor bufferzone’ herbestemd naar ‘agrarisch gebied’.

Het gebied valt niet binnen het studiegebied van de plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ (cfr. pag 1 fig 1-1 deelrapport landbouw planMER). In de Achtergrondnota natuur voor het Strategisch Plan voor de Haven van Antwerpen is een alternatievenonderzoek uitgevoerd. Voor het plangebied van de Polder tussen Kieldrecht en Verrebroek werden geen specifieke instandhoudingsdoelstellingen voor het bereiken van de gunstige staat van instandhouding van de vogelsoorten in dit Vogelrichtlijngebied geformuleerd.

Het gebied werd immers niet aangeduid als een natuurkerngebied. Het bevestigen van de agrarische bestemming in dit plangebied is bijgevolg zowel op vlak van locatie als inrichting het meest redelijk en meest realistisch.

De herbestemming naar agrarisch gebied is onderbouwd is via de ‘passende beoordeling’ van de planMER voor de haven. Deze ‘passende beoordeling’ heeft immers de gunstige staat van instandhouding afgetoetst voor het gehele vogelrichtlijngebied ‘3.6 Schorren en polders van de Beneden Zeeschelde’. Het MMHA houdt in dat, mits volwaardige realisatie van de natuurkerngebieden, alle ruimte die niet ingekleurd is als natuurkerngebied kan ingenomen worden voor economische doeleinden met inbegrip van landbouw (en met uitzondering van een aantal gebieden in het kader van de ecologische infrastructuur).

Er kan gesteld worden dat het om een ‘kleine wijziging’ gaat in de zin van art. 4.2.3 § 2 van het plan-MER- decreet. Het gaat om die gebieden waarvan de huidige bestemming in de plannen van aanleg hernomen wordt of om gebieden waarvan de herbestemming activiteiten zal toelaten die reeds vergunbaar waren bijde bestemming in de huidige plannen van aanleg. Daarom is, in uitvoering van artikel 4.2.5 van het decreet van 27 april 2007 houdende de wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), voorafgaand aan de opmaak van dit deel van het ruimtelijk uitvoeringsplan geen plan-MER opgemaakt, maar een onderzoek tot milieueffectenrapportage gevoerd.

De afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het departement Landbouw en Visserij werkte een onderzoek tot milieueffectenrapportage uit.

Het voorgenomen plan betreft enkele wijzigingen van het bestaand kader voor vergunningen. Door het samengaan van de verschillende planonderdelen zijn echter geen significante milieueffecten te verwachten, aangezien de wijzigingen ingegeven zijn door het bestaande gebruik van het gebied. Ten aanzien van de discipline mens-ruimtelijke ordening zijn positieve milieueffecten te verwachten gezien het bestaande economisch gebruik in de geëigende zone komt te liggen.

Het onderzoek tot milieueffectrapportage concludeert dat bij de geplande inrichting van polder tussen Verrebroek en Kieldrecht geen aanzienlijke negatieve milieueffecten verwacht worden.

De vraag voor advies n.a.v. de plenaire vergadering op 28/10/2011 voor het voorontwerp RUP moet ook beschouwd worden als een verzoek tot raadpleging over het geïntegreerde onderzoek tot milieueffectenrapportage in de zin van het DABM.

Conform de bepalingen van artikel 4.2.6 van het DABM werden het ‘onderzoek tot milieueffectrapportage’ en de uitgebrachte adviezen overgemaakt aan de dienst MER van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Op 8/12/2011 keurde de dienst MER de bevindingen en de conclusie van dit onderzoek goed, zodat bijgevolg geen plan-MER moet opgemaakt worden.

De resultaten van het onderzoek tot milieueffectrapportage kunnen geraadpleegd worden op www.mervlaanderen.be (nummer screeningsdossier OHPL1209).

 

 

4.3.4 Landbouweffectenrapport (LER)?

 

De opmaak van een landbouweffectenrapport maakt geen verplicht onderdeel uit van een ruimtelijk uitvoeringsplan.

In het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ wordt de landbouwsituatie omschreven bij de discipline mens. Een recent LER is daarvoor een ideaal instrument, maar is niet verplicht. In het betreffende plan-MER heeft men de gegevens van het LER 2006 gebruikt die nog steeds een relevante indicatie geven van de effecten van het MMHA op de aanwezige landbouwbedrijven.

Een actualisatie van het LER bleek niet nodig om een principiële beslissing over het MMHA te kunnen nemen, noch om de begrenzing van de verschillende bestemmingsgebieden te bepalen in voorliggend rup.

Ter actualisatie van de bedrijfsinformatie en -wensen in functie van o.a. de grondenbank Linkerscheldeoever heeft de VLM tijdens en na het openbaar onderzoek zitdagen met de betrokken landbouwers georganiseerd.

 

 

 

4.4 Milieuverklaring

 

 

4.4.1 Situering

 

Basisdocument voor het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ is het 'strategische plan' dat de ruimtelijke inzichten en de alternatieven voor havenuitbreiding verzamelt die de verschillende voorstudies (sinds 1998) hebben opgeleverd.

Het kennisgevingsdossier van het plan-MER werd door de dienst Milieueffectrapportage van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie volledig verklaard op 16 mei 2006. De terinzagelegging liep van 17 mei 2006 tot 17 juni 2006. Gezien de effecten van het strategisch plan grensoverschrijdend zijn, werd de kennisgeving ook bezorgd aan het Nederlandse bevoegde gezag 7.

Conform de bepalingen van het plan-MER decreet werden eveneens adviezen gevraagd aan de relevante administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen.

Op 18 december 2006 besliste de dienst Milieueffectrapportering over de richtlijnen voor de opmaak van het plan-MER.

Het eindrapport van het plan-MER werd op 4 maart 2009 door deze dienst goedgekeurd.

De Vlaamse Regering koos op 11 september 2009 op basis van de uitkomsten van de economische ontwikkelingsstudie (EOS) en het plan-MER voor het 'maatschappelijk meest haalbaar alternatief' (MMHA) als voorkeursalternatief voor havenuitbreiding.

De Vlaamse Regering stemde 22 juli 2011 in met de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen alsook met de doelstellingen voor en fasering van natuurontwikkeling. Ze heeft de bevoegde ministers belast om in samenspraak met het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Maatschappij LSO een afsprakenmatrix voor de realisatie van de natuurkerngebieden op te stellen. Ze heeft een procesmanager aangesteld voor het verdere verloop van het project en gelast de bevoegde ministers met de verdere uitvoering ervan.

Bijlage 2 bij de toelichtingsnota: Beslissing van de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 betreffende de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA

 

 

4.4.2 Bestudeerde plan-alternatieven en voorkeursalternatief voor ontwikkeling

 

In het plan-MER worden twee verschillende planalternatieven vergeleken met het nulalternatief. De planalternatieven onderscheiden zich door hun fundamenteel ander toekomstperspectief en ruimtebeslag. Het essentieel verschil is de wijze waarop met de verwachte groei wordt omgegaan: door inbreiding en herstructurering van de haven (A-alternatief) of door uitbreiding van de haven (B-alternatief). Binnen de planalternatieven worden nog varianten gedefinieerd.

Het nulalternatief en de planvarianten geven de verwachte situatie weer in het referentiejaar 2030.

De alternatieven bij lage economische groei (het nulalternatief en planvariant A1a) 8 beschikken niet over voldoende capaciteit voor de verwerking van het verwachte aantal containers in 2030 (hoofdrapport plan- MER pag 35). Het MMHA en de planvarianten B1 en B3 wel.

Hoge groei planvarianten leveren uiteraard hogere hinterlandtrafieken op met een verregaandere impact dan die met lage groei. De B-varianten hebben echter de neiging deze impacten een stuk beter op te vangen dan de A planvarianten door de infrastructuren die hier tegenover worden geplaatst.

Daar het plan-MER aangeeft dat de milieueffecten van planvariant B3 groter zijn dan die van planvariant B1, daar de passende beoordeling van planvariant B3 negatief is en daar het MMHA in de multicriteria- analyse beter geëvalueerd wordt dan planvariant B1, kan gesteld worden dat er geen minder schadelijke alternatieven zijn voor havenontwikkeling dan het MMHA als men economische doelstellingen, geformuleerd in de economische ontwikkelingsstudie (EOS), wil bereiken.

Planvariant B1 werd op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht aangepast tot een ‘maatschappelijk meest haalbaar alternatief’ (MMHA). Het verschil tussen dit MMHA en planvariant B1 houdt vooral verband met ontwikkelingen op linkeroever (o.a. in relatie tot landbouw). In het MMHA is er een mate van fasering opgenomen waardoor zones voor natuurontwikkeling en haveninfrastructuur nog in landbouwgebruik kunnen blijven tot projecten effectief in uitvoering gaan, wat positief is vanuit landbouwoogpunt. Voor een volledige beschrijving van dit alternatief wordt verwezen naar het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

 

 

4.4.3 Passende beoordeling

 

De passende beoordeling bij het plan-MER geeft aan dat in de eindsituatie van planvariant MMHA voldoende rekening gehouden zal worden met de ecologische doelen voor de relevante speciale beschermingszones (SBZ-habitatrichtlijn en SBZ-vogelrichtlijn). Het plan bevat de creatie van de nodige natuurkernstructuur waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en de arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden. Hierbij wordt aangenomen dat uiteindelijk de volledige strook lage weiden in de nieuw-Arenbergpolder en het volledige plassengebied Prosperpolder Zuid (toponiemen Muggenhoek en westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder) nodig zal zijn. Dit zou impliceren dat vanaf 2025 de natuurinrichting in deze beide gebieden zal worden aangevat.

Het plan zal echter niet voorkomen dat betekenisvolle negatieve effecten zullen optreden voor SBZ-V ‘De Kuifeend en Blokkersdijk’, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend, die nopen tot compensatie in het Opstalleivalleigebied.

De ruimtelijke vertaling van de natuurkernstructuur en de compensatie in Opstalvalleigebied gebeurt via onderhavig RUP.

 

 

De passende beoordeling voor voorliggend RUP is opgenomen in de plan-MER, met uitzondering voor het deelgebied ‘Ettenhovense polder’ (zie verder).

Overeenkomstig artikel 36ter, §3 van het decreet Natuurbehoud werd elke planvariant en het MMHA aan een passende beoordeling onderworpen (zie bijlage H van het hoofdrapport van het plan-MER).

Volgende speciale beschermingszones aangeduid in kader van de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (verder in deze nota de ‘vogelrichtlijn’ genoemd) liggen volledig binnen het plangebied:

- De Kuifeend en Blokkersdijk (BE2300222);

- Schorren en polders van de Benedenschelde (BE2301336).

Ook een deel van volgende speciale beschermingszones aangeduid in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (verder in deze nota de ‘habitatrichtlijn’ genoemd) liggen in het plangebied:

- Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent (BE2300006);

- Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat (BE2100045).

Uit de passende beoordelingen blijkt dat in de huidige situatie niet kan voldaan worden aan de verplichtingen van zowel vogel- als habitatrichtlijn.

Doordat de verschillende planvarianten de creatie bevatten van de nodige natuurkernstructuren, waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden, wordt er, voor wat de situatie betreft in 2030, voldoende rekening gehouden met de ecologische doelen voor de relevante SBZ-H en SBZ-V gebieden.

Voor het MMHA wordt hierbij aangenomen dat uiteindelijk de volledige strook lage weiden in de Nieuw- Arenbergpolder en het volledige plassengebied Prosperpolder nodig zal zijn.

Er zullen evenwel betekenisvolle negatieve effecten optreden voor het SBZ-V “De Kuifeend en Blokkersdijk”, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend. Deze effecten nopen tot een compensatie onder de vorm van natuurinrichting in het Opstalvalleigebied.

Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan dient de realisatie van de natuurkernstructuren, incl. het natuurcompensatiegebied Opstalvalleigebied, uiterlijk gelijktijdig met de realisatie van de voormelde haveninfrastructuur mogelijk te maken en ze derhalve op te nemen in het grafisch plan en / of de voorschriften.

In het advies, opgenomen in het goedkeuringsverslag van het plan-MER, ondersteunt het Agentschap voor Natuur en Bos het gevoerde onderzoek en onderschrijft de conclusies van de passende beoordelingen voor de verschillende planvarianten.

 

 

Voor meer info wordt verwezen naar de passende beoordeling MMHA.

 

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen uit de passende beoordeling verder een ruimtelijke vertaling kregen in onderhavig RUP.

 

 

 

 

 

Milderende maatregel uit passende beoordeling

Wijze van verwerking

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur zijn een aantal bijkomende geluidsbuffers nodig, met name langs de A12 ter hoogte van Opstalvalleigebied en aan de oostrand van het Groot Rietveld.

rechteroever

De geluidsbuffer tussen het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’ en de A12 is via een symbolische aanduiding op het grafisch plan aangegeven. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming en moet worden aangelegd als een dijk of een scherm, gelijktijdig met de inrichting van het natuurgebied.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) dient te worden opgenomen in de projectplanning van het Opstalvalleigebied. De realisatie van het Opstalvalleigebied vormt één van de acties uit deactieplanning.

linkeroever

De geluidsbuffer tussen het Groot Rietveld en de vlakte van Zwijndrecht, op de grens van het zeehavengebied, is via een symbolische aanduiding op het grafisch plan aangegeven. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming en moet worden aangelegd als een dijk of een scherm, ten laatste wanneer op minder dan 500 meter van de grens van het zeehavengebied het bedrijventerrein wordt ontwikkeld.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) vormt één van de acties uit de actieplanning.

Bijkomend dient het principe van milieuzonering de hinder vanuit de haven naar het Groot Rietveld te minimaliseren.

Het uitwerken van een milieuzonering vormt één van de acties uit de actieplanning.

Milderen van de geluidsverstoring voor natuur ter hoogte van Putten West, ter hoogte van de zilte weiden in de Nieuw- Arenbergpolder en op de grens van het noordelijk gebied en de haven

Rondom het zeehavengebied wordt een buffer voorzien. De buffer is via een overdruk aangeduid op het grafisch plan. Het bijhorende stedenbouwkundige voorschrift bepaalt dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing en moet worden aangelegd als een dijk, ten laatste wanneer op minder dan 500 meter van de grens van het zeehavengebied het bedrijventerrein wordt ontwikkeld.

Verder kan via het principe van milieuzonering de hinder vanuit de haven naar de natuurkernen worden geminimaliseerd. Dit houdt in dat industrieën met een hoog specifiek geluidsniveau niet aan de rand van de haven worden voorzien, zeker niet ter hoogte van natuurkerngebieden.

Het toepassen van een milieuzonering vormt één van de acties uit de actieplanning.

De realisatie van de zone Saeftinghe vormt één van de infrastructuurprojecten uit de actieplanning.

Afstemmen van het beheer van de beoogde natuurkerngebieden op de natuurfunctie en de natuurdoelstellingen

De beoogde natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied. Bijgevolg zijn ‘alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden toegelaten.’

Daarnaast zijn deze natuurkerngebieden aangeduid als Grote Eenheden Natuur (GEN) via een overdruk op het grafisch plan. Bijgevolg zijn deze gebieden onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en zijn alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende Grote Eenheden Natuur van toepassing in dit gebied.

Voor het natuurgebiedje langs de Schelde en tussen het Deurganckdok en het Saeftinghedok dient te worden opgemerkt:

- In de tekstuele beschrijving van het MMHA in het hoofdrapport van de plan-Mer voor de haven van Antwerpen wordt aan de kop van het Saeftinghedok een wachtkom opgenomen als onderdeel van dit alternatief.

- Er dient erkend te worden dat de Plan-mer hier evenwel niet overal consequent is en er hieromtrent contradictorische passages zijn; De kaart van het MMHA (dat mogelijks de basis heeft gevormd van de Passende Beoordeling) voorziet geen wachtkom, maar wel 8 ha estuariene natuur.

- Het in het rup bestemde natuurgebiedje tussen Deurganckdok en Saeftinghedok is slechts een deel van deze estuariene natuur, namelijk het deel dat is afgebakend als habitatrichtlijngebied.

- Het aan het natuurgebiedje grenzende gebied voor waterweginfrastructuur bevat de bepaling ‘Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.’ Bijgevolg kan de oppervlakte die na de verdere technische uitwerking van de layout van het dok niet nodig zou blijken voor het dok, de bestemming natuurgebied krijgen.

- Om de onzekerheid te wijten aan de contradicties in het Plan-Mer op te vangen wordt elders langs de Schelde in de ecologische zone van de haven van Antwerpen gezocht naar een optimalisatie van bestaande estuariene natuur (met een gelijkaardige oppervlakte als deze die geschrapt wordt (ca.6 ha)), door bv. een vandaag suboptimale oppervlakte estuariene natuur op te waarderen (zonder dat dit echter een bijkomende groene bestemming op het rup betekent). Om dit engagement te concretiseren is een actie toegevoegd aan het actieplan.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag, maar ook het maken van afspraken omtrent het latere beheer van de natuurkerngebieden.

De systematische realisatie van de natuurkernstructuur wordt opgevold door de Beheercommissies Natuur LSO en RSO

Opletten met medegebruik in de natuurkerngebieden: het medegebruik mag geen afbreuk doen aan de ecologische doelen

De natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied.

Ingevolge de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik vergunbaar in het gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming (in dit geval natuur) niet in het gedrang brengen. Bijgevolg is recreatief medegebruik een ondergeschikte functie in het natuurgebied.

Handelingen van algemeen belang zijn vergunbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag waarbij een evenwicht dient te worden gevonden tussen het recreatief medegebruik en de vooropgestelde ecologische doelen zonder dat de natuurdoelstellingen in het gedrang komen. De Beheercommissies Natuur (voor de linker- en rechterScheldeoever apart) volgen de natuurcompensaties en de gunstige staat van instandhouding op en begeleiden tevens de realisatie ervan.

Een fasering van de realisatie van de natuurkerngebieden plannen die inspeelt op de verwachte fasering van de havenontwikkelingen zodat de natuurkerngebieden tijdig gerealiseerd zijn

De plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ gaat ervan uit dat in 2030 de instandhoudingsdoelstellingen in de ‘robuuste natuur’ zullen gerealiseerd zijn.

In het rup is een fasering uitgewerkt: Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder is in het rup bestemd als ‘agrarisch gebied met nabestemming natuurgebied’. De huidige landbouwactiviteiten zijn toegelaten tot 2028. Het gebied krijgt pas in 2028 de bestemming natuurgebied. Uit de plan-MER blijkt dat bij de evaluatie van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen het wellicht noodzakelijk zal zijn ook in Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw-Arenbergpolder over te gaan tot natuurinrichting. Indien uit monitoringresultaten echter zou blijken dat de instandhouding van de speciale beschermingszone gewaarborgd is zonder dit gebied dan zal de Vlaamse regering een initiatief nemen (nieuwe rup-procedure) om de bestemming agrarisch gebied toch te behouden.

Een verdere fasering van de realisatie van de natuurkerngebieden is uitgewerkt in de nota “Voorstel tot gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op de Linkerscheldeoever i.h.k.v. het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief” van het Agentschap voor Natuur en Bos en zal dienen als leidraad bij de realisatie van de natuurkerngebieden. De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning.

 

 

 

 

 

4.4.4 Milderende maatregelen m.b.t. de natuurwaarden

 

In het hoofdrapport van het plan-MER worden verschillende milderende maatregelen voorgesteld. Een deel daarvan wordt rechtstreeks doorvertaald naar of gefaciliteerd door middel van het RUP (bestemmingen en/of stedenbouwkundige voorschriften). Andere aspecten hebben eerder betrekking op een latere fase (milieu- en/of stedenbouwkundige vergunning) en zijn derhalve niet rechtstreeks vertaald in het RUP. Verschillende elementen zullen op projectniveau nog verder onderzocht of uitgewerkt worden (vb. project-MER, referentieontwerp en/of het detailontwerp). Hetzelfde geldt voor de onderdelen van het MMHA zelf.

Conclusie: voorliggend RUP maakt de ruimtelijke vertaling van een aantal aspecten van enkele milderende en natuurcompenserende maatregelen (zie tabel onder 2 en onder 3.1). en moet steeds bekeken worden met bijhorende actieplanning waarvoor een dynamisch proces voor de komende jaren zal worden opgestart.

Tenslotte is er ook een reeks milderende maatregelen die eerder planoverstijgend moeten beschouwd worden. Voor deze reeks van maatregelen dient de Vlaamse overheid, gelijktijdig met de goedkeuring van het afbakeningsGRUP, initiatieven te ontwikkelen om deze tot uitvoering te brengen. Omwille van het planoverstijgend karakter is het van belang een efficiënt monitoringssysteem af te spreken en te implementeren om op die manier in voldoende mate tegemoet te komen aan de milieuknelpunten in de huidige situatie. Het plan-MER heeft immers aangegeven dat ook in het nulalternatief en in de bestaande situatie milderende maatregelen nodig zijn, met name voor wat betreft de mobiliteitseffecten, het verbeteren van de luchtkwaliteit en het geluidsklimaat langs een aantal belangrijke verkeersassen en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor de speciale beschermingszones. Een beschrijving van hoe met de milderende maatregelen wordt omgegaan is opgenomen in het actieplan.

 

 

4.4.4.1 Ruimtelijke doorvertaling in afbakeningsGRUP

 

Onderstaande tabel beschrijft de aspecten van de milderende maatregelen uit het plan-MER die ruimtelijk worden doorvertaald in onderhavig RUP. Dit betekent niet dat die milderende maatregelen hiermee volledig worden afgedekt. Onderstaande tabel dient immers te worden samen gelezen met het actieplan MMHA dat de maatregelen dan verder behandelt in zijn niet-ruimtelijke aspecten.

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen uit het plan-MER een ruimtelijke vertaling kregen in onderhavig RUP.

 

 

 

Milderende maatregel uit het plan-MER

Wijze van verwerking in het RUP

Geluid

 

 

 [image]

 

Om de woonkern van Kallo beter af te schermen voor industriegeluid is het aangewezen de volumebuffer met eindpunt L211 te verbinden met het geluidscherm aan de Kallosluis (beide maatregelen opgenomen in het MER voor de Liefkenshoekspoortunnel).

linkeroever

In het rup wordt de buffer omheen het geheel van de kern Kallo en de omliggende koppelingsgebieden vervolledigd. Via een symbolische aanduiding is op het grafisch plan een buffer aangeduid die aansluit op enerzijds de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, artikel 3.2 en artikel 3.3, en anderzijds op de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’, artikel 5.

In het stedenbouwkundig voorschrift is opgelegd dat de buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing. De buffer moet de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur voor de aangrenzende bestemmingen beperken.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…)

vormt één van de acties uit de actieplanning. De geluidsbuffers worden door Infrabel gerealiseerd.

Ten westen van Logistiek park Waaslandhaven is een groene afscherming en landschappelijke inpassing ten aanzien van Verrebroek wenselijk. Principe 'groen bedrijvenpark' moet volstaan

linkeroever

In het stedenbouwkundig voorschrift voor het Logistiek park Waasland (Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Waasland) is een inrichtingsvoorschrift opgenomen dat een 20m brede strook beplanting oplegt tussen het logistiek park en de N451. De buffer moet worden aangelegd op het moment dat het deel van het logistiek park ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ (= laatste fase) wordt ontwikkeld.

Het maken van concrete afspraken met betrekking tot de realisatie van de buffer (timing, uitvoering, financiering, beheer,…) dient te worden opgenomen in de projectplanning van het logistiek park. Het is de Maatschappij voor het Haven, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied (MLO) die verantwoordelijk is voor de realisatie van het logistiek park Waasland. De realisatie van het logistiek park vormt één van de acties uit de actieplanning.

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur zijn een aantal bijkomende geluidsbuffers nodig, met name langs de A12 ter hoogte van Opstalvalleigebied en aan de oostrand van het Groot Rietveld.

 

Daarnaast moet de wenselijkheid en haalbaarheid nader onderzocht worden van geluidswerende buffers ter hoogte van Putten West, ter hoogte van de zilte weiden in de Nieuw-Arenbergpolder en op de grens van het noordelijk gebied en de haven.

zie tabel passende beoordeling

Landbouw

Aanvullend aan het flankerend beleid dient nagegaan te worden hoe de impact op de landbouw nog verder kan gemilderd worden door een op de kwetsbaarheid van de landbouw afgestemde fasering van de aanleg van haventerreinen en natuurgebieden, bijkomend aan de fasering die reeds in het MMHA vervat zit.

De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat bepalingen waardoor de bestaande gebouwen en constructies voor de bestaande landbouwbedrijven de volgende mogelijkheden hebben in een zeehavengebied (de bepalingen voor zonevreemde gebouwen en constructies):

Stabiliteitswerken, verbouwen, herbouwen, uitbreiden, na afbraak, na vernietiging of beschadiging herstellen.

Uitbreidingen van constructies kunnen onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden hebben te maken met sectorale voorwaarden.

Nieuwe bedrijfszetels kunnen niet opgericht worden.

In de toelichtingsnota bij het rup is aangegeven dat de bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven en uitbreiden tot het deel van de zone Saeftinghe waarin het bedrijf is gelegen en actief is, aangelegd wordt

 

Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Bij de inrichting van natuurgebieden, zoveel mogelijk rekening houden met de aanwezige

landschappelijke en erfgoedwaarden, voor zover dit het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het gedrang brengt

De beoogde natuurkerngebieden zijn in het rup bestemd als natuurgebied. Bijgevolg zijn ‘alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden toegelaten.’

Daarnaast zijn deze natuurkerngebieden aangeduid als Grote Eenheden Natuur (GEN) via een overdruk op het grafisch plan. Bijgevolg zijn deze gebieden onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en zijn alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende Grote Eenheden Natuur van toepassing in dit gebied.

Aanvullend bij de maatregelen in het rup wordt het rurale erfgoed in de polders van het Linkerscheldeoevergebied in opdracht van de Vlaamse overheid verder bestudeerd. De belangrijkste doelstelling van de studie is het uitgebreid documenteren en bewaren van de kennis aangaande dit rurale erfgoed en zijn geschiedenis, bijvoorbeeld omdat het effectief bewaren van gebouwen of landschapselementen bij de inrichting van de natuurkerngebieden overwegend niet verenigbaar zal zijn met het behalen van de vooropgestelde instandhoudingsdoelstellingen in de natuurkerngebieden.

De realisatie van de natuurkerngebieden vormt één van de acties uit de actieplanning.

Bij het ontwerpen en realiseren van buffers (volumebuffers, geluidsschermen,…) zoveel mogelijk rekening houden met de landschappelijke en cultuurhistorische context van de omgeving

rechteroever

Conform de stedenbouwkundige voorschriften dienen de buffer ten westen van Berendrecht en Zandvliet en de Stocatradijk te voldoen aan de voorwaarden van onder meer landschappelijke inpassing.

linkeroever

Conform de stedenbouwkundige voorschriften dienen de bufferdijk (ten westen en en ten noorden van de Waaslandhaven) en de buffer omheen Kallo te voldoen aan de voorwaarden van onder meer landschappelijke inpassing.

Er moet naar gestreefd worden het beschermde historische erfgoed van Doel zoveel mogelijk te behouden, bij voorkeur in situ en in combinatie met een herbestemming. Verplaatsing van dit beschermde erfgoed buiten de haven, om het aldus te bewaren, kan slechts als een noodmaatregel beschouwd wordenrende maatregel uit het plan-MER

WiHet beschermde erfgoed in Doel bestaat uit het Hooghuys, het kerkorgel en de stenen molen op de dijk.

Het Hooghuys en het kerkorgel bevinden zich volgens het rup in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en in het gebied voor waterweginfrastructuur.

De stenen molen bevindt zich volgens het rup in het gebied voor waterweginfrastructuur (meer bepaald in het Saeftinghedok).

Het behoud van het beschermde erfgoed in Doel is niet verenigbaar met het rup. De bestemming die het rup voorziet op de plaats waar de monumenten voorkomen is duidelijk onverenigbaar met het in stand houden van de bescherming. Maar het algemeen belang dat met dit gewestelijk, strategisch en verordenend project in uitvoering van het rup, gepaard gaat, staat voorop. Voor de uitvoering van het rup zullen daarom de beschermingsbesluiten van dit beschermd erfgoed worden gewijzigd, met het oog op de heroprichting van het erfgoed op een andere plaats.

Hierover zijn acties opgenomen in de actieplanningjze van verwerking in het RUP

Mobiliteit

De netwerken en knooppunten op zowel de linker- als de rechteroever moeten verder worden geoptimaliseerd om een betere doorstroming te verkrijgen. Aandachtspunten zijn onder meer de complexen Stenen Goot, R2 en N451 op de E34, de E34 zelf, de E17, de E313/E34 in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding, de E19 noord in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding, de E19 noord in relatie tot havengebied en Oosterweelverbinding en de op- en afrittencomplexen van de A12 Noord.

De raamstructuur van het wegennet voor de ontsluiting van de zeehaven is zowel op linker- als op rechteroever (voor onderdelen van de raamstructuur: zie toelichtingsnota) opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd.

Daar waar de weginfrastructuur gebundeld is met spoorinfrastructuur, parallelwegen, ventwegen, bermen, grachten, taluds en/of leidingenstroken is de weginfrastructuur opgenomen in een brede zone die bestemd is als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De infrastructuuronderdelen (weg-, spoor- en leidinginfrastructuur) zijn dan niet apart bestemd. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

Naast de raamstructuur van het wegennet in de zeehaven zijn eveneens de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden, bestemd. Omwille van de ruimtelijke eenheid zijn de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden immers mee in het zeehavengebied opgenomen.

Daar waar het zeehavengebied grenst aan de hoofdwegenstructuur is in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, op het grafisch plan, in overdruk een bouwvrije strook aangeduid, om een bundeling van de weginfrastructuur met andere lijninfrastructuren mogelijk te maken.

De delen van de hoofdwegenstructuur die grenzen aan de haven en de haven niet doorsnijden (A12, E34, deel van de R2) zijn niet opgenomen in voorliggend rup. Indien in functie van aanpassingswerken herbestemmingen noodzakelijk zijn, zullen deze worden voorzien in andere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen nadat het nodige onderzoek is afgerond.

De realisatie van de noodzakelijke (aanpassingen van de) weginfrastructuur voor de ontsluiting van het zeehavengebied en de ontsluiting van de omliggende kernen (verder onderzoek, uitvoering, financiering, beheer,…) is opgenomen in meerdere acties uit de actieplanning.

Er moeten betere fietsroutes in en naar de haven uitgewerkt worden (oa fietspad parallel aan de A12). Speciale aandacht moet daarbij uitgaan naar het wegwerken van bestaande barrières (Schelde, Kanaaldok, E34, A12)

Het verbeteren van de bereikbaarheid van het zeehavengebied voor fietsers en het realiseren van betere fietsroutes in de haven is één van de acties uit de actieplanning.

De aanleg van fietspaden is mogelijk in elk bestemmingsgebied. De aanleg van fietspaden valt onder ‘Handelingen van algemeen belang’ die toelaatbaar zijn op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Bijgevolg is een systematische aanduiding van fietspaden in het rup niet nodig.

In functie van het realiseren van een fietsverbinding onder het Kanaaldok en verder over of onder de Schelde is het belangrijk dat bij de realisatie van een nieuwe Tijsmanstunnel een fietspad wordt aangelegd parallel aan de Tijsmanstunnel. Daarom is op het grafisch plan symbolisch en in overdruk een ‘verbinding voor langzaam verkeer’ aangeduid.

Modal shift in richting van binnenvaart:

wachtplaatsen binnenvaart, capaciteit sluizen…

In het rup zijn alle bestaande en toekomstige dokken bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’. Binnen het ‘gebied voor waterweginfrastructuur’ zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

De toekomstige wachtplaats voor de binnenvaart ‘Noordland’ is bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’ die de gewenste inrichting en beheer van de plek als wachtplaats toelaat.

Het verder uitwerken van een modal shift naar binnenvaart alsook de realisatie van de wachtplaats ‘Noordland’ vormen acties uit de actieplanning.

Fauna en flora

zie tabel onder hoofdstuk 4.4.3. Passende beoordeling

 

Een strikte bescherming van de als ecologisch infrastructuur aangeduide gebieden is nodig in de periode voorafgaand aan de volledige realisatie van de uit te bouwen natuurkerngebieden (opdat zij kunnen bijdragen in het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen)

In het rup zijn heel wat gebieden bestemd als ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur’ of als ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur met medegebruik’. Volgens de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften primeert de ecologische functie in deze gebieden.

In de zone voor permanente ecologische infrastructuur met medegebruik zijn eveneens een aantal infrastructuurwerken toegelaten.

Naast de permanente ecologische infrastructuur wordt er tevens tijdelijke ecologische infrastructuur voorzien zodat de tijdelijke opportuniteiten in de haven die een ecologische meerwaarde kunnen betekenen, benut kunnen worden. Het is vanzelfsprekend dat in een ruimtelijke uitvoeringsplan de tijdelijke ecologische infrastructuur omwille van zijn tijdelijk karakter en wisselende inplanting niet kan worden aangeduid op het grafisch plan. De stedenbouwkundige voorschriften voor ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’, ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ en ‘bouwvrije strook’, ‘gebied voor productie van energie’ laten de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toe.

De realisatie van de ecologische infrastructuur is opgenomen in meerdere acties uit de actieplanning.

De Beheercommissies Natuur LSO en RSO volgen de realisatie en de bescherming op van de ecologische infrastructuur in functie van de verwezenlijking van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken Speciale BeschermingsZones (SBZ’s).

Mens-ruimte

Bevordering van de leefbaarheid in Berendrecht door de ontwikkeling van het landschapspark Opstalvalleigebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor natuur is aanbevolen.

rechteroever

Om de activiteiten langs het Delwaidedok beter af te schermen van de woonkern van Berendrecht en van de natuur die in het Opstalvalleigebied zal ontstaan, wordt de bestaande Stocatradijk verhoogd en doorgetrokken in oostelijke richting. De nodige ruimte is gereserveerd door de aanduiding in overdruk op het grafisch plan van de ‘bufferdijk – Stocatradijk’.

Het Opstalvalleigebied zelf is bestemd als natuurgebied.

 

Ingevolge de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik vergunbaar in het gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming (in dit geval natuur) niet in het gedrang brengen. Bijgevolg is recreatief medegebruik een ondergeschikte functie in het natuurgebied.

Handelingen van algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden.

De realisatie van het Opstalvalleigebied vormt één van de acties uit de actieplanning. Dit houdt onder meer in de opmaak van een inrichtingsplan en vergunningsaanvraag waarin de nodige aandacht zal gaan naar het recreatief medegebruik van het natuurgebied door de bewoners van Berendrecht. Ook de realisatie van de buffers dient te worden opgenomen in de projectplanning van het Opstalvalleigebied.

Water

Technieken van natuurtechnische milieubouw worden zoveel mogelijk toegepast

rechter- en linkeroever

In de gebieden die bestemd zijn als permanente ecologische infrastructuur, permanente ecologische infrastructuur met medegebruik of natuurgebied is in de toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften aangegeven dat voor de toegelaten handelingen de technieken van natuurtechnische milieubouw dienen te worden gehanteerd.

Conform de voorschriften zijn alle werken van natuurtechnische milieubouw toegelaten.

Integraal waterbeleid als basis voor alle ingrepen met impact op het watersysteem

Voor handelingen die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen buiten de natuurlijke overstromingsgebieden of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden worden de stroomgebiedbeheersplannen en de bekkenbeheersplannen als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

In de gebieden voor harde bestemmingen zijn alle handelingen die nodig zijn voor de realisatie van de bestemming mogelijk. Hiertoe behoren ook waterbeheersingswerken. Zo is bijvoorbeeld de aanleg en het onderhoud van waterkerende dijken (b.v. Sigmadijken) toegelaten in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

In natuurgebied daarentegen is waterbeheersing een ondergeschikte functie. Het stedenbouwkundig voorschrift stelt expliciet dat enkel indien de realisatie van de natuurfunctie niet in het gedrang komt, waterbeheersingswerken zijn toegelaten.

In agrarisch gebied zijn de landbouwactiviteiten slechts toegelaten voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

 

 

4.4.4.2 Een professionele procesarchitectuur voor uitvoering van het actieplan

 

De ontwikkeling van de zeehaven gaat gepaard met een reeks essentiële infrastructurele projecten (wegen, spoor, binnenvaart), zoals opgenomen in het voorkeursalternatief MMHA – maar niet voorzien in voorliggend GRUP – en met de uitvoering van een reeks milderende maatregelen uit het plan-MER.

Het actieplan in zijn huidige vorm is een momentopname. Het actieplan, of beter de ‘actieplanning’ is een dynamisch proces voor de komende jaren. Over het gros van de maatregelen uit het actieplan zullen immers nadere studies, concretiserende beleidsbeslissingen, specifieke budgettaire engagementen moeten worden genomen.

Bijlage 3 bij de toelichtingsnota: Het actieplan zoals het voorlag op de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 over de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA

Basis voor de prioritering van de maatregelen in het actieplan is de afwegingsnota van maatregelen waarover de Vlaamse Regering besliste 22 juli 2011. Er is een procesmanager aangesteld die halfjaarlijks rapporteert aan de Vlaamse Regering over de actieplanning.

In zijn huidige vorm bestaat het actieplan uit drie onderdelen:

1) maatregelen die onder beslist beleid vallen, dringende maatregelen die de huidige toestand milderen en juridisch noodzakelijk zijn);

2) de overige milderende maatregelen

3) het pakket infrastructuurwerken MMHA (spoorlijn langsheen de E34, spoorlijn richting noorden, tweede havenuitsluiting,…) dat niét ruimtelijk vertaald is in het afbakeningsGRUP.

Ook de maatregelen met betrekking tot de monitoring maken deel uit van het actieplan. De procesmanager heeft als taak de continue monitoring van de voortgang van het dynamisch proces van actieplanning (ic continue verdere verfijning en uitwerking van het actieplan in samenspraak met alle partners). Het is de bedoeling om de effectiviteit van het pakket milderende maatregelen - ter bevordering van de leefbaarheid van de omgeving van de haven - te monitoren en eventueel bij te sturen.

 

1. Maatregelen die onder beslist beleid vallen, dringende maatregelen die de huidige toestand milderen en juridisch noodzakelijk zijn);

Beslist beleid

Beslist beleid betreft de maatregelen die nodig zijn voor de realisatie van het concept robuuste natuur rondom de haven. Naast de ruimtelijk vertaling van de nieuwe natuurgebieden zal de realisatie vastgelegd worden in een overeenkomst tussen betrokken partijen. De monitoring gebeurt door de Beheercommissie Natuur.

Ook de fasering van de natuur, op basis van een aanname met betrekking tot de uitvoering van de verdere havenontwikkeling, zal vertaald worden in de overeenkomst rond natuurgebieden.

Beslist beleid betreft ook het flankerend landbouwbeleid dat momenteel vorm gegeven wordt door de werking van (pre-)grondenbanken op beide oevers.

 

De Vlaamse Regering keurde 15 juli 2011 de principiële krachtlijnen goed van het sociaal begeleidingsplan. De Bemiddelaar Grootschalige Vlaamse Infrastructuurprojecten stelt het plan op en volgt de uitvoering ervan op. Dit betekent dat ze de betrokken bewoners informeert, hen begeleidt bij onteigeningen en naar woonalternatieven helpt zoeken.

 

Dringende maatregelen

Mildering huidige toestand

In het nulalternatief en in de bestaande situatie zijn milderende maatregelen nodig voor wat betreft de mobiliteitseffecten, het verbeteren van de luchtkwaliteit en het geluidsklimaat langs een aantal belangrijke verkeersassen en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen (ihd’s) voor de specifieke beschermingszones.

Voor de monitoring van de goede staat van instandhouding maakt wordt wordteen afsprakenmatrix nieuwe natuurgebieden en een gebiedsgericht soortenbeschermings-actieprogramma opgemaakt.

 

Juridisch vereist

Juridisch gezien zijn er dringende maatregelen met betrekking tot het bodemdecreet/Vlarebo en met betrekking tot de uitvoering van de EU-richtlijnen rond omgevingslawaai, luchtkwaliteit, speciale beschermingszones, integraal waterbeleid.

Veel van de maatregelen rond lucht/mobiliteit zitten vervat in het lopende Actieplan fijn stof en NO2 van de Antwerpse haven en de stad Antwerpen en de quick-wins die in dit kader zijn uitgewerkt. Het actieplan wordt gecoördineerd door de Vlaamse overheid en bevat maatregelen rond meten en modelleren, industrie, scheepvaart en wegverkeer. Het plangebied omvat zowel de haven van Antwerpen als de stad, gezien deze door de zeer nabije ligging elkaar wederzijds beïnvloeden.

 

2. Overige milderende maatregelen

Voor de overige maatregelen wordt verwezen naar de versie van het actieplan zoals het voorlag op de Vlaamse Regering van 22 juli 2011 over de afweging van de milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het MMHA.

 

3. infrastructuurwerken MMHA met milieugevolgen

Het pakket infrastructuurwerken MMHA omvat een aantal spoorprojecten zoals de spoorlijn langsheen de E34, spoorlijn richting noorden, tweede havenuitsluiting,…die niet vertaald zijn in voorliggend afbakeningsGRUP:

De Vlaamse overheid is gestart met de opmaak van een Vlaamse spoorstrategie opdat de projecten die voor Vlaanderen prioritair zijn, duidelijk benoemd kunnen worden in het lange termijn investeringsprogramma van de NMBS-groep.

Tegen 2016 wordt op Linkerscheldeoever, op de kop van Deurganckdok, een 2de zeesluis gerealiseerd; en op middellange termijn plant men een derde binnenvaartsluis op rechteroever.

 

 

 

4.5 Passende beoordeling

 

4.5.1 Passende beoordeling uit plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’

 

zie hoofdstuk 4.4.3. Passende beoordeling

 

 

4.5.2 Aanvulling voor Ettenhovense Polder

 

De voortoets van de passende beoordeling voor het deelgebied ‘Ettenhovense polder’ is opgenomen in het onderzoek tot milieueffectrapportage.

Er worden geen effecten verwacht van de herbevestiging als agrarisch gebied op de andere Natura-2000 gebieden die in de nabijheid liggen zoals de Kuifeend, vanwege de ruimtelijk geïsoleerde ligging van beide gebieden ten opzichte van mekaar. De landbouwactiviteiten hebben geen verstorende impact op de doelen voor de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Er blijkt geen noodzaak om een eigenlijke passende beoordeling uit te voeren.

 

 

Uit de herbestemming van het gebied voor recreatievliegen is fysisch geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone te verwachten indien bij de verordenende bepalingen opgenomen wordt dat niet enkel het overwegend onbebouwde maar ook het onverharde karakter behouden blijft . Er worden dan geen habitats ingenomen of omgezet die van belang zijn voor de soorten waarvoor doelstellingen vooropgesteld werden.

Deze voorwaarde is verwerkt in het RUP:

- De toelichtende kolom bij artikel R21.1. stelt dat het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied behouden blijft;

- Enkel ter hoogte van de zones met de overdruk ‘gebouwen, verhardingen en verharde parkeerplaatsen’, artikel R21.2., zijn gebouwen en verhardingen met een vloeroppervlakte groter dan 10m2 toegelaten.

 

 

4.5.3 Aanvulling voor polder tussen Verrebroek en Kieldrecht

 

De herbestemming naar agrarisch gebied is onderbouwd is via de ‘passende beoordeling’ van de planMER voor de haven. Deze ‘passende beoordeling’ heeft immers de gunstige staat van instandhouding afgetoetst voor het gehele vogelrichtlijngebied ‘3.6 Schorren en polders van de Beneden Zeeschelde’. Het MMHA houdt in dat, mits volwaardige realisatie van de natuurkerngebieden, alle ruimte die niet ingekleurd is als natuurkerngebied kan ingenomen worden voor economische doeleinden met inbegrip van landbouw (en met uitzondering van een aantal gebieden in het kader van de ecologische infrastructuur).

 

 

 

 

4.6 Watertoets

Conform het decreet betreffende het integraal waterbeleid dd. 18/7/2003 dient een toets gedaan te worden op het mogelijk schadelijk effect van het plan op het watersysteem.

Art. 8 §4 van het decreet bepaalt dat voor de vergunningsplichtige activiteit, plan of programma dat onderworpen is aan een milieueffectenrapportage, de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren, in het rapport (MER) dient te gebeuren.

In het kader van het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ vormde water een van de te onderzoeken toetsen milieudisciplines en werd een watertoets opgesteld. Hieronder worden de conclusies van deze watertoets meegegeven.

In het plan-MER gaat men ervan uit dat de acties en maatregelen uit het bekkenbeheerplan voor de Benedenschelde tegen 2030 gerealiseerd zijn, waardoor huidige knelpunten m.b.t. afwatering en waterkwaliteit in het gebied rond de haven grotendeels zullen opgelost zijn. In de watertoets wordt nog eens benadrukt dat havenuitbreiding geen negatieve effecten mag hebben op de afwatering en de waterkwaliteit in het omringende gebied en de Schelde. Bij havenuitbreiding (de B-planvarianten) moet daarom zeker rekening gehouden worden met de verschillende milderende maatregelen opgesomd in de watertoets (blz. 14-16 van bijlage P van het hoofdrapport van het plan-MER). De milderende maatregelen die op planniveau ruimtelijk vertaald werd worden opgesomd onder 4.4.4.1.

Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan laat toe de geplande projecten zodanig te ontwerpen, in te richten en uit te voeren dat rekening kan worden gehouden met alle kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van het watersysteem, m.a.w. dat aandacht kan gegeven worden aan een integrale benadering van het watersysteem/beheer en dat de nodige mildering én compensatie kunnen worden voorzien, zodat de uitbreiding van de haven geen blijvende schadelijke impact zal hebben op de omliggende watersystemen in het algemeen en de ontvangende waterloop, in casu de Schelde, in het bijzonder.

 

Op 9 november 2011 heeft de Vlaamse Regering het watertoetsbesluit gewijzigd. Een belangrijke wijziging is dat de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden vervangen is door een nieuwe kaart waar meer gebieden in zijn opgenomen. De wijzigingen zijn van kracht sinds 1 maart 2012. Binnen de contouren van dit plan worden, gelet op de omvang van het plangebied, eerder beperkte wijzigingen vastgesteld. Deze kaart heeft vooral een signaalfunctie die gebruikt wordt om mogelijk schadelijk effecten op het watersysteem te detecteren. De plan-MER hanteert echter een veel uitgebreidere set van onderzoeksmethodes en effectenbeoordeling gericht op het plaatselijke watersysteem, zodat beperkte wijzigingen in de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden bijgevolg geen significante impact op de beoordeling van het watersysteem zoals gebeurd in de plan-MER

 

 

Aanvullingen voor Ettenhovense Polder

Het deelgebied ‘Ettenhovense polder’ situeert zich in effectief overstromingsgevoelig gebied, risicozone voor overstromingen, natuurlijk overstromingsgebied en recent overstroomd gebied. Er is geen wijziging t.a.v. vergunbaarheid van activiteiten met een negatieve impact op het watersysteem (waterlopen, oppervlaktewater, grondwater, infiltratie in bodem, overstromingsgebieden,…).

Bovendien wordt door de bevestiging van het agrarisch gebied de opvangcapaciteit van het gebied niet gewijzigd. Het betreft namelijk een ingedijkt gebied (polder) waardoor de waterafvoer en opvangcapaciteit gecontroleerd kan verlopen door de waterbeheerder. Ook de herbestemming in functie van het vliegveld bestendigt het grotendeels onverharde karakter van dit gebied, waardoor geen wijzigingen in de lokale waterhuishouding of bijkomende afvalwaterstromen worden verwacht.

In de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan worden tenslotte maatregelen die nodig of nuttig zijn voor het waterbeheer mogelijk gemaakt en wordt het grootste deel van het plangebied bouwvrij gehouden. Er is dus geen bijkomende impact t.a.v. het watersysteem.

 

 

Aanvullingen voor polder tussen Verrebroek en Kieldrecht

Het deelgebied ‘polder tussen Verrebroek en Kieldrecht’ situeert zich deels in mogelijk overstromingsgevoelig gebied,. Er is geen wijziging t.a.v. vergunbaarheid van activiteiten met een negatieve impact op het watersysteem (waterlopen, oppervlaktewater, grondwater, infiltratie in bodem, overstromingsgebieden,…). Bovendien wordt door de bevestiging van het agrarisch gebied de opvangcapaciteit van het gebied niet gewijzigd.

In de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan worden tenslotte maatregelen die nodig of nuttig zijn voor het waterbeheer mogelijk gemaakt. Er is dus geen bijkomende impact t.a.v. het watersysteem te verwachten.

 

 

Besluit

 

Wanneer de mitigerende maatregelen uit de plan-MER worden toegepast, wordt er geen blijvende schadelijke impact op het watersysteem verwacht. De mitigerende maatregelen met een ruimtelijke doorwerking op niveau van het RUP, werden doorvertaald in de betreffende stedenbouwkundige voorschriften.

Het plan is bijgevolg in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van art. 5 en 6 van het Decreet Integraal Waterbeleid, met de bindende bepalingen van het bekkenbeheerplan van de Benedenschelde.

 

 

 

 

4.7 Zorgplicht (onroerend erfgoed)

 

Ankerplaats “De Polder van Stabroek met overgangszone naar de Noorderkempen te Stabroek, Kapellen en Antwerpen”

Het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is gelegen in of nabij een definitief goedgekeurde ankerplaats, zoals bedoeld in het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 13 februari 2004, hoofdstuk IV – Behoud van erfgoedlandschappen, met name de Ettenhovense Polder in Stabroek..

Bij ministerieel besluit van 18 januari 2012 werd de ankerplaats “De Polder van Stabroek met overgangszone naar de Noorderkempen te Stabroek, Kapellen en Antwerpen” definitief aangeduid.

Het besluit tot aanduiding omvat onder meer een beschrijving van de natuurwetenschappelijke, historische, esthetische, sociaal-culturele of ruimtelijk-structurerende waarden die aanleiding hebben gegeven tot de aanduiding, de kenmerken die typisch zijn voor de ankerplaats met inbegrip van de ruimtelijke kenmerken die eigen zijn aan de waarden.

Door deze aanduiding worden de bepalingen omtrent de zorgplicht van het landschapsdecreet en het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2008 van kracht in dit gebied.

 

 

Doel van het ruimtelijk uitvoeringsplan is de definitief aangeduide ankerplaats maximaal op te nemen als ‘erfgoedlandschap’ in de zin van het landschapsdecreet waarbij het specifiek karakter van het open agrarische landschap dat getuigt van de initiële ontginning, met langgerekte tot blokvormige percelen en met zowel akker- als grasland, het historische wegenpatroon en afwateringsstelsel, de oude dijkstructuren, waterlopen, kleine landschapselementen zoals houtkanten, bomenrijen en rietkragen, het bouwkundig erfgoed en het archeologisch patrimonium, kan bewaard worden en het landschap kan beheerd worden als één structurerend geheel.

 

 

Onroerend erfgoed in Doel

Er is voorlopig een onverenigbaarheid tussen het rup en de beschermingsbesluiten van het beschermd erfgoed in Doel. De bestemming die het rup voorziet op de plaats waar de monumenten voorkomen is onverenigbaar met het in stand houden van de bescherming. Maar het algemeen belang dat met dit gewestelijk, strategisch en verordenend project gepaard gaat, staat voorop. Voor de uitvoering van het rup zullen de beschermingsbesluiten gewijzigd moeten worden om de beschermde onroerende goederen te kunnen verplaatsen.

 

 

4.8 Archeologie

 

In het kader van de het Europees verdrag houdende de bescherming van het archeologisch erfgoed (Valetta/Malta, 1992) wordt het algemeen principe onderschreven om tijdig het noodzakelijk onderzoek te verrichten. Dit maakt evenwel geen voorwerp uit van een ruimtelijk uitvoeringsplan, maar zal bij de vergunningsaanvraag en de projectrealisatie aan bod komen.

 

 

 

4.9 Sectorwetgeving over bevaarbare en onbevaarbare waterlopen

De wettelijke onderhouds- en erfdienstbaarheidsstrook langs beide zijden van de waterlopen dient gevrijwaard te worden van beperkingen inzake de uitvoering van de gewone onderhouds- en verbeteringswerken. De voorwaarden hiervoor zijn geregeld via sectorwetgeving.

Zo is de diepte van de zone die moet gevrijwaard worden voor het uitvoeren van onderhoudswerken aan de kanaaloever, de reservatiezone genoemd, langs de Schelde-Rijnverbinding vastgelegd op:

- een zone van 20m vanuit de bestaande oever indien in uitgraving;

- een zone van 3m uit de teengracht indien in ophoging.

Voor het Albertkanaal wordt de diepte van de reservatiezone vastgelegd op:

- een zone van 20m vanuit de bestaande oever indien in uitgraving;

- een zone van 3m uit de teengracht indien in ophoging;

- uitzonderingen: nog uit te voeren verbredingswerken, werkzones rond kunstwerken.

Binnen het plangebied van voorliggend rup wordt de sectorwetgeving niet opgeheven door het rup. Bijgevolg zijn deze voorwaarden langs waterlopen van toepassing.

In het voorschrift artikel R12. Buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet zijn bijkomende aspecten met betrekking tot de noodzakelijke onderhoudswerken langs de Schelde-Rijnverbinding opgenomen. De Schelde-Rijnverbinding en het Albertkanaal grenzen verder aan het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. In dit gebied zijn de onderhoudswerken langs de waterlopen toegelaten en is het bijgevolg niet nodig bijkomende bepalingen op te nemen.

 

 

 

5. Bestaande feitelijke en juridische toestand

 

5.1 Bestaande feitelijke toestand

 

De bestaande feitelijke toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij deze toelichtingsnota.

 

Kaart 0. Situering plangebieden

 

Kaart 1. Bestaande feitelijke toestand: luchtfoto met aanduidingen

 

5.2 Bestaande juridische toestand

De relevante elementen van de bestaande juridische toestand worden tekstueel aangegeven in de onderstaande tabel.

Tabel Bestaande juridische toestand

 

Type plan of gebied

Naam

Gewestplannen

• Sint-Niklaas-Lokeren, Koninklijk Besluit (KB) van 07.11.1978;

wijzigingen: besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 17.06.1996; Wijziging Waaslandhaven deel II en N49 (BVR van 8.09.2000), geschorst bij arrest van de Raad van State van 30.07.2002

• Antwerpen, KB 03.10.1979;

wijzigingen: Containerkade BVR 11.10.1989 , Golfterrein + Richtnota BVR 28.7.1995, , 26.03.1996, H.S.T. BVR23.5.199627.10.1998, 28.10.1998 en 07.07.2000

Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen

• Het opheffen van de (alternatieve) reservatie- en erfdienstbaarheden voor het Duwvaartkanaal Oelegem – Zandvliet (BVR 5/12/2003)

• Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen (BVR 19/06/2009)

• Hoogspanningslijn Lillo-Zandvliet (BVR 2/10/2009) (gedeeltelijk vernietigd door Raad van State)

• Gebieden van het geactualiseerde Sigmaplan Intergetijdengebied Noordelijk gedeelte Prosperpolder (BVR 22/7/2005)

• Waaslandhaven fase 1 en omgeving (BVR 16/12/2005)

• Liefkenshoek Spoortunnel (BVR 9/5/2008)

• Oosterweelverbinding (BVR 16/6/2006)

• Zeehaven Antwerpen Rechteroever Slibverwerking Bietenveld (BVR 9/3/2007)

Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen

• Halfweg Kieldrechtsebaan (MB 11/2/2011), Beveren

• Camping Ruige Heide (BVR 5/7/2002), Antwerpen

Algemene plannen van aanleg

/

Bijzondere plannen van aanleg (BPA)

• Nr. 60 het Zoute (MB 30/8/1983), Zandvliet

• Zandweg (MB 2/6/2006), Berendrecht

• Bomenbank (MB 26/6/2006), Berendrecht

• Nr. 102-havenweg

• Nr. 103 Nautilus ( MB 29/4/1994) Antwerpen

• Uitbreiding Industriegebied kerncentrale Doel (MB 15/10/1986)

• Tweede Uitbreiding Industriegebied kerncentrale Doel (MB 18/7/1989)

• Sectoraal BPA Jeugdcentrum Prosperpolder (Beveren)

• Sectoraal BPA Zonevreemd bedrijven fase 2 Roelandt Gebr. NV (Beveren)

• Sectoraal BPA Zonevreemd bedrijven fase 2 Alwabo-Alluro (Beveren)

• Sectoraal BPA Zonevreemd bedrijven fase 3 L-Tech (Beveren)

• Sectoraal BPA Zonevreemd bedrijven fase 1 De Block-Lambin (Beveren)

• Bedrijvencentrum Verrebroek (Beveren)

• Sectoraal BPA Zonevreemd bedrijven fase 3 Gebroeders D’Hoey (Beveren)

Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen

• Koppelingsgebied Kieldrecht & Verrebroek -deelplan Verrebroek, besluit van de deputatie 27/5/2010 (Beveren)

Verkavelingsvergunningen

 

• Nr. 5.00/46003/1432 Beveren

• Nr. 5.00/46020/1223 Sint-Gillis-Waas

• Nr. 5.00/46020/1224 Sint-Gillis-Waas

• Nr. 5.00/46020/1225Sint-Gillis-Waas

Beschermde monumenten

• Brits Oorlogsmonument WO II

• Stenen windmolen op de Scheldedijk (KB 5/11/1946), Doel

• Hooghuis Kloosterstraat 8, (MB 16/6/178), Doel

• Lillo-fort (MB 15/4/1981)

• Het Fort Liefkenshoek, alsmede de bastions en restanten van de ravelijnen en wal (MB 14.06.1985)

• Herdenkingsmonument WO II voor de gedode weerstanders

• Hoeve Hof ter Walle, Kieldrecht

• Sint-Jan-De-Doperkerk, Oosterweelsesteenweg 215 (MB 22/4/194), Antwerpen

• Elektrische kraan 347IA, Vosseschijnstraat Antwerpen (MB 30/9/2002)

• Elektrische kraan 371JA, Wijnweg (MB 30/9/2002)

• Toren Sint-Laurentiuskerk, Wilmarsstraat (MB 13/9/1996), Antwerpen

• Schoolcomplex Québecstraat 3 (MB 23/10/2009)

• Pomphuis Droogdok nr. 7 (MB 1/2/1993)

• Brandweerkazerne Kaai 63 (MB 25/4/200)

• Bruine beuk gemeentepark Kapellen (Beveren)

• Sint-Engelbertuskerk, parochiekerk van Prosperdorp met bijhorende kerkhofsite te Beveren (beschermingsprocedure lopende, zie MB 22/02/2012)

• Pastorie van Sint-Engelbertusparochie of van Prosperdorp te Beveren (beschermingsprocedure lopende, zie MB 22/02/2012)

Beschermde dorpsgezichten

• Lillo fort met veer en getijdehaventje (MB 15/4/1981)

• Het 'Hof ten Damme' en de tuin met inbegrip van de

Gingko Biloba (MB13.01.1981), Kallo

• Groothof, Prosperhoeve en herenhoeve met omgeving (MB 22/09/1982)

• Omgeving van de kerk en pastorie van de Sint-Engelbertusparochie gevormd door Prosperdorp of de Sint-Engelbertusstraat te Beveren (beschermingsprocedure lopende, zie MB 22/02/2012)

Beschermde landschappen

• Groot Buitenschoor-Galgenschoor (gedeeltelijke opheffing MB 09.06.1987)

• Slikken en schorren van Oude Doel (MB 17/12/1981)

• Antitankgracht te Antwerpen, Brasschaat, Brecht, Kapellen, Ranst, Schilde, Schoten en Stabroek. (MB 30/12/1993)

• Kreek ‘De Grote Geule’ (Fase 1) (MB 26.01.1978)

Vogelrichtlijngebieden

• Kuifeend en Blokkersdijk

• 3.4 Schorren en Polders van de Beneden-Schelde (BVR 17.10.1988, gewijzigd bij BVR 23.06.1998).

Habitatrichtlijngebieden

• BE2300006 Schelde en Durme-esturarium van de Nederlandse Grens tot Gent (BVR 24.05.2002).

• BE2100045 Historische fortengordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat (BVR 24.05.2002)

Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), decreet op het Natuurbehoud

• De Slikken en schorren langsheen de Schelde Grote Eenheid Natuur (GEN) (BVR 18.07.2003)

• Kuifeend (GEN) 31/10/2003

• Wase Scheldepolders(GEN) in voege treding 20/1/2006

Gebieden met recht van voorkoop

/

Ankerplaatsen

Polder van Stabroek met overgangszone naar de Noorderkempen

Beschermd volgens het Decreet op het Natuurbehoud

• Vlaams natuurreservaat Schorren van Oude Doel

• Vlaams natuurreservaat Groot Buitenschoor

• Vlaams natuurreservaat Galgenschoor

• Vlaams natuurreservaat Grote Geule

• Kreken van Saleghem

 

De bestaande juridische toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij de toelichtingsnota.

 

Kaart 2a Bestaande juridische toestand: gewestplan, gewestplanwijzigingen en ruimtelijke uitvoeringsplannen (contour + bestemmingen van grups)

Kaart 2b Bestaande juridische toestand: gewestplan, gewestplanwijzigingen en ruimtelijke uitvoeringsplannen (enkel contour van grups)

Kaart 2c Bestaande juridische toestand: gewestplan, met inbegrip van de geschorste 2de gewestplanwijziging

Kaart 3 Bestaande juridische toestand: andere plannen

 

6. Bespreking grafisch plan

 

Het grafisch plan bestaat uit zes deelplannen. De zes deelplannen beslaan samen het volledige plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan en de directe omgeving. Op elk kaartblad situeert het situeringskaartje het betreffende deelplan ten opzichte van de andere deelplannen.

Aangezien de Ettenhovense Polder bijkomend aan het principieel programma is opgenomen in het rup, wordt dit opgenomen in een apart deelplan (deelplan 6).

Op de kaartbladen zijn de bestemmingswijzigingen en de afbakeningslijn van het zeehavengebied aangeduid (schaal 1/7500).

De onderlegger op de kaartbladen is een percelenkaart (kadasterpercelen) aangevuld met gegevens van de basiskaart van het gemeentelijk havenbedrijf Antwerpen (spoorlijnen, wegen, dokken).

In functie van een degelijke vergunningsverlening worden de afbakeningslijn en de bestemmingswijzigingen tot op perceelsniveau uitgewerkt. Bij het vastleggen van de afbakeningslijn en de bestemmingswijzigingen worden zoveel mogelijk de kadastrale percelen gerespecteerd. In de mate van het mogelijk wordt getracht om over het perceel een eenduidige uitspraak te doen. De noordelijke uitbreiding van de haven en de reservatie van de infrastructuurstroken houden geen rekening met de perceelsstructuren en laten bijgevolg een dergelijke werkwijze niet toe.

De bespreking van de afbakeningslijn en de verschillende herbestemmingen heeft geen juridische waarde maar geeft de onderbouwing voor de in het rup opgenomen aspecten voor inrichting en ontwikkeling. Het geeft aan hoe de gewenste ontwikkeling van de haven van Antwerpen volgens het gekozen alternatief, met name het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief, met bijhorende milderende en natuurcompenserende maatregelen vertaald is in voorliggend rup. Dit wil niet zeggen dat de ruimtelijke vertaling van alle onderdelen van het gekozen alternatief en de bijhorende milderende maatregelen binnen en buiten het zeehavengebied reeds opgenomen zijn in voorliggend rup (b.v. de 2de spoorontsluiting of de spoorlijn langs de E34 richting Gent zullen voorwerp zijn van andere planningsprocessen). Ter implementatie van het strategisch plan volgens het gekozen alternatief van havenontwikkeling worden er nog onderdelen en maatregelen verder geconcretiseerd in een actieplan.

De verdere onderbouwing van de vooropgezette ruimtelijke ontwikkeling van de haven is terug te vinden in het strategisch plan, in de voorbereidende studies (o.a. de Economische Ontwikkelingsstudie, de Achtergrondnota Natuur, de Quickscan Mobiliteit en het Ruimtelijk Veiligheidsrapport op Strategisch Planniveau ‘Strategisch plan Haven van Antwerpen’) en in het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

De in voorliggend rup te herbestemmen gebieden binnen en buiten de afbakeningslijn zijn deze gebieden waar een wijziging of aanvulling van de vigerende bepalingen van de plannen van aanleg noodzakelijk is in functie van het gewenste zeehavenbeleid voor de haven van Antwerpen. Het rup is gebiedsdekkend binnen de afbakeningslijn, behoudens de gebiedsdelen waarvoor reeds bestemmingswijzigingen werden vastgesteld in een gewestelijk rup (b.v. gewestelijk rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’).

 

 

6.1 Afbakeningslijn zeehavengebied

Het afbakenen van de grens van het zeehavengebied laat toe de ruimtelijke voorzieningen voor de ontwikkeling en de uitbouw van de zeehaven op te vangen binnen de grenzen van het zeehavengebied. De afbakening is noodzakelijk om het zeehavengebied exclusief voor zeehavenactiviteiten te kunnen bestemmen. De afbakening van het zeehavengebied is één van de finaliteiten van het strategisch planningsproces.

De doelstellingen om de lijn in een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op te nemen zijn de volgende:

– het uitvoering geven aan de bindende bepalingen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen;

– het voeren van een gecoördineerd zeehavenbeleid binnen de afbakening van het zeehavengebied Antwerpen door de verschillende partners en in het bijzonder door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA) en de Maatschappij voor het Haven, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied (MLO) zoals het beschreven staat in het Havendecreet en zijn uitvoeringsbesluiten;

– het beschermen van de omliggende woonzones, het behouden en versterken van de ecologische infrastructuur binnen het afgebakende zeehavengebied Antwerpen, het voorop stellen van een zuinig ruimtegebruik en het versterken van de buffers aan de rand van het zeehavengebied.

 

 

Verantwoording voor de afbakeningslijn

De afbakeningslijn zoals bepaald in het principieel programma 9 voor het afbakeningsRUP voor de zeehaven Antwerpen en de bijhorende cartografische weergave van het voorstel van afbakening vormen de basis voor het uitwerken van de afbakeningslijn.

 

Volgende elementen zijn hierbij grensstellend voor het zeehavengebied:

– het grootstedelijk gebied Antwerpen (afgebakend in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen’, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 19/06/2009): In het oosten en zuiden van het Rechterscheldoevergebied en in het zuidoosten van het Linkerscheldeoevergebied loopt de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen samen met de afbakeningslijn van het zeehavengebied;

– de kernen van het buitengebied in de nabijheid van de haven: In het Rechterscheldeoevergebied betreffen het de kernen Lillo-fort, Zandvliet, Berendrecht, Stabroek en Hoevenen en de Edisonwijk. In het Linkerscheldeoevergebied betreffen het de kernen Kallo, Verrebroek, Kieldrecht en Prosperdorp;

– de omliggende open ruimte gebieden: In het Rechterscheldeoevergebied betreffen het het Opstalvalleigebied en de agrarische gebieden ten oosten van de A12. In het Linkerscheldeoevergebied betreffen het de agrarische gebieden ten zuiden van de E34 (A11), het Groot Rietveld, de koppelingsgebieden omheen Kallo en Verrebroek, het poldergebied omheen Kieldrecht, de natuurgebieden Drydijck, Zoetwaterkreek en Putten-West en het toekomstige noordelijk natuurgebied. De Schelde en de slikken en schorren langs de Schelde zijn eveneens grensstellend voor het zeehavengebied. In het kader van de afbakening van de agrarische, natuurlijke en bosstructuren voor de Vlaamse deelregio ’s Waasland en Antwerpse gordel – Klein-Brabant heeft de Vlaamse Regering slechts een beperkt deel van deze gebieden reeds herbevestigd. Een heel aantal van de opgesomde open ruimtegebieden behoren tot het plangebied van voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’.

 

Inhoudelijke uitgangspunten voor het bepalen van de afbakeningslijn

De volgende uitgangspunten worden voor het bepalen van de afbakeningslijn gehanteerd:

1. De vaargeul en de dijken van de Schelde, als maritieme toegang 10, vallen buiten het zeehavengebied; de eventuele delen van de dijken waarin leidingen zijn ingewerkt vallen evenwel binnen het zeehavengebied. De ligplaatsen aan de Noordzee- en Europaterminal worden mee opgenomen in het zeehavengebied (= een zone van 50m langs kaaimuur), evenals de toegangsgeulen van de sluizen.

2. De woonentiteiten die in de nabijheid van de haven zijn gelegen en die ook in de toekomst hun woonfunctie behouden vallen buiten het zeehavengebied.

Rechteroever:

Dit principe sluit de kernen Lillo-fort, Zandvliet, Berendrecht, Stabroek, Hoevenen, Ekeren en de woonwijken van Luchtbal en de kernstad Antwerpen uit het zeehavengebied. Dit is eveneens het geval voor de Edison-woonbuurt.

Linkeroever:

Dit principe sluit de kernen Kallo, Verrebroek, Kieldrecht en Prosperdorp uit het zeehavengebied.

3. Het zeehavengebied omvat alle bedrijventerreinen die zeehaven- en watergebonden activiteiten/bedrijven toelaten en die per zeeschip of kustvaarder (schepen van meer dan 15.000 ton) bereikbaar zijn, alsmede de bestaande ‘droge’ terreinen die functioneel zeer sterk met deze watergebonden terreinen zijn verbonden.

Rechteroever:

Dit principe neemt alle industriegebieden uit het actuele gewestplan langsheen het kanaaldok en zijn zijdokken tussen Schelde en A12/Vosseschijnstraat, met uitzondering van de strook ten oosten van Vosseschijnstraat, in het zeehavengebied op.

Linkeroever:

Dit principe neemt alle industriegebieden omheen het Waaslandkanaal uit het actuele gewestplan, de bedrijventerreinen uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ en de toekomstige bedrijventerreinen omheen het toekomstige Saeftinghedok in het zeehavengebied op.

4. Het zeehavengebied omvat om organisatorische redenen en het streven naar een eenheid van bestuur ook de droge bedrijventerreinen die aansluiten bij deze industriegebieden. Het achterliggende idee is dat deze door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (GHA) of de Maatschappij voor het Haven, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied (MLO) worden beheerd (al dan niet na (her)verwervingen), maar dat zij niet voor 100% op de haven zijn gericht. Voorwaarden voor opname van deze ‘droge’ terreinen in het zeehavengebied is dan dat zij in voldoende mate ondersteunend werken aan de zeehaven doordat de (nieuwe) bedrijven er havengebonden, havengericht of havengerelateerd zijn.

Rechteroever:

Dit principe van droge bedrijventerreinen neemt het logistiek park Schijns, de randstrook van Luithagen en de strook tussen Vosseschijnstraat en Noorderlaan ten westen van de Korte Wielenstraat in het zeehavengebied op.

Linkeroever

Dit principe van droge bedrijventerreinen neemt het logistiek park Waasland, Loghidden city en de vlakte van Zwijndrecht in het zeehavengebied op.

5. Alle kanaaldokken en insteekdokken die de ontsluiting van het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven voor zeeschepen (mee) verzorgen, met inbegrip van hun eventuele taluds en van eventuele niet-bebouwde deeltjes (bijv. paaiplaatsen) tussen deze bedrijventerreinen, worden mee in het zeehavengebied opgenomen.

Rechteroever:

Dit principe neemt alle door zeeschepen benutte dokken in het zeehavengebied op (van het Kanaaldok over de Havendokken tot aan het begin van het Albertkanaal aan ‘sluis nul’), evenals alle sluizen en hun aanhorigheden.

Linkeroever

Dit principe neemt alle door zeeschepen benutte dokken in het zeehavengebied op (Deurganckdok en de toekomstige sluis, het toekomstige Saeftinghedok, het Waaslandkanaal en de bijhorende insteekdokken tot aan Kallo-sluis), evenals Kallo-sluis en haar aanhorigheden.

6. Alle kanaaldokken, insteekdokken en watervlakken in de rand van het zeehavengebied die in hoofdzaak voor optimalisatie van de situatie van de binnenvaart worden benut of een stedelijke functie kennen, worden niet mee in het zeehavengebied opgenomen.

Rechteroever:

Dit principe sluit het Schelde-Rijnkanaal inclusief de nieuwe wachtplaats Noordland, het Albertkanaal inclusief de wacht- en eventuele ligplaats Straatsburgdok uit het zeehavengebied. Conform dit principe komt ook de noordrand van Mexico-eiland op ’t Eilandje buiten het zeehavengebied te liggen. Dit principe sluit de dokken op ’t Eilandje uit het zeehavengebied.

7. Qua lijninfrastructuren vallen de hoofdwegen en primaire wegen I die op de rand van de haven zijn gelegen buiten het zeehavengebied; dergelijke infrastructuren of de delen ervan die de haven doorsnijden worden omwille van de ruimtelijke eenheid mee in het zeehavengebied opgenomen.

Rechteroever:

Dit principe sluit A12 en een deel van de Oosterweelverbinding uit het zeehavengebied en neemt R2 en een beperkt deel van de Oosterweelverbinding mee in het zeehavengebied op.Linkeroever

Dit principe sluit de infrastructurenbundel ter hoogte van de E34, een deel van de R2 en een deel van het rup voor de Oosterweelverbinding uit het zeehavengebied en neemt een deel van de R2 mee in het zeehavengebied op.

8. Alle stroken en zones voor lijninfrastructuren voor de ontsluiting van voornoemde bedrijventerreinen die aansluiten bij deze bedrijventerreinen (de zogenaamde uitrustingsinfrastructuur) worden mee in het zeehavengebied opgenomen.

Rechteroever:

Dit principe neemt de zate van Scheldelaan en van Noorderlaan ten westen van Luithagen-Haven in het zeehavengebied op.

Ook de stroken en zones met (geplande) spoorinstallaties in het gebied van het vormingsstation Antwerpen-Noord en Liefkenshoek spoor worden daardoor mee in het zeehavengebied opgenomen.

Linkeroever

Dit principe neemt de Westelijke ontsluiting en de secundaire havenwegen (ter hoogte van de Vlakte van Zwijndrecht en de O-structuur in de Waaslandhaven) in het zeehavengebied op.

Ook de stroken en zones met (geplande) spoorinstallaties in het gebied van het vormingsstation spoorbundel Zuid, het Liefkenshoek spoor en de bocht richting Gent worden daardoor mee in het zeehavengebied opgenomen.

9. Alle Scheldekaaien van een voornoemd industriegebied of gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven die langsheen de maritieme toegang tot de haven van Antwerpen zijn gelegen vallen binnen het zeehavengebied. De overige Scheldekaaien vallen onder het beheer van het Vlaams gewest.

Rechteroever:

Dit principe neemt de kaaien van de Europa- en Noordzeeterminals mee in het zeehavengebied op. Het sluit de gehele kaaistrook in de kernstad vanaf de omgeving van Royerssluis uit het zeehavengebied.

Linkeroever

Dit principe neemt de kaaien ten oosten van Kallo-sluis mee in het zeehavengebied op.

10. Alle groenschermen, bufferzones en bosbermen tussen gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven of aansluitende en ondersteunende regionale bedrijventerreinen enerzijds en woonkernen anderzijds, worden vanuit de decretale Vlaamse bevoegdheid voor de buffering (artikel 2 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens) en voor een optimale afstemming van het beleid terzake over de gehele haven mee in het zeehavengebied opgenomen. De groene bestemming van deze randen wordt verankerd, zodat het voor elkeen duidelijk is dat deze altijd als buffers voor de woonkernen aanwezig zullen blijven. De concrete inrichtingsvoorstellen voor deze buffers en groenschermen zullen mee bepalend zijn voor de exacte situering ervan.

Rechteroever:

Dit principe neemt de reeds bestemde en verder in te richten buffer tussen het Schelde-Rijnkanaal en de westelijke randen van Zandvliet en Berendrecht en de zogenaamde Stocatradijk en de verlenging ervan in het zeehavengebied op. Ter hoogte van Stabroek zelf en zuidwaarts wordt de buffering verzorgd door de (toekomstige) bermen van hoofdwegen, niet voorzien in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan, of betreft het meer geleidelijke overgangszones. Zo ontstaat de geluidsbuffer tussen de havenactiviteiten en de kern Hoevenen door een doordachte inplanting van de bebouwing in het logistiek park Schijns.

Linkeroever

Dit principe neemt de bufferdijk ter hoogte van de noordelijke en westelijke begrenzing van het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven mee in het havengebied.

De buffer omheen Kallo moet de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur, voor de aangrenzende bestemmingen beperken. De buffer dient aan te sluiten op de reeds gerealiseerde delen van de buffer omheen het geheel van de kern Kallo en de omliggende koppelingsgebieden. Omwille van zuinig ruimtegebruik wordt de buffer ten aanzien van de zeehaven niet in het zeehavengebed gelegd, maar gebundeld met de buffer ten aanzien van de verkeers- en vervoersinfrastructuur. Hoewel deze buffer niet gelegen is in zeehavengebied dient hij toch te worden begrepen als een buffer tussen de zeehaven en de omliggende bestemmingen in de zin van het havendecreet (decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens).

Hetzelfde geldt voor de buffer ten aanzien van Zwijndrecht ten zuiden van de E34. Ook in dat geval moet de buffer de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur, voor de aangrenzende bestemmingen beperken. Omwille van zuinig ruimtegebruik wordt de buffer ten aanzien van de zeehaven niet in het zeehavengebed gelegd, maar gebundeld met de buffer ten aanzien van de verkeers- en vervoersinfrastructuur.

11. De grote gehelen natuur, ook deze die door bedrijventerreinen worden omsloten, behoren tot de natuurlijke structuur en vallen buiten zeehavengebied. De eventuele bufferende of afschermende randzones ervan op de rand van de bedrijventerreinen behoren tot het zeehavengebied.

Rechteroever:

Dit principe sluit de slikken en schorren langs de Schelde, Reigersbos en de zuidelijke uitbreiding ervan, Kuifeendvijver, Muisbroek/Ekerse Putten/Ekers moeras, Noordkasteel en het nieuwe natte natuurgebied in het Opstalvalleigebied uit het zeehavengebied.

Linkeroever

Dit principe sluit de slikken en schorren langs de Schelde, Drydijck, Putten West, De Grote Geule, Groot Rietveld, Rietveld Kallo, Melkader, het noordelijk natuurgebied… uit het zeehavengebied.

12. Ecologische infrastructuur van het zeehavengebied valt per definitie in het zeehavengebied.

 

 

Gedetailleerde beschrijving van de afbakeningslijn

De afbakeningslijn van het zeehavengebied Antwerpen wordt voor rechter- en linkeroever afzonderlijk in wijzerzin beschreven:

 

Rechteroever

De grenslijn loopt vanaf de noordwestelijke hoek van het zeehavengebied over de Nederlandse grens tot aan de Schelde-Rijnverbinding. Ze loopt verder langs de Schelde-Rijnverbinding en het Schelde- Rijnkanaal, dat conform de afbakeningsprincipes uit het zeehavengebied wordt uitgesloten.

Aan de oostzijde van het Schelde-Rijnkanaal en het Kanaaldok wordt de buffer meegenomen in het havengebied. De grenslijn valt er gedeeltelijk samen met de grens van het woongebied van Zandvliet en Berendrecht.

Het Opstalvalleigebied, ten zuiden van Berendrecht, is uitgesloten uit het zeehavengebied. De te verlengen en te verhogen Stocatradijk vormt de grens tussen het Opstalvalleigebied en het industriegebied binnen de zeehaven. De dijk wordt als bufferzone opgenomen in het zeehavengebied. Het reservegebied voor sliblagunering (zie gewestplan) wordt grotendeels herbestemd in functie van de realisatie van het Opstalvalleigebied. De meest zuidelijke tip van het reservegebied voor sliblagunering wordt herbestemd naar ecologische infrastructuur, o.a. in functie van de realisatie van een pompgemaal en bijhorend wachtbekken. Bijgevolg wordt de meest zuidelijke tip van het reservegebied voor sliblagunering conform de hierboven vermelde uitgangspunten opgenomen in het zeehavengebied.

Vervolgens valt de grenslijn samen met de A12: de wegzate ligt buiten het zeehavengebied. Ook de afritlus van A 12 naar R 2 valt buiten het zeehavengebied, omwille van de herbestemming naar natuurgebied. In het oosten van het vormingsstation Antwerpen-Noord volgt de grenslijn de nieuwe bocht van de A12 tot aan het natuurgebied Muisbroek/Ekerse Putten/Ekers moeras.

Vanaf het natuurgebied valt de grenslijn van het zeehavengebied samen met de grenslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen, en dit tot aan de Schelde.

In overeenstemming met de uitgangspunten voor het bepalen van de afbakeningslijn van het zeehavengebied is het natuurgebied Muisbroek/Ekerse Putten/Ekers moeras uitgesloten uit het zeehavengebied. Het betreffende natuurgebied behoort tot het grootstedelijk gebied.

Ten zuiden van het natuurgebied Muisbroek/Ekerse Putten/Ekers moeras valt de grens van het zeehavengebied samen met de grens van het industriegebied. Het bestaande gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s aan Luithagen inclusief een deel van de bufferstrook langsheen dit kmo-gebied behoren tot het zeehavengebied.

Ten zuiden van Luithagen valt de grenslijn samen met de Noorderlaan tot aan de Korte Wielenstraat.

Ten zuiden van de Korte Wielenstraat valt de grenslijn grotendeels samen met de grenslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen, dit wil zeggen met de Vosseschijnstraat, de spoorlijn ten oosten van de Vosseschijnstraat en Straatsburgbrug. Straatsburgdok en de aanzet van het Albertkanaal behoren conform de principes niet tot het zeehavengebied.

Ter hoogte van de aanzet van het Albertkanaal wordt de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen met voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan beperkt gewijzigd (zie duidingsplan op toelichtende kaart 5). Immers, alle kanaaldokken en insteekdokken die louter voor de optimalisatie van de situatie van de binnenvaart worden benut, blijven onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van De Scheepvaart nv en worden niet mee in het zeehavengebied opgenomen. Dit principe sluit o.a. het Albertkanaal inclusief de wacht- en eventuele ligplaats Straatsburgdok uit het zeehavengebied.

Ook ter hoogte van de Royerssluis wordt de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen gewijzigd opdat de geplande uitbreiding van de Royerssluis volledig in het zeehavengebied zal liggen (zie duidingsplan in toelichtende kaart).

Het eilandje behoort tot het grootstedelijk gebied Antwerpen en wordt niet meegenomen in het zeehavengebied, met uitzondering van de (in de toekomst verruimde) Royerssluis en haar aanhorigheden. Enkel de aansluiting vanaf de Oosterweelverbinding naar het zeehavengebied is opgenomen binnen het zeehavengebied. De Oosterweelverbinding zelf behoort niet tot het zeehavengebied.

Vervolgens loopt de grenslijn terug naar het noorden langsheen het industriegebied tot aan de grens met Nederland. Conform de principes behoren de slikken en schorren langs de Schelde niet tot het zeehavengebied. De delen van de dijk waarin pijpleidingenstroken zijn ingewerkt, ook al zijn zij op het gewestplan bestemd als natuurgebied behoren wel tot het zeehavengebied. De sluizen en hun aanhorigheden behoren eveneens tot het zeehavengebied.

De plas Kuifeend is uitgesloten uit het zeehavengebied omdat het als groot geheel natuur behoort tot de natuurlijke structuur.

 

Linkeroever

Het zeehavengebied op linkeroever bestaat uit drie delen.

Ter hoogte van de vlakte van Zwijndrecht volgt de grenslijn de afbakening van de in het GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ bestemde zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

Ter hoogte van de thermische centrale aan Melkader omsluit de grenslijn de bestaande door Elektrabel in gebruik zijnde terreinen, inclusief het deel dat reeds in het GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ bestemd is naar zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven.

Het derde en grootste deel van het zeehavengebied op linkeroever bevat de Waaslandhaven en de noordelijke uitbreiding.

De grenslijn loopt omheen de kerncentrale. De Sigmadijk rond de kerncentrale, op de grens met het noordelijk natuurgebied, behoort niet tot het zeehavengebied.

Vanaf de kerncentrale volgt de grenslijn, aan de Schelde-zijde, de grens tussen de (toekomstige) bedrijventerreinen en de (te creëren) slikken en schorren. De slikken en schorren, het natuurgebied omheen het fort Liefkenshoek en het natuurgebied tussen Loghidden city en de Schelde behoren niet tot het zeehavengebied. Het toekomstige Saeftinghedok, het Deurganckdok en de Kallosluis met aanhorigheden behoren tot het zeehavengebied.

Voorbij Kallosluis volgt de grenslijn de R2 tot aan de E34. De wegzate van de R2 ter hoogte van de grenslijn valt buiten het zeehavengebied.

Vervolgens omsluit de grenslijn de Zuidelijke Groenzone (ecologische infrastructuur) en het Logistiek park Waasland. Minstens de wegzate van de E34 behoort bijgevolg niet tot het zeehavengebied.

Vanaf het logistiek park volgt de grenslijn de grens tussen het donkerpaarse gebied van het gewestplan en het gebied Aven Ackers. Het gebied Aven Ackers, bestemd in het GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ als bedrijventerrein voor bestaande bedrijven, havengerichte bedrijven en herlokalisatie, behoort niet tot het zeehavengebied.

De grenslijn loopt verder omheen de reeds bestemde zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en de noordelijke uitbreiding van de Waaslandhaven tot aan de kerncentrale. De westelijke (deels reeds bestemd in het GRUP ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’) en noordelijke buffer behoren tot het zeehavengebied. De aangrenzende (nieuwe) natuurgebieden, het koppelingsgebied en de agrarische gebieden behoren niet tot het zeehavengebied.

 

 

 

6.2 Bestemmingen

 

In wat volgt worden de in voorliggend rup doorgevoerde herbestemmingen per bestemmingscategorie of programmaonderdeel besproken. De bespreking gebeurt voor rechter- en linkeroever afzonderlijk.

De opsomming van herbestemmingen in het principieel programma 11 voor het afbakeningsRUP voor de zeehaven Antwerpen vormt de basis voor de in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan doorgevoerde herbestemmingen.

 

 

 

6.2.1 Rechteroever

 

 

6.2.1.1 Bedrijvigheid op rechteroever

De volgende gebieden worden herbestemd naar ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’:

- de industriegebieden uit het gewestplan die gelegen zijn binnen het afgebakende zeehavengebied;

- het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s binnen het zeehavengebied, met name het gebied aan Luithagen inclusief een deel bufferstrook aan de afrit van de A12 ‘Luithagen’;

- de zones voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut ter hoogte van de sluizen en een deel van het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s ter hoogte van de Royerssluis in functie van de geplande uitbreiding van deze sluis;

- een deel van de zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut van -1- het gebiedje tussen pompgemaal Rode Weel en Kuifeendvijver in functie van zone-eigen maken van ‘Biffa Treatment/Antwerp Waste Management’ en -2- het gebiedje tussen Kuifeendvijver en Grote Kreek in functie van zone-eigen maken van ‘Tabaknatie’ en ‘Deldo’ en -3- de zuidelijke tip in functie van de realisatie van een vrachtwagenparking.

De milieucluster rond Indaver en de Hooge Maey wordt herbestemd naar ‘Specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage’. Het gebied voor afvalverwerking en recyclage bestaat uit het bestaande, bijzondere industriegebied (afvalverwerking) conform het gewestplan uitgebreid met een deel van de bufferzone langs de R2 voor de uitbreiding en optimalisatie van de afvalverwerkingsinstallatie van Indaver en de stortcapaciteit van de Hooge Maey. In het tussentijds strategisch plan wordt aangegeven dat delen van de milieucluster op termijn kunnen worden ingericht als beboste landschapsheuvels met recreatief medegebruik, als uitzichtpunt en baken. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is geen nabestemming verordenend vastgelegd omdat de nabestemmingsmogelijkheden in de realiteit beperkt blijken te zijn.

Het gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s binnen het zeehavengebied, met name het gebied tussen de Vosseschijnstraat en de Noorderlaan (westwaarts vanaf de Korte Wielenstraat 12) is herbestemd naar ‘grensgebied met het grootstedelijk gebied’. Het betreffende gebied grenst aan het grootstedelijk gebied Antwerpen. In het gebied zijn grootschalige kleinhandelszaken die niets van doen hebben met de havenactiviteiten en heel wat kantoorgebouwen gevestigd. Bedoeling is dat de kleinhandelszaken en de niet zeehavengebonden of zeehavengerelateerde kantoorfuncties op termijn verdwijnen uit het afgebakende zeehavengebied zodat havengerelateerde activiteiten kunnen worden voorzien. De bestaande kleinhandelszaken kunnen tot de stopzetting behouden blijven. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven. Verdere kantoorontwikkeling is niet toegelaten. Omdat het gebied gelegen is aan de rand van de haven, aan een belangrijke verkeersinfrastructuur (Noorderlaan) is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk in functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven. Daarom wordt bijzondere aandacht gevraagd voor de bebouwingstypologie, de inpassing in het straatbeeld van de Noorderlaan en de inrichting van de publieke ruimte.

 

Het gebied ten zuiden van de Royerssluis krijgt omwille van zijn eigenheid een aparte bestemming en stedenbouwkundig voorschrift, met name artikel R3b. grensgebied met het grootstedelijk gebied – omgeving Royerssluis. (zie ook 6.2.1.2 Infrastructuur op rechteroever)

In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is de locatie Hoevenen (de kmo-zone Schijns op het gewestplan) geselecteerd als internationaal georiënteerd multimodaal park. Deze locatie wordt bestemd als ‘Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Schijns’.

De aansluitende zone van de ‘Main Hub’ en ‘Freight Village’ krijgt, gezien de activiteiten die er (zullen) plaatsvinden, dezelfde bestemming.

Tussen het logistiek park Schijns enerzijds en de ‘Main Hub’ en ‘Freight Village’ anderzijds is een strook bestemd als ‘ecologische infrastructuur met medegebruik’ waarin de schansen en de bunker aan het Verlegd Schijn zijn gelegen (zie ook verder).

De inrichting van het logistiek park Schijns wordt onder meer bepaald door de afwatering van het Groot Schijn. Voor de afwatering van het Groot Schijn worden meerdere scenario’s bestudeerd: demping van het Verlegd Schijn inclusief de aanleg van nieuwe pompgemalen of herprofilering en hertracering van het Verlegd Schijn met behoud van pompgemaal Rode Weel. Via het stedenbouwkundig voorschrift voor het bestemmingsgebied wordt opgelegd bij een vergunningsaanvraag een inrichtingsstudie toe te voegen die duidelijk aangeeft voor welk scenario is gekozen. Bovendien is openomen dat de inrichting van het bedrijventerrein maar kan toegelaten worden voor zover het verenigbaar is met de waterbeheerfunctie van het gebied.

Het logistiek park Schijns is gelegen aan de rand van de haven, aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk. Voorts is in de plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’ aangegeven dat door een doordachte inplanting van de bebouwing van het logistiek park Schijns de noodzakelijke geluidsbuffer kan worden gerealiseerd tussen de haven en de kern van Hoevenen. De gehele zone wordt ontsloten naar de A12. De ontsluiting is symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Langsheen de A12 geldt een bouwvrije zone van 35m breed. Deze is in overdruk aangeduid op het grafisch plan. Via het stedenbouwkundig voorschrift voor het bestemmingsgebied wordt opgelegd bij een vergunningsaanvraag een inrichtingsstudie toe te voegen die aangeeft hoe de concrete ordening en inrichting van het bestemmingsgebied zal zijn en hoe bijgevolg wordt beantwoord aan de hierboven vermelde inrichtingsaspecten.

Opmerking 1. met betrekking tot windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling

In het voorliggende plan worden enkel windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, in de logistieke parken, in het specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage op rechteroever (artikel R2.), in de gebieden voor de productie van energie op linkeroever (artikel L2.) en in de gebieden voor Ecologische Infrastructuur met medegebruik.

Binnen de grenzen van het gehele zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties dus toegelaten, met uitzondering van de smalle bufferstroken omwille van hun bufferende functie (visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing). Op rechteroever betreft het: “Artikel R12. buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet” en “Artikel R13. bufferdijk – Stocatradijk”. Op linkeroever betreft het “Artikel L10. Bufferdijk”. Een aantal buffers zijn symbolisch aangeduid bovenop de paarse gebieden. D.w.z. dat het grup stelt dat een afscherming nodig is. In de paarse gebieden zijn hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

 

Een tweede uitzondering zijn de zones voor permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik. Ook in de permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik (“Artikel R14. zone voor permanente ecologische infrastructuur” en “Artikel L14. zone voor permanente ecologische infrastructuur”) zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten omwille van de ecologische functie van deze zones.

 

Tot slot zijn in de ‘infrastructuurzones’ hernieuwbare energieinstallaties in eerste instantie niet toegelaten. De betreffende gebieden zijn specifiek bedoeld voor de aanleg van wegen en/of spoorwegen en ecologische infrastructuur. Er is flexibiliteit voorzien in de voorschriften: “Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.” Meestal grenzen de betreffende zones aan de paarse gebieden. In de delen van de infrastructuurzones die niet benut werden voor de infrastructuur zijn in dat geval hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

 

Buiten het zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. Zo zijn in het agrarisch gebied hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. In de in het plangebied betreffende agrarische gebieden is het omwille van ruimtelijke, landschappelijke en/of ecologische redenen niet wenselijk om hernieuwbare energieinstallaties toe te laten.

 

In het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is het toelaten van windturbines niet expliciet opgenomen in het voorschrift, in de andere gebieden wel. Het voorschrift voor het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is gebaseerd op het typevoorschrift (zie het besluit van de Vlaamse regering van 11/04/2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen). Conform dit typevoorschrift is er geen specifieke aanduiding nodig in het voorschrift omdat windturbines, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie beschouwd worden als het type bedrijfsactiviteiten waarvoor het zeehavengebied is bestemd. In alle andere typevoorschriften voor gebieden met als categorie ‘bedrijvigheid’ dient de ontwerper, indien hij installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling wenst toe te laten, dit expliciet te vermelden in het stedenbouwkundige voorschrift.

 

Opmerking 2. met betrekking tot kantoorgebouwen

Conform het Tussentijds Strategisch plan, het plan-MER, het RVR en het principieel programma voor het rup is kantoorontwikkeling te weren in het zeehavengebied. Het Tussentijds Strategisch plan stelt: “De haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel- logistiek economisch belang. De eerste en hoofddoelstelling van de haven is de verdere ontwikkeling van haar maritieme, industriële, logistieke en distributiefunctie. Petrochemie, metaalindustrie, maritieme logistiek van stuk- en bulkgoed en maritieme containerlogistiek vormen daarvan de kern. Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop.” In het plan-MER is gerekend met verschillende types van economische activiteiten, maar kantoorontwikkeling is hierin niet beschreven. Kantoren hebben een totaal ander mobiliteitsprofiel dan de in het plan-MER beschreven economische activiteiten. Het plan-MER bevat geen onderbouwing voor uitbreidingen inzake kantoorontwikkeling in het zeehavengebied, enkel voor het handhaven van de bestaande toestand. Kantoren kennen een personeels- en soms ook een bezoekers-intensieve bezetting, wat maakt dat deze de industriële ontwikkelingen vanuit externe veiligheidsoverwegingen op termijn zouden kunnen hypothekeren.

De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen. Indien er een vraag zou zijn naar bijkomende kantoorruimte dient deze te worden opgelost buiten het zeehavengebied, bij voorkeur in het aangrenzende stedelijke gebied. Daarom zijn in de stedenbouwkundige voorschriften voor het ‘gebied voor zeehaven en watergebonden bedrijven’ (artikel R1.), voor het ‘grensgebied met het grootstedelijk gebied’ (artikel R3a.) en voor het ‘specifieke regionale bedrijventerreinen voor transport, distributie en logistiek – logistieke park Schijns’ (artikel R6.) beperkingen opgelegd met betrekking tot kantoorgebouwen.

 

 

6.2.1.2 Infrastructuur op rechteroever

waterweginfrastructuur

De bestaande dokken worden herbestemd naar ‘gebied voor waterweginfrastructuur’.

De toekomstige wachtplaats voor de binnenvaart ‘Noordland’ is bestemd als ‘gebied voor waterweginfrastructuur’. Deze bestemming laat de gewenste inrichting en het beheer van de plek als wachtplaats toe.

Het gebied ten zuiden van de Royerssluis krijgt omwille van zijn eigenheid een aparte bestemming en stedenbouwkundig voorschrift, met name artikel R3b. grensgebied met het grootstedelijk gebied – omgeving Royerssluis. Dit gebied grenst aan het grootstedelijk gebied, met name aan het Droogdokkeneiland, een belangrijk stadsdeel tussen de ‘oude’ stad en de ‘nieuwe’ haven. Het gebied is opgenomen in het zeehavengebied omwille van de toekomstige uitbreiding van de sluis en aanhorigheden en nutsvoorzieningen. Dat verklaart de bestemmingscategorie ‘infrastructuur’. Maar het gebied dient tevens zo goed mogelijk te worden ingepast in het aangrenzende stedelijke gebied. Daarom zijn stedelijke functies toegelaten en geen zeehaven- en watergebonden bedrijven. Daarom ook moet er bijzondere aandacht gaan naar een ruimtelijk kwalitatieve en representatieve inpassing in het beeld van het aangrenzende grootstedelijke gebied. In het betreffende gebied bevindt zich waardevol historisch erfgoed waaronder enkele beschermde monumenten. Naast het stedenbouwkundig voorschrift laten, gelet op de opname van de waardevolle gebouwen in de Inventaris van het Bouwkundig erfgoed, ook de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (art. 4.4.23 ) en het uitvoeringsbesluit (art.10 van het B.V.R. toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen) toe om in deze gebouwen stedelijke functies te voorzien. Zo kan het waardevol erfgoed zoveel mogelijk in stand gehouden worden en het gebied worden ingepast in het aangrenzende stedelijke gebied. In een gemeentelijk rup kan het gewestelijk rup worden verfijnd, bijvoorbeeld het gemeentelijk rup kan meer aandacht besteden aan het historisch erfgoed, aan de inpassing in het stedelijk gebied,…

spoorweginfrastructuur

De raamstructuur van het spoorwegennet in de zeehaven is opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur bestaat op linker- en op rechteroever uit één, respectievelijk twee lussen die vertrekken en toekomen aan het vormingsstation respectievelijk op linker- en op rechteroever. Beide vormingsstations behoren ook tot de raamstructuur, evenals het Liefkenshoek spoor en de spoorlijnen die de aansluiting van de vormingsstations naar het spoorwegennet buiten de zeehaven verzorgen.

Het vormingsstation op rechteroever, Antwerpen-Noord, is voor de NMBS een basisrangeerstation. Vanaf dit vormingsstation vertrekt een noordelijke en een zuidelijke lus. De lussen zijn meestal gebundeld met de weginfrastructuur, b.v. met de Scheldelaan. Het rangeerstation Antwerpen-noord is via het Liefkenshoek spoor (zie ook gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’) verbonden met het vormingsstation op linkeroever, een hulprangeerstation. Langsheen het rangeerstation Antwerpen-noord passeert een hoofdspoorweg voor goederen, lijn 11.

 

 

 

 

 

 [image]

Figuur : raamstructuur spoorwegennet in haven van Antwerpen

 

De opname van de raamstructuur van het spoorwegennet in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan mag niet begrepen worden als dat deze raamstructuur integraal zou behoren tot de basisinfrastructuur uit het havendecreet. Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 13/07/2001 houdende de aanduiding van de maritieme toegangswegen en de bestanddelen van de haveninfrastructuur bepaalt dat enkel de daarin opgesomde zaten van spoorwegen behoren tot de basisinfrastructuur. Het ruimtelijk uitvoeringsplan baseert zich op de plan-MER en legt alle noodzakelijke ruimtelijke elementen vast.

Daar waar de spoorweg van de noordelijke en/of zuidelijke lus gebundeld is met weginfrastructuur is de spoorweg samen met de weginfrastructuur bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De verbinding over het Kanaaldok (Lillobrug) is op het grafisch plan aangeduid met een overdruk ‘gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De overige delen van de lussen zijn bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, met uitzondering van het oostelijk deel van de noordelijke lus. Dit deel is gelegen in de middenberm van de weginfrastructuur van de A12 en valt buiten het zeehavengebied. Dit deel van de raamstructuur is niet bestemd in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan. Het bestaande rangeerstation Antwerpen-noord inclusief de voorziene uitbreiding (het betreft een inbreiding tussen de bestaande spoorbundels) wordt herbestemd naar ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Op het gewestplan was het bestaande rangeerstation bestemd als zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Het deel van de zone voor gemeenschapsvoorzieningen aan de overzijde van de A12, naast de Edisonwijk en gelegen buiten het zeehavengebied komt eveneens voor herbestemming in aanmerking, maar kan door de lokale overheid worden herbestemd. Tot slot wordt op rechteroever het deel van lijn 11 dat gelegen is binnen het zeehavengebied (in het RSV geselecteerd als hoofdspoorweg voor goederen) eveneens bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’.

 

weginfrastructuur

De raamstructuur van het wegennet in de zeehaven is opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur bestaat op rechteroever uit:

- de Scheldelaan (N101) vanaf de aansluiting met de Oosterweelverbinding tot aan de aansluiting met de A12;

- de Noorderlaan – Kruisweg (N180) vanaf de aansluiting met de A12 ter hoogte van Ekeren tot aan de Stabroekse baan;

- en een verbinding tussen de N101 en de N180 onder het Kanaaldok, als een verbinding tussen beide oevers, ter hoogte van de Tijsmanstunnel.

Langsheen de Scheldelaan (N101) en de Noorderlaan (N180) is een brede zone opgenomen in het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De Tijsmanstunnels (bestaande en toekomstige) zijn op het grafisch plan aangeduid met een overdruk ‘gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De wegen die vanaf de Scheldelaan en de Noorderlaan leiden naar de tunnels zijn opgenomen in het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. In functie van het realiseren van een fietsverbinding onder het Kanaaldok en verder over of onder de Schelde is het belangrijk dat bij de realisatie van een nieuwe Tijsmanstunnel een fietspad wordt aangelegd parallel aan de Tijsmanstunnel. Daarom is op het grafisch plan symbolisch en in overdruk een ‘verbinding voor langzaam verkeer’ aangeduid.

Langsheen de Scheldelaan en de Noorderlaan is de weginfrastructuur op de meeste plaatsen gebundeld met spoorinfrastructuur en leidingen (niet hoogspanningsleidingen). De infrastructuuronderdelen (weg-, spoor- en leidinginfrastructuur) zijn niet apart bestemd. In het grafisch plan is een brede zone langsheen de Scheldelaan en de Noorderlaan aangeduid als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De zone reikt tot aan de grenzen van de kadasterpercelen waarop de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen (niet hoogspanningsleidingen). Binnen dit gebied is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. De wegbermen langsheen de Scheldelaan vormen b.v. een ecologische buffer tussen de haveninfrastructuur en de slikken en schorren van de Schelde. De doelsoorten voor de ecologische infrastructuur hier zijn deze verbonden aan droge schrale graslanden. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

Naast de raamstructuur van het wegennet in de zeehaven worden eveneens de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden, bestemd. Omwille van de ruimtelijke eenheid zijn de delen van de hoofdwegenstructuur die de haven doorsnijden immers mee in het zeehavengebied opgenomen. Zo wordt op rechteroever de R2-strook (weginfrastructuur, bermen, leidingen,…) tussen de A12 en de Scheldelaan bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De bermen, grachten en taluds langs de R2 maken van de R2-strook een groene as, die het zeehavengebied centraal in oost-west richting doorsnijdt. De bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ houdt rekening met de landschappelijke en natuurverbindende rol van de oost-west-infrastructurenbundel omdat ze toelaat een deel van de infrastructurenstrook in te richten met ecologische infrastructuur. Zo vormen de wegbermen een ecologische verbinding tussen het open gebied van de Ettenhovense polder en de Schelde. De doelhabitats voor de ecologische infrastructuur hier zijn droge schrale graslanden en bijgevolg zijn de doelsoorten deze verbonden aan droge schrale graslanden. Met de ecologische infrastructuur kan bovendien de brede R2-infrastructuur landschappelijk kwalitatief worden ingebed in de omgeving.

 

Daar waar het ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’ grenst aan de A12 is op het grafisch plan in overdruk een bouwvrije strook van 35m breed aangeduid, om een bundeling van de weginfrastructuur met andere lijninfrastructuren mogelijk te maken. De strook van 35m breed is compact om een maximale en zorgvuldige benutting van het zeehavengebied mogelijk te maken. De strook sluit aan op de bouwvrije strook uit het gewestelijk rup ‘Zeehavengebied Antwerpen Rechteroever - Slibverwerking Bietenveld’.

leidingeninfrastructuur

Binnen de leidingeninfrastructuur wordt een onderscheid gemaakt tussen de hoogspanningsleidingen en de hoofdtransportleidingen.

 [image]

Figuur : hoogspanningsleidingen

 

Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt inzake de elektriciteitsleidingen op Vlaams niveau een hoofdnet van 150 kV leidingen en meer geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan zijn de bestaande hoogspanningsleidingen uit het gewestplan hernomen via een symbolische aanduiding in overdruk ‘hoogspanningsleiding’ op het grafisch plan. Enkel de hoogspanningsleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden hernomen, inclusief de verbindingen over de Schelde. De hoogspanningsleidingen die in andere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn aangeduid, werden niet opnieuw aangeduid in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan. Het ruimtelijk uitvoeringsplan voor de hoogspanningslijn Lillo – Zandvliet is ondertussen gedeeltelijk vernietigd door de Raad van State. Hiervoor zal een nieuw planningsproces worden opgestart. De symbolische aanduiding volgt het tracé van de bestaande hoogspanningsleiding op het terrein, dat mogelijks afwijkt van het tracé op het gewestplan.

 

 

 [image]

Figuur : raamstructuur hoofdtransportleidingen in haven van Antwerpen

 

Zowel omwille van de duurzame vervoerswijze, de veiligheidsaspecten, de beperkte aantasting van het milieu, het toenemend bovengronds ruimtegebruik als omwille van economische elementen Oage onderhoudskosten, hoge graad beschikbaarheid, mogelijkheden tot automatisatie, ...) zullen transportleidingen in de toekomst aan belang winnen als transportmiddeL Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden de hoofdtransportleidingen op Vlaams niveau geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. De transportleidingen worden zoveel als mogelijk gebundeld met andere lijninfrastructuren. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is uit het netwerk van de bestaande leidingen een raamstructuur afgeleid. Deze raamstructuur is met de overdruk ‘leidingstraat’ symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Daar waar de raamstructuur samenvalt met het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is de symbolische aanduiding onderbroken omdat dit bestemmingsgebied eveneens leidingen toelaat. Enkel de hoofdtransportleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden aangeduid, inclusief de verbindingen over de Schelde.

In toepassing van het bundelingsprincipe wordt het tracé van de aan te leggen leiding voorzien als een leidingstraat. Daardoor kan het tracé in de toekomst eventueel gebruikt worden voor bijkomende leidingen. Een leidingstraat is een symbolische aanduiding in overdruk die geldt als juridische basis voor de beoordeling van stedenbouwkundige vergunningen voor leidingen in parallellisme met de bestaande leiding(en). De aanduiding in overdruk houdt in dat de bestemmingen van de onderliggende grondkleur van toepassing blijven. Een leidingstraat heeft geen specifiek bepaalde breedte en bepaalt ook niet het aantal leidingen dat gerealiseerd kan worden, of de tussenafstand tussen leidingen. Wel is bepaald dat de beschikbare ruimte optimaal gebruikt moet worden. Onnodige ruimteconsumptie moet dus vermeden worden. De symbolische aanduiding laat een zekere flexibiliteit in de inplanting toe, maar niet in die mate dat het andere bestemmingsgebieden zou benadelen. Bij de beoordeling van concrete aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen moet dus beoordeeld worden of de aanvraag verenigbaar is met deze bepalingen van het ruimtelijk uitvoeringsplan en eventuele andere juridische regels. Het aanduiden van een leidingstraat heft uiteraard ook geen andere juridische bepalingen op, zoals bijvoorbeeld uit de milieuwetgeving.

 

 

 

6.2.1.3 Buffers op rechteroever

 

Buffering van de omliggende kernen

Om de leefbaarheid van de omliggende woonkernen te garanderen, dienen de nodige buffers te worden voorzien. Waar en op welke wijze de buffers worden ingeplant is onderzocht in verschillende studies, o.a. in de Bufferstudie en het plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

Het buffergebied ten westen van Berendrecht en Zandvliet kan ontwikkelen tot een kwaliteitsvol overgangsgebied dat de leefbaarheid van beide dorpen ondersteunt. Het randgebied geeft aan beide dorpen een band met het kanaal en het water. Het is een aantrekkelijk en vanuit de dorpen vlot toegankelijk grensgebied. Om de activiteiten langs het Delwaidedok beter af te schermen van de woonkern van Berendrecht en van de natuur die in het Opstalvalleigebied zal ontstaan, wordt de bestaande Stocatradijk verhoogd en doorgetrokken in oostelijke richting. De open ruimte van de polders aan Stabroek en Hoevenen fungeert als afstandsbuffer. Verder ontstaat de geluidsbuffer tussen de havenactiviteiten en de kern Hoevenen door een doordachte inplanting van de bebouwing van het toekomstige logistiek park Schijns (zie ook hierboven).

De ‘buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet’ en de ‘bufferdijk – Stocatradijk’ worden in overdruk aangeduid op het grafisch plan. In de buffer ten westen van Berendrecht en Zandvliet dient laagdynamisch recreatief medegebruik te worden toegelaten. De aanleg van leidingen is niet toegelaten. Bij de begrenzing van de buffer zijn de zonevreemde woningen en activiteiten in de rand uitgesloten. De Zouten, het meest zuidelijke deel van de buffer, dient zijn belangrijke ecologische rol te kunnen behouden. De buffer sluit immers aan op het Opstalvalleigebied en bestaat hier uit bos, struweel en schrale droge graslanden. Daardoor levert de buffer een bijdrage aan soorten verbonden aan deze biotopen en is hij tevens geschikt als fourageergebied voor vleermuizen.

 

 

 

 [image]

Buffering van de omliggende natuur

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur is een geluidsbuffer nodig langs de A12 ter hoogte van het Opstalvalleigebied. Het natuurgebied wordt afgeschermd van de A12 met een geluidsberm of -scherm. De ‘geluidsbuffer – Opstalvalleigebied’ is in overdruk en symbolisch aangeduid op het grafisch plan.

 

 

 

6.2.1.4 Natuur op rechteroever

 

natuurkerngebieden

De basisvoorwaarde uit het tussentijds strategisch plan voor de haven is een volwaardige natuurontwikkeling zodat een gunstige staat van instandhouding van de speciale beschermingszones gegarandeerd is. De instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszones worden gerealiseerd binnen hoogwaardige natuurkerngebieden. Dit zijn gebieden waar natuur de hoofdfunctie is, zodat de ontwikkeling van de habitats en het voorkomen van vogelsoorten er optimaal is. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan dient de realisatie van de natuurkerngebieden mogelijk te maken en zal derhalve de natuurkerngebieden opnemen in het grafisch plan en bestemmen als natuurgebieden met een ‘overdruk Grote Eenheid Natuur’.

Uit de passende beoordeling blijkt dat er door de havenontwikkeling betekenisvolle negatieve effecten kunnen optreden in de speciale beschermingszones “De Kuifeend en Blokkersdijk”, specifiek in de omgeving van de deelzone De Kuifeend. Voor de projecten in functie van de havenontwikkeling bestaan echter geen alternatieve locaties die voldoen aan de economische doelstellingen. Eenzelfde synergie tussen de verschillende projecten, en de bijhorende efficiëntie in het gebruik van ruimte en middelen, kan niet bereikt worden op een andere plaats. Dit heeft in grote mate te maken met de ligging van het vormingsstation Antwerpen-Noord, waaraan de meeste projecten gekoppeld zijn.

Om een betekenisvolle aantasting van de speciale beschermingszones “De Kuifeend en Blokkersdijk” te vermijden is er nood aan natuurcompenserende maatregelen. Ter realisatie van de natuurcompenserende maatregelen voorziet het strategisch plan een natuurinrichting in het Opstalvalleigebied. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan maakt de realisatie van het natuurcompensatiegebied Opstalvalleigebied mogelijk. Het ruimtelijk uitvoeringsplan voorziet de herbestemming van de bufferzone tussen het Reigersbos en de Stocatradijk, het recreatiegebied, het woonuitbreidingsgebied, het agrarisch gebied en het reservegebied voor sliblagunering naar ‘natuurgebied’.

 

 

 

 [image]

Het resterende deel van Kuifeendvijver en Binnenweilanden, het deel dat niet ingenomen wordt door de uitbreiding van het rangeerstation, en het gebiedje voor windmolenpark ten noordwesten van het zeehavengebied op rechteroever inclusief het ingesloten groengebied worden eveneens herbestemd naar ‘natuurgebied’.

De afritlus van de A12 naar de R2 wordt ter compensatie van het verlies van habitat ter hoogte van de loswallen aan de Zandvlietsluis, ten gevolge van haveninbreiding (inrichting als containerterminals), ingericht als meeuwenbroedplaats (nieuwe habitat voor zwartkopmeeuw). Daarom wordt dit gebied herbestemd naar ‘natuurgebied’.

 

ecologische infrastructuur

Naast de natuurkerngebieden wordt er in het strategisch plan voor de haven ook een netwerk van ecologische infrastructuur voorzien conform het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke ecologische infrastructuur.

Conform de doelstelling van de Achtergrondnota Natuur zal het netwerk van ecologische infrastructuur in het zeehavengebied drie functies vervullen:

• Ten overstaan van de doelstelling om de lange termijnintegriteit van de speciale beschermingszones (VRL 3.6 en 2.2) tot stand te brengen en te vrijwaren levert het netwerk van ecologische infrastructuur indirect een bijdrage door als foerageer en rustgebied te fungeren voor de relevante vogelsoorten. Deze bijdrage wordt als louter ondersteunend aangemerkt. De (potentiële) aanwezigheid, al dan niet als broedvogel, van soorten die tot de instandhoudingsdoelstellingen van deze Vogelrichtlijngebieden behoren in (onderdelen van) dit netwerk wordt immers niet in aanmerking genomen bij het behalen of het vrijwaren van deze instandhoudingsdoelstellingen. Wegens hun ingesloten ligging, beperkte grootte en hoge verstoringsgevoeligheid bieden de onderdelen van het netwerk ecologische infrastructuur immers onvoldoende garanties voor een duurzame instandhouding van de relevante vogelsoorten.

• Naast de instandhoudingsdoelstellingen verbonden aan de in het gebied aanwezige Europese speciale beschermingszones gelden ook bestaande wettelijke verplichtingen t.a.v. bepaalde soorten, die ‘beschermd moeten worden waar ze voorkomen‘, los van ruimtelijke afbakeningen, m.n. bijlage IV van de Habitatrichtlijn en op Vlaams niveau beschermde soorten. Dit is geregeld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (BS: 13/08/2009). Omdat deze soorten veelal gebonden zijn aan havenspecifieke biotopen, is naast de natuurkerngebieden, ook de uitbouw voorzien van een netwerk van permanente ecologische infrastructuur als een zelfstandig en in tweede instantie ondersteunend netwerk, waar cohabitatie met andere functies aangewezen en mogelijk is. Het is de bedoeling om de verplichtingen inzake soortenbescherming binnen dit netwerk van permanente ecologische infrastructuur op een duurzame wijze na te komen zodat, via een gebiedsgericht soortenbeschermingsprogramma, in de rest van de haven ontheffingen kunnen verleend worden bij aantasting van biotopen van deze soorten ten behoeve van verdere havenontwikkeling. Het betreft de Rugstreeppad, die in de haven voorkomt omwille van het dynamisch karakter en het voortdurend beschikbaar komen van zandige pionierssituaties met plasjes en verschillende vleermuissoorten die zich verplaatsen langs en jagen boven wateroppervlakten, alsook Groenknolorchis.

• Eenzelfde functie, maar dan voor bescherming van op Vlaams niveau belangrijke soorten (flora én fauna), heeft het netwerk ook voor soorten gebonden aan de basishabitats die in de haven voorkomen, weze het in bescheiden omvang : 1/ pionierssituaties, 2/ droge graslanden, 3/ kleine plasjes en moerassen, 4/ struwelen en bosjes en 5/ gebouwen en werven. Aandachtssoorten voor deze 5 basishabitats werden vooropgesteld besproken in de Achtergrondnota Natuur. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor hun leefgebieden, binnen het netwerk van ecologische infrastructuur, werden opgemaakt door de Universiteit Antwerpen in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.

Binnen de permanente ecologische infrastructuur is onderscheid gemaakt tussen EI en EI+ (met medegebruik) omdat in bepaalde zones hogere kwaliteitsdoelstellingen dienen behaald te worden in functie van de duurzame instandhouding van bijlage IV soorten van de Habitatrichtlijn. Daarom zijn b.v. enkel in de ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’ windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten.

Binnen het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit. De wegbermen langsheen de Scheldelaan vormen b.v. een ecologische buffer tussen de haveninfrastructuur en de slikken en schorren van de Schelde. De doelsoorten voor de ecologische infrastructuur hier zijn deze verbonden aan droge schrale graslanden. De bermen, grachten en taluds langs de R2 zijn opgenomen in de bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. Het bijhorende voorschrift laat toe een deel van de infrastructurenstrook in te richten met ecologische infrastructuur. De bermen, grachten en taluds langs de R2 vormen immers een ecologische verbinding tussen het open gebied van de Ettenhovense polder en de Schelde. De doelhabitats voor de ecologische infrastructuur hier zijn droge schrale graslanden en bijgevolg zijn de doelsoorten deze verbonden aan droge schrale graslanden.

Naast de permanente ecologische infrastructuur wordt er tevens tijdelijke ecologische infrastructuur voorzien zodat de tijdelijke opportuniteiten in de haven die een ecologische meerwaarde kunnen betekenen, benut kunnen worden. Het is vanzelfsprekend dat in een ruimtelijke uitvoeringsplan de tijdelijke ecologische infrastructuur omwille van zijn tijdelijk karakter en wisselende inplanting niet kan worden aangeduid op het grafisch plan. De stedenbouwkundige voorschriften voor ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’, ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ en ‘bouwvrije strook’, ‘gebied voor productie van energie’ laten de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toe.

Op rechteroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur’:

- een smalle strook in het noorden, o.a. tussen de Scheldelaan en de grens van het zeehavengebied: het gebied is een ecologische verbinding tussen Groot Buitenschoor en de grensstrook aan de overzijde van de Schelde-Rijnverbinding.

- de wachtboezem (= het wachtbekken aan het Verlegd Schijn) en het gebied ten zuiden van de wachtboezem tot aan de spoorbundel: het gebied staat in als ondersteuning voor soorten van moeras en open water voor de Kuifeend en de Grote Kreek, en als verbinding en fourageergebied voor vleermuizen via de wadi.

- de Grote Kreek: De grote kreek is momenteel een Grote Eenheid Natuur (GEN). Deze zone wordt behouden als permanente ecologische infrastructuur ter versterking van de kwaliteit van de Kuifeendplas. De zone draagt als stapsteen bij tot de verbinding met de kerngebieden Bospolder – Ekers Moeras buiten de haven via de stadsgracht. Daarnaast geeft hij invulling aan het ondersteunende netwerk voor de Kuifeend en Ettenhovense polder voor soorten van moeras en open water.

 

- de bunkergordel: Deze zone vormt een ecologische verbinding tussen de Kuifeend en het Muisbroek.

De verbinding is onder meer van belang voor vleermuizen. De beperkte kwaliteitsdoelstellingen laten hier een bepaald medegebruik toe, zoals een wadi of een waterbuffer voor het logistiek park. Om verdere fragmentering (b.v. door windturbines,…) van de smalle strook te vermijden is de bunkergordel bestemd als ecologische infrastructuur en niet als ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’. Omdat de bunkergordel het logistiek park Schijns in twee delen doorsnijdt, is via het stedenbouwkundig voorschrift ‘ontsluiting logistiek park Schijns’ toegelaten de bunkergordel op twee plaatsen met een toegangsweg te dwarsen.

- het gebied gelegen tussen de Noorderlaan en de spoorlijn met de stadsgracht: Deze zone vormt een natte ecologische verbinding tussen de Kuifeend, via de Grote Kreek naar de Bospolder en het Ekers moeras. Op deze wijze blijft de connectiviteit tussen deze gebieden bestaan. Om verdere fragmentering (b.v. door windturbines,…) van de smalle strook te vermijden is dit gebied bestemd als ecologische infrastructuur en niet als ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’.

Op rechteroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’:

- de restjes tussen de spoorbochten: In deze zones bevinden zich vijvers tussen de spoorbundels. Deze sluiten functioneel aan op de plas van de Kuifeend en vervullen hierbij een ondersteunende functie. Omdat ze vaak doorsneden worden door bestaande spoorlijnen zijn ze bestemd als ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’.

- de zuidelijke tip van het Opstalvalleigebied: Gezien de verstoringsgevoeligheid van deze zuidelijke tip kunnen geen hoge kwaliteitsdoelstellingen i.f.v. de instandhoudingsdoelstellingen verwacht worden. Het voorzien van een medegebruik als waterbuffer voor het pompgemaal naar het Delwaidedok is bijgevolg verenigbaar met de doelstellingen voor het Opstalvalleigebied.

- het gebied tussen de grens van het zeehavengebied en de Scheldelaan, ten noorden en ten zuiden van Lillo fort: In deze zone landinwaarts van de dijk wordt een ecologische verbinding langs de Schelde vooropgesteld. Doelhabitats zijn ‘droge schrale graslanden’ en ‘ruigte, struweel en bos’. Deze fungeert tegelijk als buffer tussen de haveninfrastructuur en de slikken en schorren van de Schelde.

- terreinen pompgemaal Rode Weel: Op dit moment bestaat het gebied uit harde infrastructuur, namelijk een pompgemaal en parking. Conform het voorschrift kunnen deze functies behouden blijven. Indien het pompgemaal in de toekomst geen rol meer zou hebben in de afwatering van het Groot Schijn kan het gebied ingericht worden als ecologische infrastructuur.

 

 

6.2.1.5 Landbouw op rechteroever

 

 

Het landbouwgebied van de Stabroekse en Ettenhovense Polder wordt gekenmerkt door een grootschalig open landschap met een planmatig patroon van polderwegen (in de Scheldepolders), blokvormige percelen en een systeem van polderwaterlopen voor ontwatering van het gebied. De polders worden behouden als samenhangend landbouwgebied. Het gebied wordt behouden als bouwvrij gebied in functie van het creëren van een afstandsbuffer tussen de Zeehaven en de Polderdorpen. Dit bouwvrij karakter ondersteunt ook het voorkomen van weidevogels waarvoor het gebied is aangeduid als speciale beschermingszone. Het systeem van polderwaterlopen was (en is) belangrijk voor instandhouding van de Blauwborst (eveneens een soort van de vogelrichtlijn) in het landbouwgebied.

Landbouwbebouwing is gekoppeld aan de polderwegen. Aan Ettenhoven bevindt zich de grootste concentratie. Agrarische bedrijven behouden uitbreidingsmogelijkheden aansluitend bij bestaande gebouwen. Een deel van de in oorsprong landbouwsites zijn ook ingevuld met andere functies, in het bijzonder wonen en (para-agrarische) bedrijvigheid. De sites die opgenomen zijn in het gemeentelijk RUP zonevreemde bedrijven worden uitgesloten. Het op het gewestplan bestaande, maar op het terrein niet ingevulde KMO-gebiedje wordt herbestemd naar bouwvrij agrarisch gebied.

Het gebied wordt in een noordelijk en zuidelijk deel verdeeld door de ‘s Hertogendijk. Dit dijklichaam wordt begeleid door wegen en waterlopen. Op nog vrij grote delen van de dijk is een bomenrij aanwezig.

Het vliegveld voor recreatie- en scholingsvliegen heeft recent stedenbouwkundige vergunningen gekregen voor vernieuwing van de infrastructuur. Het wordt bevestigd op de plaats waar het gesitueerd is en gedifferentieerd in functie van bebouwingsmogelijkheden. Het in onbruik geraakt bedrijfsterrein (eveneens voorzien op het gewestplan) wordt zonder overgangsregeling opgenomen in het bouwvrij agrarisch gebied.

 

Ten noorden wordt het plan begrensd door bestaande bedrijventerreinen en het woongebied. In het noordoosten volgt de grens de kern van Stabroek en Ettenhoven. Ten zuidoosten wordt een polderwaterloop ten zuidoosten van de Polderweg-Dijkstraat gevolgd als grens. Ten oosten en ten zuiden van het landbouwgebied wordt het landbouwgebied begrensd door de A12 die verhoogd is aangelegd. Langsheen deze weg wordt een reservatie voorzien voor de heraanleg.

De eventuele aanleg van een nieuwe afwateringsgracht ten noorden van de A12 is toegelaten in het landbouwgebied, daar conform het stedenbouwkundig voorschrift voor het agrarisch gebied de aanleg van afwateringsgrachten vergunbaar is.

Aangezien de Ettenhovense Polder bijkomend aan het principieel programma is opgenomen in het rup, is de herbestemming van de Ettenhovense Polder opgenomen in een apart deelplan (deelplan 6).

 

 

6.2.1.6 overige

Op het einde van Churchildok wordt in functie van de mogelijke realisatie van een wachtbekken (met bijhorend vijzelgemaal met reservepomp) een gebied bestemd als ‘gebied voor gemeenschaps- en openbaar nutsvoorzieningen’ en in de zone van Opstalvallei wordt een zone als EI+ ingetekend om de realisatie van het pompgemaal ter hoogte van het Delwaidedok mogelijk te maken. Het wachtbekken en aanhorigheden kaderen in de geplande aanpassingen aan het watersysteem van het deelbekken Benedenschijn. Deze aanpassingen zijn noodzakelijk om de wateroverlastproblemen in het Schijnbekken verder op te lossen en in te spelen op geplande haveninfrastructuurwerken. Daar de waterhuishouding- en overstromingsproblematiek van het gebied grenzend aan rechteroever (gemeenten Kapellen, Stabroek, Antwerpen,…) gerelateerd is aan ingrepen in het zeehavengebied (eventuele demping Verlegd Schijn, mogelijke wijziging functie pompgemaal Rode Weel,…) wordt de herbestemming meegenomen in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

 [image]

 

Figuur 6: het wachtbekken op het einde van Oud Schoon Schijn

 

Maar voor de afwatering van het Groot Schijn worden op het moment van de vaststelling van voorliggend rup nog twee scenario’s bestudeerd.

Eén scenario voorziet in een pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok, in het ‘gebied voor gemeenschaps- en openbaar nutsvoorzieningen’, en het Delwaidedok, in de ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’. Bij de realisatie van deze optie zal het Oud Schoon Schijn worden geherprofileerd. Het Oud Schoon Schijn zal dan een waterloop van eerste categorie worden. Een vijzelgemaal zal het water uit het Oud Schoon Schijn naar het Churchilldok overpompen en zal grotendeels de functie van het bestaande pompgemaal Rode Weel, gesitueerd aan het uiteinde van het Verlegd Schijn, vervangen. Het nieuwe pompgemaal zal voor de afwatering van Brasschaat, Ekeren, Kapellen en Hoevenen zorgen. Het pompgemaal wordt uitgerust met een voldoende grote wachtboezem die ook dienst zal doen als buffer in geval van defect aan de pompen of van calamiteiten (zoals bijvoorbeeld een mazoutlozing) en als sedimentvang. Ter hoogte van het logistiek park Schijns kan dan het Verlegd Schijn worden gedempt.

Een tweede optie is om ter hoogte van het logistiek park Schijns het Verlegd Schijn niet te dempen, maar te hertraceren en het profiel te reduceren tot wat hydrologisch noodzakelijk is om het opwaartse debiet af te kunnen voeren naar het bestaande pompgemaal Rode Weel (+/- 35 m). In dit geval wordt het pompgemaal Rode Weel behouden en is de aanleg van een wachtbekken en nieuw pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok niet noodzakelijk.

Het Verlegd Schijn is gelegen ten noorden van de ‘bunkergordel’. De ‘bunkergordel’ is in voorliggend rup bestemd als zone voor permanente ecologische infrastructuur. Op het ogenblik dat een stedenbouwkundige vergunning wordt afgeleverd voor de realisatie van het deel van het logistiek park ten noorden van de ‘bunkergordel’ moet duidelijk zijn hoe de afwatering van het Groot Schijn zal gebeuren. Het te kiezen scenario voor de afwatering van het Groot Schijn bepaalt mede de inrichting van het logistiek park Schijns: demping van het Verlegd Schijn of herprofilering en hertracering van het Verlegd Schijn met behoud van pompgemaal Rode Weel. Indien op dat moment gekozen is voor het scenario waarbij het Verlegd Schijn niet wordt gedempt, maar wordt geherprofileerd en gehertraceerd met behoud van het pompgemaal Rode Weel, is de aanleg van een wachtbekken en nieuw pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok niet meer nodig. Bijgevolg is op dat ogenblik de bestemming ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen’ in functie van een wachtboezem en bijhorigheden achterhaald. Daarom krijgt het gebied op dat ogenblik een andere bestemming, namelijk de bestemming natuurgebied aansluitend op het naastliggende natuurgebied.

 

 

 

6.2.2 Linkeroever

 

 

Bedrijvigheid op linkeroever

De volgende gebieden worden herbestemd naar ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’:

- de industriegebieden uit het gewestplan binnen het zeehavengebied, met uitzondering van de gebieden die reeds in het gewestelijk rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn herbestemd naar ‘zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’;

- de smalle restjes reservatiegebied uit het gewestplan langsheen Vraesenedok en andere bestaande dokken langs het Waaslandkanaal (de restjes reservatiegebied worden opgeheven);

- het driehoekig perceel ter hoogte van Groot Rietveld (Het betreft een aanpassing van het gewestelijk rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’: de begrenzing van enerzijds het natuurgebied Groot Rietveld en anderzijds het bedrijventerrein Vlakte van Zwijndrecht wordt rechtgetrokken.);

- de haventerreinen rond het toekomstige Saeftinghedok (= de noordelijke uitbreiding van de zeehaven, = de ‘zone Saeftinghe’);

 

Het is wenselijk dat tot de ‘zone Saeftinghe’ haar effectieve invulling als zeehaven heeft gekregen, volgende mogelijkheden in het gebied blijven bestaan:

- De bestaande landbouwbedrijven en landbouwactiviteiten kunnen blijven. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat bepalingen die toelaten dat de bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven en uitbreiden tot het deel van de zone Saeftinghe waarin het bedrijf is gelegen en actief is, aangelegd wordt. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat immers bepalingen die van toepassing zijn op de bestaande gebouwen en constructies van de bestaande landbouwbedrijven in het zeehavengebied (zie de bepalingen voor zonevreemde gebouwen en constructies). Deze bepalingen laten onder bepaalde voorwaarden stabiliteitswerken, verbouwen, herbouwen, uitbreiden en herstellen na afbraak, na vernietiging of na beschadiging toe. De oprichting van nieuwe bedrijfszetels is niet mogelijk.

- Tijdelijke natuur kan aangelegd worden op terreinen die in de toekomst niet meer gebruikt worden voor landbouwactiviteiten. Dit is opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven en voor het gebied voor waterweginfrastructuur.

 

De kerncentrale ten noorden van Doel en de thermische centrale van Kallo aan de Melkader met het nabij gelegen hoogspanningsstation worden herbestemd naar ‘gebied voor productie van energie’. Het is de bedoeling dat de bestaande activiteit in het gebied (de productie van energie) kan behouden blijven en technologisch en economisch kan ontwikkelen voor zover die ontwikkeling ruimtelijk verantwoord is. Wanneer de huidige activiteit in (een deel van) het gebied wordt stopgezet, kan een nieuw planningsproces worden gevoerd om te beslissen over de nieuwe activiteit en inrichting van dit gebied.

De thermische centrale van Kallo is ruimtelijk niet goed gelegen voor de ontwikkeling van zeehavengebonden activiteiten omdat ze geklemd zit tussen de Schelde, het dorp Kallo, de recreatieve activiteiten in en natuur van het fort Saint-Marie, De Melkader en het golfterrein. Daarom ook zijn enkel de bestaande hoofdzakelijk vergunde activiteiten toegelaten in dit deel van het zeehavengebied. In de toekomst en na de sluiting van de bestaande thermische centrale kan cfr. voorliggend rup het betreffende gebied opnieuw worden benut voor de productie van energie.

In voorliggend rup wordt de veiligheidsperimeter omheen de kerncentrale, uit het gewestplan, niet hernomen. Hiervoor wordt verwezen naar de sectorwetgeving. In het kader van het actieplan is verder onderzoek met betrekking tot de veiligheidsproblematiek noodzakelijk (zie ook RVR).

De hoofdontsluiting van de kerncentrale zal in de toekomst gebeuren via een nieuwe toegangsweg parallel met het Saeftinghedok, gelegen in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. Een noodontsluiting/alternatieve ontsluiting van de kerncentrale kan worden gerealiseerd doorheen het toekomstige noordelijke natuurgebied voor zover ze gebruik maakt van reeds bestaande, maar eventueel her in te richten, lokale wegen of aan te passen lokale wegen (b.v. een bestaande lokale weg die door de realisatie van dijken in de toekomst boven op de dijk zal worden voorzien).In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is de locatie te Beveren-Verrebroek geselecteerd als internationaal georiënteerd multimodaal park. Deze locatie wordt bestemd als ‘Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Waasland’. Het logistiek park Waasland bestaat uit twee delen. Tussen beide delen ligt een infrastructurenbundel bestaande uit spoorwegen met o.a. het Liefkenshoek spoor, de toekomstige ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ en ecologische infrastructuur. De aanleg van het logistiek park zal gefaseerd gebeuren (zie figuur hieronder – opmerking: De fase 4 in onderstaande figuur is bestemd als ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’.).

 [image]

Figuur : fasering van het logistiek park Waasland (opmerking: De fase 4 is bestemd als ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’.)

 

Het logistiek park Waasland is gelegen aan de rand van de haven, aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk. Tussen het westelijk deel van het logistiek park en de N451 wordt een smalle buffer, een 20m brede en dicht beplante strook, voorzien als een visuele afscherming naar het naastliggende open landbouwlandschap.

De ontsluiting van beide delen van het logistiek park is symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Het deel van het logistiek park ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ wordt ontsloten naar de bestaande Schoorhavenweg. De Schoorhavenweg zal in de toekomst aansluiten op het ronde punt boven de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ waarop ook de op- en afritten van die ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ zullen aansluiten. De bestaande Schoorhavenweg sluit in het westen aan op de N451. Om het verkeerssysteem van het maritiem-industrieel complex te scheiden van het verkeerssysteem van de omliggende woonkernen wordt ter hoogte van de aansluiting van de Schoorhavenweg op de N451 een vrachtwagensluis voorzien. Zo blijft de haven wel vlot bereikbaar voor werknemers vanuit de omliggende woonkernen. Het deel van het logistiek park ten oosten van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ wordt ontsloten naar het ronde punt op de Hazopweg. Dit vormt de hoofdtoegang van het bedrijventerrein. Vanaf dit ronde punt zal in de toekomst een verbinding worden gerealiseerd naar het ronde punt boven de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ waarop ook de op- en afritten van die ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ zullen aansluiten. Daarnaast bestaat een tweede ontsluiting van dit deel van het logistiek park naar een toekomstig knooppunt met de Hazopweg, tegenover de bestaande Land van Waaslaan.

 

 

 

 [image]

Figuur : ontsluiting van het logistiek park Waasland

 

 

Langsheen de E34 geldt een bouwvrije zone van 100m breed om bundeling mogelijk te maken met andere lijninfrastructuren. Deze is in overdruk aangeduid op het grafisch plan. Slechts een beperkt gedeelte van de 100m brede strook valt binnen het plangebied van voorliggend rup. Enkel het deel van de 100m brede strook dat valt binnen het plangebied van voorliggende rup is aangeduid met de overdruk ‘bouwvrije strook’.

Opmerking 1. met betrekking tot windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling

In het voorliggende plan worden enkel windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten in het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, in de logistieke parken, in het specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage op rechteroever (artikel R2.), in de gebieden voor de productie van energie op linkeroever (artikel L2.) en in de gebieden voor Ecologische Infrastructuur met medegebruik.

Binnen de grenzen van het gehele zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties dus toegelaten, met uitzondering van de smalle bufferstroken omwille van hun bufferende functie (visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing). Op rechteroever betreft het: “Artikel R12. buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet” en “Artikel R13. bufferdijk – Stocatradijk”. Op linkeroever betreft het “Artikel L10. Bufferdijk”. Een aantal buffers zijn symbolisch aangeduid bovenop de paarse gebieden.

D.w.z. dat het grup stelt dat een afscherming nodig is. In de paarse gebieden zijn hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

 

Een tweede uitzondering zijn de zones voor permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik. Ook in de permanente ecologische infrastructuur zonder medegebruik (“Artikel R14. zone voor permanente ecologische infrastructuur” en “Artikel L14. zone voor permanente ecologische infrastructuur”) zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten omwille van de ecologische functie van deze zones.

 

Tot slot zijn in de ‘infrastructuurzones’ hernieuwbare energieinstallaties in eerste instantie niet toegelaten. De betreffende gebieden zijn specifiek bedoeld voor de aanleg van wegen en/of spoorwegen en ecologische infrastructuur. Er is flexibiliteit voorzien in de voorschriften: “Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.” Meestal grenzen de betreffende zones aan de paarse gebieden. In de delen van de infrastructuurzones die niet benut werden voor de infrastructuur zijn in dat geval hernieuwbare energieinstallaties toegelaten.

Buiten het zeehavengebied zijn hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. Zo zijn in het agrarisch gebied hernieuwbare energieinstallaties niet toegelaten. In de in het plangebied betreffende agrarische gebieden is het omwille van ruimtelijke, landschappelijke en/of ecologische redenen niet wenselijk om hernieuwbare energieinstallaties toe te laten.

 

In het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is het toelaten van windturbines niet expliciet opgenomen in het voorschrift, in de andere gebieden wel. Het voorschrift voor het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven (artikel R1. en L1.) is gebaseerd op het typevoorschrift (zie het besluit van de Vlaamse regering van 11/04/2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen). Conform dit typevoorschrift is er geen specifieke aanduiding nodig in het voorschrift omdat windturbines, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie beschouwd worden als het type bedrijfsactiviteiten waarvoor het zeehavengebied is bestemd. In alle andere typevoorschriften voor gebieden met als categorie ‘bedrijvigheid’ dient de ontwerper, indien hij installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling wenst toe te laten, dit expliciet te vermelden in het stedenbouwkundige voorschrift.

 

Opmerking 2. met betrekking tot kantoorgebouwen

Conform het Tussentijds Strategisch plan, het plan-MER, het RVR en het principieel programma voor het rup is kantoorontwikkeling te weren in het zeehavengebied. Het Tussentijds Strategisch plan stelt: “De haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel- logistiek economisch belang. De eerste en hoofddoelstelling van de haven is de verdere ontwikkeling van haar maritieme, industriële, logistieke en distributiefunctie. Petrochemie, metaalindustrie, maritieme logistiek van stuk- en bulkgoed en maritieme containerlogistiek vormen daarvan de kern. Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop.” In het plan-MER is gerekend met verschillende types van economische activiteiten, maar kantoorontwikkeling is hierin niet beschreven. Kantoren hebben een totaal ander mobiliteitsprofiel dan de in het plan-MER beschreven economische activiteiten. Het plan-MER bevat geen onderbouwing voor uitbreidingen inzake kantoorontwikkeling in het zeehavengebied, enkel voor het handhaven van de bestaande toestand. Kantoren kennen een personeels- en soms ook een bezoekers-intensieve bezetting, wat maakt dat deze de industriële ontwikkelingen vanuit externe veiligheidsoverwegingen op termijn zouden kunnen hypothekeren.

De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen. Indien er een vraag zou zijn naar bijkomende kantoorruimte dient deze te worden opgelost buiten het zeehavengebied, bij voorkeur in het aangrenzende stedelijke gebied. Daarom zijn in de stedenbouwkundige voorschriften voor het ‘gebied voor zeehaven en watergebonden bedrijven’ (artikel L1.) en voor het ‘specifieke regionale bedrijventerreinen voor transport, distributie en logistiek – logistieke park Waasland’ (artikel L4.) beperkingen opgelegd met betrekking tot kantoorgebouwen.

 

 

Infrastructuur op linkeroever

waterweginfrastructuur

De volgende gebieden worden herbestemd naar ‘gebied voor waterweginfrastructuur’:

- de verlenging van Verrebroekdok (Het reservatiegebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ wordt effectief bestemd.)

- de tweede sluis op het einde van het Deurganckdok (Het reservatiegebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ wordt gedetailleerd vastgelegd en de overbodige delen van de reservatie worden geschrapt);

- een restant slikken en schorren uit het gewestplan, tussen het Deurganckdok en de Schelde;

- het toekomstige Saeftinghedok.

Naar analogie met de zone Saeftinghe (= de haventerreinen rondom het toekomstige Saeftinghedok) is het wenselijk dat tot het Saeftinghedok haar effectieve invulling heeft gekregen, volgende mogelijkheden in het gebied blijven bestaan:

- De bestaande landbouwbedrijven en landbouwactiviteiten kunnen blijven. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat bepalingen die toelaten dat de bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven en uitbreiden tot het Saeftinghedok wordt aangelegd, hetgeen in dit geval betekent ‘tot de gebouwen onteigend zijn’. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bevat immers bepalingen die van toepassing zijn op de bestaande gebouwen en constructies van de bestaande landbouwbedrijven in het zeehavengebied (zie de bepalingen voor zonevreemde gebouwen en constructies). Deze bepalingen laten onder bepaalde voorwaarden stabiliteitswerken, verbouwen, herbouwen, uitbreiden en herstellen na afbraak, na vernietiging of na beschadiging toe. De oprichting van nieuwe bedrijfszetels is niet mogelijk.

- Tijdelijke natuur kan aangelegd worden op terreinen die in de toekomst niet meer gebruikt worden voor landbouwactiviteiten. Dit is mogelijk door artikel 4.4.5. uit de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Conform dit artikel kunnen in alle bestemmingsgebieden handelingen vergund worden die gericht zijn op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van landschapswaarden, voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.

 

spoorweginfrastructuur

De raamstructuur van het spoorwegennet in de zeehaven is opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur bestaat op linker- en op rechteroever uit één, respectievelijk twee lussen die vertrekken en toekomen aan het vormingsstation respectievelijk op linker- en op rechteroever. Beide vormingsstations behoren ook tot de raamstructuur, evenals het Liefkenshoek spoor en de spoorlijnen die de aansluiting van de vormingsstations naar het spoorwegennet buiten de zeehaven verzorgen.

Op linkeroever zijn verschillende spoorbundels. Spoorbundel Zuid is het belangrijkste vormingsstation op linkeroever. Vanaf dit vormingsstation vertrekt een lus in noordelijke richting. De lus is meestal gebundeld met de (toekomstige) weginfrastructuur, b.v. met de Westelijke Omsluiting van de Waaslandhaven. Het rangeerstation Spoorbundel Zuid is via het Liefkenshoek spoor (zie ook gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’) verbonden met het hoofdrangeerstation Antwerpen-noord op rechteroever. Vanaf het rangeerstation Spoorbundel Zuid vertrekt een spoorweg in zuidoostelijke richting, lijn 10, die de aansluiting met de hoofdspoorweg tussen Antwerpen en Gent verzorgt. Vanaf het Liefkenshoek spoor zal de toekomstige spoorlijn langsheen de E34 vertrekken. Deze spoorlijn vormt een onderdeel van het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief.

 

 

 [image]

Figuur: raamstructuur spoorwegennet in haven van Antwerpen

 

De opname van de raamstructuur van het spoorwegennet in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan mag niet begrepen worden als dat deze raamstructuur integraal zou behoren tot de basisinfrastructuur uit het havendecreet. Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 13/07/2001 houdende de aanduiding van de maritieme toegangswegen en de bestanddelen van de haveninfrastructuur bepaalt dat enkel de daarin opgesomde zaten van spoorwegen behoren tot de basisinfrastructuur. Het ruimtelijk uitvoeringsplan baseert zich op de plan-MER en legt alle noodzakelijke ruimtelijke elementen vast.

Op de meeste plaatsen is de spoorweg van de lus gebundeld met weginfrastructuur en wordt bijgevolg de spoorweg samen met de weginfrastructuur bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De overige delen van de lus zijn bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Het rangeerstation Spoorbundel Zuid wordt herbestemd naar ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Het deel van lijn 10 dat gelegen is binnen het zeehavengebied wordt eveneens bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. Tot slot wordt het deel van de toekomstige spoorlijn langsheen de E34 dat gelegen is binnen het zeehavengebied, de bocht richting Gent, bestemd als ‘gebied voor spoorinfrastructuur’. De verbinding met het Liefkenshoek spoor, over de Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven is op het grafisch plan aangeduid met een overdruk ‘gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur’.

 

weginfrastructuur

De raamstructuur van het wegennet voor de ontsluiting van de zeehaven is grotendeels opgenomen in het grafisch plan zodat de nodige ruimte is gereserveerd en de continuïteit van deze structuur is gegarandeerd. De raamstructuur voor de ontsluiting van de Waaslandhaven is een O-structuur, bestaande uit:

- de oostelijke tak, gevormd door de hoofdweg R2;

- de westelijke tak, gevormd door de toekomstige Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven, een nieuwe primaire weg;

- de noordelijke tak, zijnde de verbinding van de Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven naar de R2 die grotendeels het tracé van de bestaande Sint-Antoniusweg volgt;

- de zuidelijke tak, gevormd door de toekomstige parallelwegen van de E34.

De oostelijke tak van de O-structuur, de hoofdweg R2, wordt in voorliggend rup herbestemd voor het deel dat de haven doorsnijdt en bijgevolg opgenomen is in het zeehavengebied. Het betreft meer bepaald de R2 tussen de Liefkenshoektunnel en de Beverentunnel. Het deel van de R2 ten zuiden van de Beverentunnel ligt aan de rand van het zeehavengebied en is conform de afbakeningsprincipes niet opgenomen in het zeehavengebied. Langsheen het noordelijk deel van de R2 zijn parallelwegen aangelegd. Het noordelijk deel van de R2 is samen met de parallelwegen, de bermen, grachten en taluds en de leidingenstroken bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De bermen, grachten en taluds langs de R2 en de parallelwegen maken van de ‘R2-strook’ een groene as, die het zeehavengebied doorsnijdt. De bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ houdt rekening met de landschappelijke en natuurverbindende rol van de infrastructurenbundel omdat ze toelaat een deel van de infrastructurenstrook in te richten met ecologische infrastructuur. Met de ecologische infrastructuur kan bovendien de brede R2-infrastructuur landschappelijk kwalitatief worden ingebed in de omgeving.

De westelijke tak van de O-structuur, de toekomstige Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven, is opgenomen in een brede zone die bestemd is als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. Op de meeste plaatsen zal de Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven gebundeld zijn met spoorinfrastructuur, parallelwegen als ventwegen en leidingen. De infrastructuuronderdelen (weg-, spoor- en leidinginfrastructuur) zijn niet apart bestemd. In het grafisch plan is een brede zone bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. De zone reikt aan de westkant tot aan de buitenteen van de bufferdijk of tot aan de permanente ecologische infrastructuur omheen de Hoge Watergang. Ter hoogte van de Schoorhavenweg is de bufferdijk onderbroken. Aan de oostkant reikt het gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur tot aan de vermoedelijke toekomstige grenzen van de percelen waarop de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden of tot aan het plangebied van het gewestelijke rup ‘Liefkenshoek spoortunnel’. Het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen (niet hoogspanningsleidingen). Binnen dit gebied is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

De noordelijke tak van de O-structuur, die grotendeels samenvalt met de Sint-Antoniusweg, is eveneens opgenomen in een brede zone die bestemd is als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’. Op de meeste plaatsen is de Sint-Antoniusweg gebundeld met spoorinfrastructuur en leidingen. Het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen (niet hoogspanningsleidingen). Binnen dit gebied is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten.

De zuidelijke tak van de O-structuur, de toekomstige parallelwegen van de E34, is niet opgenomen in voorliggend rup (voor motivatie: zie hoofdstuk 3.5 Verdere beleidsoriënterende stappen).

Naast de O-structuur is een deel van de Hazopweg, met name het deel vanaf de Westelijke Ontsluiting tot aan het ronde punt ter hoogte van het logistiek park ‘Waasland’ eveneens herbestemd in voorliggend rup. Dit deel van de Hazopweg speelt immers een belangrijke rol in de ontsluiting van het logistiek park ‘Waasland’. Het betreffende deel van de Hazopweg is bestemd als ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’.

 

De verbinding naar het op- en afrittencomplex Waaslandhaven-zuid (= het ronde punt aan de Steenlandlaan) en het op- en afrittencomplex zelf zijn grotendeels bestemd in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ als ‘zone voor bestaande weg’. Het resterende deel van de verbinding (van het ronde punt) is in voorliggend rup bestemd naar het ‘gebied voor weginfrastructuur’.

Daar waar het ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’ grenst aan de E34 is op het grafisch plan in overdruk een bouwvrije strook aangeduid. In een strook van 100 m breed vanaf de bestaande hoofdweg E34 geldt een bouwvrije strook om bundeling mogelijk te maken met andere lijninfrastructuren. Slechts een beperkt gedeelte van de 100m brede strook valt binnen het plangebied van voorliggend rup. Enkel het deel van de 100m brede strook dat valt binnen het plangebied van voorliggende rup is aangeduid met de overdruk ‘bouwvrije strook’.

 

leidingeninfrastructuur

Binnen de leidingeninfrastructuur wordt een onderscheid gemaakt tussen de hoogspanningsleidingen en de hoofdtransportleidingen.

 

 

 

 [image]

Figuur : hoogspanningsleidingen

 

Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt inzake de elektriciteitsleidingen op Vlaams niveau een hoofdnet van 150 kV leidingen en meer geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan zijn de bestaande hoogspanningsleidingen uit het gewestplan hernomen via een symbolische aanduiding in overdruk ‘hoogspanningsleiding’ op het grafisch plan. Enkel de hoogspanningsleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden hernomen, inclusief de verbindingen over de Schelde. De hoogspanningsleidingen die in andere gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn aangeduid, werden niet opnieuw aangeduid in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan (b.v. rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’). De symbolische aanduiding volgt het tracé van de bestaande hoogspanningsleiding op het terrein, dat mogelijks afwijkt van het tracé op het gewestplan.

 

 [image]

Figuur : raamstructuur hoofdtransportleidingen in haven van Antwerpen

 

Zowel omwille van de duurzame vervoerswijze, de veiligheidsaspecten, de beperkte aantasting van het milieu, het toenemend bovengronds ruimtegebruik als omwille van economische elementen (lage onderhoudskosten, hoge graad beschikbaarheid, mogelijkheden tot automatisatie, ...) zullen transportleidingen in de toekomst aan belang winnen als transportmiddel. Conform het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden de hoofdtransportleidingen op Vlaams niveau geselecteerd en in ruimtelijke uitvoeringsplannen vastgelegd. De transportleidingen worden zoveel als mogelijk gebundeld met andere lijninfrastructuren. In voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan is uit het netwerk van de bestaande leidingen een raamstructuur afgeleid. Deze raamstructuur is met de overdruk ‘leidingstraat’ symbolisch aangeduid op het grafisch plan. Daar waar de raamstructuur samenvalt met het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is de symbolische aanduiding onderbroken omdat dit bestemmingsgebied eveneens leidingen toelaat. Enkel de hoofdtransportleidingen die binnen het plangebied van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan of het plangebied van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ zijn gelegen, worden aangeduid, inclusief de verbindingen over de Schelde.

In toepassing van het bundelingsprincipe wordt het tracé van de aan te leggen leiding voorzien als een leidingstraat. Daardoor kan het tracé in de toekomst eventueel gebruikt worden voor bijkomende leidingen. Een leidingstraat is een symbolische aanduiding in overdruk die geldt als juridische basis voor de beoordeling van stedenbouwkundige vergunningen voor leidingen in parallellisme met de bestaande leiding(en). De aanduiding in overdruk houdt in dat de bestemmingen van de onderliggende grondkleur van toepassing blijven. Een leidingstraat heeft geen specifiek bepaalde breedte en bepaalt ook niet het aantal leidingen dat gerealiseerd kan worden, of de tussenafstand tussen leidingen. Wel is bepaald dat de beschikbare ruimte optimaal gebruikt moet worden. Onnodige ruimteconsumptie moet dus vermeden worden. De symbolische aanduiding laat een zekere flexibiliteit in de inplanting toe, maar niet in die mate dat het andere bestemmingsgebieden zou benadelen. Bij de beoordeling van concrete aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen moet dus beoordeeld worden of de aanvraag verenigbaar is met deze bepalingen van het ruimtelijk uitvoeringsplan en eventuele andere juridische regels. Het aanduiden van een leidingstraat heft uiteraard ook geen andere juridische bepalingen op, zoals bijvoorbeeld uit de milieuwetgeving.

 

 

Buffers op linkeroever

 

Buffering van de omliggende kernen

Om de leefbaarheid van de omliggende woonkernen te garanderen, dienen de nodige buffers te worden voorzien. Waar en op welke wijze de buffers worden ingeplant is onderzocht in verschillende studies, o.a. in de actieplannen “kernideeën voor de polderdorpen”, het beeldkwaliteitsplan voor Kallo en het plan- MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’.

De buffer ten aanzien van Verrebroek en Kieldrecht werd grotendeels reeds vastgelegd in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, meer bepaald het deel ten zuiden van Putten West. Conform de voorschriften in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ bestaat die buffer uit een buitendeel voor natuurontwikkeling, een dijk voor visuele en geluidsafscherming en een binnendeel waar ook weginfrastructuur toelaatbaar is. In voorliggend rup worden de verschillende onderdelen expliciet bestemd. Zo wordt het buitendeel voor natuurontwikkeling herbestemd als permanente ecologische infrastructuur (artikel 3.9.1.). Het binnendeel waar ook weginfrastructuur toelaatbaar is wordt herbestemd als verkeers- of vervoersinfrastructuur (artikel 3.5.) waarbinnen eveneens ecologische infrastructuur mogelijk is. De dijk voor visuele en geluidsafscherming, het eigenlijke dijklichaam, wordt met de overdruk ‘bufferdijk’ aangeduid op voorliggend grafisch plan.

Vanaf Putten West, in noordelijke richting, wordt de dijk doorgetrokken langsheen de rand van het zeehavengebied tot aan de kerncentrale. Hiertoe wordt op het grafisch plan langsheen de afbakening van het zeehavengebied eveneens de overdruk ‘bufferdijk’ aangeduid.

Via het stedenbouwkundig voorschrift voor de bufferdijk wordt opgelegd bij een vergunningsaanvraag een inrichtingsstudie toe te voegen die aangeeft hoe de dijk zowel visueel-ruimtelijk als landschappelijk afgestemd zal worden op de landschappelijke identiteit van de aangrenzende natuurgebieden, het polderlandschap, de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap.

De buffering omheen Kallo is grotendeels vastgelegd in het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ en in het rup ‘Liefkenshoek spoortunnel’. De vervollediging van deze buffer gebeurt in voorliggend rup door de symbolische aanduiding ‘buffer omheen Kallo’. Op het terrein dient de buffer aan te sluiten op de reeds gerealiseerde delen van de buffering omheen Kallo. De buffer moet de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur, voor de aangrenzende bestemmingen beperken. Omwille van zuinig ruimtegebruik is de buffer ten aanzien van de zeehaven niet in het zeehavengebed gelegd, maar gebundeld met de buffer ten aanzien van de verkeers- en vervoersinfrastructuur, ten oosten en ten zuiden van de verkeersinfrastructuur. Hoewel de buffer dus niet gelegen is in zeehavengebied dient hij toch te worden begrepen als een buffer tussen de zeehaven en de omliggende bestemmingen in de zin van het havendecreet (decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens).

De buffer ten aanzien van Zwijndrecht, Melsele en Beveren is in voorliggend rup niet opgenomen, maar wordt gekoppeld aan het ruimtelijk proces voor de E34 (voor motivatie: zie hoofdstuk 3.5 Verdere beleidsoriënterende stappen).

Buffering van de omliggende natuur

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur is een geluidsbuffer nodig aan de oostrand van het Groot Rietveld. Het natuurgebied wordt afgeschermd van naastliggende industrie met een bufferdijk. Bij het ontwerp en de realisatie van de dijk dient rekening te worden gehouden met de bestaande voormalige defensieve dijk. De ‘buffer ten oosten van Groot Rietveld’ is in overdruk en symbolisch aangeduid op het grafisch plan.

Ter hoogte van de kerncentrale wordt het noordelijk natuurgebied gebufferd door een dijk. De ‘buffer ten westen van de kerncentrale’ is in overdruk en symbolisch aangeduid op het grafisch plan.

 

 

 

 

Natuur op linkeroever

 

natuurkerngebieden

De basisvoorwaarde uit het tussentijds strategisch plan voor de haven is een volwaardige natuurontwikkeling zodat een gunstige staat van instandhouding van de speciale beschermingszones gegarandeerd is. De instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszones worden gerealiseerd binnen hoogwaardige natuurkerngebieden. Dit zijn gebieden waar natuur de hoofdfunctie is, zodat de ontwikkeling van de habitats en het voorkomen van vogelsoorten er optimaal is. Voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan dient de realisatie van de natuurkerngebieden mogelijk te maken en zal derhalve de natuurkerngebieden opnemen in het grafisch plan en bestemmen als ‘natuurgebied’ met een ‘overdruk Grote Eenheid Natuur’.

Op linkeroever worden heel wat natuurkerngebieden bestemd. Deze natuurkerngebieden zijn gelegen binnen de speciale beschermingszone ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en staan grotendeels in voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor deze speciale beschermingszone. Uit de passende beoordeling blijkt dat de havenontwikkeling, dankzij de bestemming van deze natuurkerngebieden (‘robuuste natuur’), op planniveau niet leidt tot betekenisvolle negatieve effecten in de speciale beschermingszone ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. Op projectniveau zal een voortdurende monitoring van de natuurontwikkeling in de bestemde natuurkerngebieden nodig zijn om te controleren of de natuurontwikkeling ook effectief voldoet aan de verwachting. Indien op het terrein voldoende ‘robuuste natuur’ is gecreëerd in een zone van de betreffende speciale beschermingszone - voldoende om daar reeds een gunstige staat van instandhouding te realiseren voor de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen – dan zal de passende beoordeling voor de projecten in functie van de havenontwikkeling vermoedelijk uitwijzen dat er geen betekenisvolle effecten zijn op deze speciale beschermingszone. In dat geval kunnen de projecten worden toegestaan zonder een beroep te moeten doen op de afwijkingsprocedure uit de Habitatrichtlijn. Immers, de kans is groot dat de aantasting van leefgebied in de speciale beschermingszone door een havenproject dan niet meer betekenisvol is omdat de natuurkerngebieden al dermate 'robuust' zijn dat dit het locale verlies ter hoogte van het project kan opvangen.

In het noorden wordt een groot aaneengesloten natuurgebied bestemd. Tussen de Nederlandse grens en het zeehavengebied wordt een groot deel van de gewestplanbestemming ‘havenuitbreidingsgebied’ en een beperkt deel van de gewestplanbestemming ‘reservegebied voor bufferzone’ herbestemd naar ‘natuurgebied’. Dit natuurgebied sluit aan op het intergetijdengebied ‘noordelijk gedeelte Prosperpolder’ en vormt samen met dit intergetijdengebied ‘het noordelijk natuurgebied’. Het oostelijk deel van Nieuw Arenbergpolder behoort tot dit noordelijk natuurgebied.

Na overleg met de landbouwsector is, bij de opmaak van het Maastschappelijk Meest Haalbaar Alternatief beslist in Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder tijdelijk de huidige landbouwactiviteiten te behouden. Nieuwe landbouwbedrijfszetels of aan de landbouw verwante bedrijven zijn niet toegelaten. Het gebied krijgt pas in 2028 de bestemming natuurgebied. Hiertoe worden ter hoogte van Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw Arenbergpolder de gewestplanbestemming ‘havenuitbreidingsgebied’ en ‘reservegebied voor bufferzone’ en de bestemming ‘poldergebied’ uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1’ herbestemd naar ‘agrarisch gebied met nabestemming natuurgebied’. De keuze van het jaartal komt voort uit de planhorizon voor het strategisch plan, die is overgenomen in de plan-MER ‘over het strategisch plan voor en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving’, en reikt tot 2030. Dit betekent dat verwacht wordt dat het plan in 2030 volledig zal gerealiseerd zijn. Zo wordt er vanuit gegaan dat in 2030 in de ‘robuuste natuur’ de instandhoudingsdoelstellingen zullen gerealiseerd zijn. Uit de plan-MER blijkt dat bij de evaluatie van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen het wellicht noodzakelijk zal zijn ook in Muggenhoek en het westelijk deel van Nieuw-Arenbergpolder over te gaan tot natuurinrichting. Indien uit monitoringresultaten echter zou blijken dat de instandhouding van de speciale beschermingszone gewaarborgd is zonder dit gebied dan zal de Vlaamse regering een initiatief nemen (nieuwe rup-procedure) om de bestemming agrarisch gebied toch te behouden.

Om de ontsluiting van Prosperdorp over Belgisch grondgebied te garanderen – dit is onder meer van belang voor de landbouwers – dient in de toekomst een nieuwe weg te worden aangelegd richting Muggenhoek. De aanleg van een nieuwe lokale weg is toegelaten, conform artikel L19.1. en/of de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (artikel 4.4.7. §2.).

Enkel Prosperdorp is uitgesneden uit het noordelijk natuurgebied. Verder voorziet voorliggend rup dat drie bestaande woningen (in de westelijke punt van Prosperpolder zuid), zolang ze bewoond worden, kunnen worden verbouwd en herbouwd, omdat ze de ontwikkeling van het natuurgebied voorlopig niet in het gedrang brengen. Op termijn zullen ook deze woningen verdwijnen. De meeste woningen, inclusief het gehucht Ouden Doel, zijn opgenomen in het onteigeningsplan. Voorliggend rup gaat uit van het verdwijnen van de woningen en van het gehucht Ouden Doel. In het tussentijds strategisch plan is immers gekozen om de natuurdoelstellingen te behalen door de natuur te concentreren binnen aaneengesloten hoogwaardige natuurkernen. Zo ontstaan schaaleffecten en worden allerlei verstorende invloeden kleiner. Bovendien is een relatief kleine oppervlakte nodig om de vooropgestelde natuurwaarden te bereiken. Dit zuinig ruimtegebruik betekent echter ook dat de natuurkerngebieden een zo hoog mogelijke kwaliteit moeten bereiken in functie van het behalen van een gunstige staat van instandhouding. Bewoning binnen natuurgebieden betekent zowel een visuele als geluidsverstoring voor de natuurgebieden, bovendien wordt er extra ruimte ingenomen door de buffering van deze bewoning. Verder geldt dat hoe meer verstorende elementen er zich bevinden binnen de natuurkerngebieden, hoe groter de oppervlakte natuur zal moeten zijn om de opgelegde natuurdoelstellingen te behalen. De aanleg van grotere natuurgebieden zou enkel gerealiseerd kunnen worden ten koste van de ter plaatse reeds zwaar getroffen landbouwsector.

De Vlaamse regering koos voor het verdwijnen van Ouden Doel na een integrale afweging van meerdere criteria. Volgende argumenten waren doorslaggevend om te beslissen dat een behoud van Ouden Doel niet wenselijk is::

- Een behoud van Ouden Doel zou een voor Vlaanderen unieke situatie creëren van bewoning te midden van dijken, omringd door aan getij onderhevige natuurgebieden. Dit brengt heel wat consequenties met zich inzake de waterhuishouding en de beveiliging tegen overstromingen. Bij het uittekenen van de veiligheidsmaatregelen dient uitgegaan te worden van een ‘worst case scenario’. De gekozen veiligheidsmaatregelen kunnen immers moeilijk achteraf nog bijgesteld worden. Het risico van de faalkans van waterkeringen, pompen en in/uitlaatconstructies en de kracht van de getijdenwerking werden in beeld gebracht . Ook de problematiek van de waterhuishouding in het gehucht, de afwatering, ontstaan van kwel en onderloopsheid, alsook de gevolgen van het verwachte verhogen van de grondwatertafel werden afgewogen. De onzekere gevolgen van het omringd zijn door water, alsook de kostprijs van de nodige infrastructuurwerken, bepaalden mee de keuze om het gehucht Ouden Doel niet te behouden.

- De kostprijs van de onteigening van de resterende 16 woningen in Ouden Doel werd afgewogen tegen de investerings- en onderhoudskost van de infrastructuurwerken die nodig zijn om Ouden Doel te kunnen behouden als ingedijkte woonkorrel. Afhankelijk van de gehanteerde aannames, is de investeringskost van deze behoudswerken minstens gelijk aan de verwervingskost. Maar bovenop de initiële investering, dienen bij behoud ook nog heel wat onderhoudskosten gerekend te worden, die evenwel, gezien een aantal technische onzekerheden, moeilijk ex ante volledig kunnen begroot worden. Hoedanook zou de totale kost van behoud aanzienlijk hoger zou zijn dan van een onteigening.

- De woon- en leefkwaliteit van gehucht Ouden Doel zou bij behoud niet te vergelijken zijn met de huidige toestand. Het gehucht zou volledig geïsoleerd zijn van de buitenwereld, omringd door dijken en enkel bereikbaar via een dijk. Het weidse uitzicht dat de meeste woningen nu hebben op het open polderlandschap zal verdwijnen. De woonbeleving zal dus ingrijpend veranderen. De bouwfysische toestand van heel wat woningen is laag en het plan-MER laat uitdrukkelijk geen grootschalige ontwikkelingen toe. Verwacht mag worden dat putwater op termijn zal verzilten. De afvoer van huishoudelijke afvalwaters zou aanzienlijke investeringen met zich brengen. Een behoud van Ouden Doel zou weinig toekomstperspectieven bieden aan de huidige bewoners.

- De overheid heeft sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw een actief verwervingsbeleid gevoerd in de gebieden die door het gewestplan van 1978 werden aangeduid als “havenuitbreidingsgebied”. Hierdoor zijn 13 van de 27 woningen in Ouden Doel door minnelijke verwerving reeds eigendom van de overheid.

- De keuze om Ouden Doel te laten verdwijnen biedt duidelijkheid en rechtszekerheid aan de bewoners van Ouden Doel. Het voorziet bovendien in een overgangsproces en de nodige begeleiding. De beslissing tot behoud van Ouden Doel zou aanleiding geven tot heel wat nieuw studiewerk en effectenbeoordeling, onder meer inzake de contouren van het te behouden deel van het gehucht. Voorts zijn heel wat bewoonde gebouwen in Ouden Doel reeds eigendom van de overheid. Voor deze bewoners, die bijna steeds niet de oorspronkelijke eigenaars zijn, geldt dat hun woning openbaar verkocht zou worden. Dit alles houdt in dat ook bij het behoud van Ouden Doel er heel wat bewoners onzeker zouden blijven of ze al dan niet kunnen blijven wonen.

- Het behoud van Ouden Doel zou de omliggende natuur meer verstoren dan in het geval dat het gehucht zou verdwijnen: visuele verstoring, geluidsverstoring,…Nochtans is het belangrijk om de nu aangeduide natuurkerngebieden maximaal te laten ‘renderen’ en het aantal verstoringsinvloeden tot een minimum te beperken. Indien in de toekomst zou blijken dat de voorziene natuurgebieden niet volstaan om de vooropgestelde natuurdoelstellingen duurzaam te behalen, dan kan dat enkel opgelost worden door bijkomende natuurgebieden aan te leggen. Dit kan enkel ten koste van haven- of landbouwgebied. Hoogwaardige aaneengesloten natuurkernen krijgen de voorkeur omdat zij versnippering tegengaan en verstorende invloeden minimaliseren. Bovendien valt een aaneengesloten natuurgebied beter en goedkoper te beheren.

- Het behoud van de woonkern van Ouden Doel zou een inperking van de oppervlakte van het natuurkerngebied Gecontroleerd Getijden Gebied Doelpolder betekenen, niet alleen door de intekening van woongebied, op de plaats waar in het MMHA natuurgebied voorzien is, maar ook door de noodzaak om nieuwe dijken te creëren om deze woonkern te beschermen.

- Geen van de dijkwoningen en hoeves in Ouden Doel heeft op zich een grote erfgoedwaarde. De erfgoedwaarde van de site dient eerder gezien te worden binnen de historische context: eenvoudige woningen van kleine boeren en knechten, aan de rand van uitgestrekte polders. De omliggende polders zullen evenwel verdwijnen. De gebouwen zouden in een heel andere context worden behouden, ingeklemd tussen dijken;

De Vlaamse regering koos eveneens voor het verdwijnen van Rapenburg na een integrale afweging van meerdere criteria. Heel wat argumenten om te beslissen dat een behoud van Ouden Doel niet wenselijk is, pleiten ook tegen het behoud van Rapenburg. Bijkomend zijn volgende argumenten tegen een behoud van het gehucht aangehaald:

- De overheid heeft sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw een actief verwervingsbeleid gevoerd in de gebieden die door het gewestplan van 1978 werden aangeduid als “havenuitbreidingsgebied”. Er dienen in het gehucht Rapenburg nog 2 bewoonde particuliere woningen verworven te worden, momenteel telkens bewoond door 1 persoon. De andere bewoners wonen, aan een lage vergoeding of gratis, in een gebouw dat reeds (vaak jaren geleden) door de overheid verworven werd.

- Eén van die twee particuliere woningen maakt deel uit van een hoeve. Het actieve landbouwbedrijf heeft zijn gronden in één van de toekomstige natuurgebieden. Deze landbouwpercelen zullen worden onteigend. De betrokken eigenaar komt in aanmerking voor de premies voor het stopzetten en verkopen van de zetel van zijn landbouwbedrijf aan de overheid.

- Het planMER voorzag expliciet in het verdwijnen van Rapenburg. Voor de aanleg van het natuurkerngebied Gecontroleerd Getijden Gebied Doelpolder is er in het planMER geen rekening gehouden met het behoud van bestaande bebouwing ter hoogte van Rapenburg.

- Na verwerving door de overheid, is voor veel woningen een tijdelijk gebruiksrecht toegekend. Dit houdt in dat de gebruiker van de woning tijdelijk en tegen een lage vergoeding over het pand kan beschikken, waarbij het eigenaarsonderhoud voor rekening van de gebruiker is. Ten gevolge van die situatie werden niet langer doorgedreven investeringen en eigenaarsonderhoud gedaan bij de verworven woningen. Vele woningen hebben dan ook een lage tot zeer lage bouwfysische kwaliteit.

De fasering van de inrichting van de natuurgebieden geeft enige tijd voor een overgangsbeleid: de ontruiming van de gehuchten is in een laatste fase vereist, enkele maanden voor de ingebruikname van het ‘gecontroleerd getijden gebied’. In tussentijd kunnen herhuisvestingsmogelijkheden in Prosperdorp worden onderzocht en aangeboden.

De Vlaamse Regering engageert zich gepaste acties en initiatieven te nemen met het oog op het bieden van herhuisvestingsmogelijkheden met gelijkwaardige woonomstandigheden voor de getroffen bewoners in het plangebied (o.a. de bewoners van Ouden Doel en Rapenburg). Met andere woorden de Vlaamse regering engageert zich na te gaan hoe aan de huidige getroffen bewoners in het plangebied woningen en/of kavels in de onmiddellijke omgeving – namelijk in Prosperdorp – kunnen worden aangeboden met minstens een gelijke woon- en leefkwaliteit dan de huidige woonomstandigheden van de getroffen bewoners, d.w.z. kwalitatief ingepast in de omliggende polder, bereikbaar en ingebed in een dorpsgemeenschap. Dit engagement en de hieraan gekoppelde initiatieven zijn mee opgenomen als actie in, het aan het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan gekoppelde flankerend beleidsplan (actieplan) en zal hierbinnen verder de gepaste opvolging kennen.

Naast het noordelijk natuurgebied worden de kreek Grote Geul, Putten-West (omzetting van tijdelijke natuurcompensatie uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ en uitbreiding tot aan de reeds als natuurgebied bestemde Zoetwaterkreek) en een beperkte uitbreiding van Drydijck bestemd als ‘natuurgebied’.

Tot slot worden langsheen de Schelde een aantal gebieden bestemd als ‘natuurgebied’: een deel van het recreatiegebied volgens het gewestplan in Doel en een gebied omheen het fort Liefkenshoek (het betreft een aanpassing van het natuurgebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’).

 

ecologische infrastructuur

Naast de natuurkerngebieden wordt er in het strategisch plan voor de haven ook een netwerk van ecologische infrastructuur voorzien conform het Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke ecologische infrastructuur.

Conform de doelstelling van de Achtergrondnota Natuur zal het netwerk van ecologische infrastructuur in het zeehavengebied drie functies vervullen:

• Ten overstaan van de doelstelling om de lange termijnintegriteit van de speciale beschermingszones (VRL 3.6 en 2.2) tot stand te brengen en te vrijwaren levert het netwerk van ecologische infrastructuur indirect een bijdrage door als foerageer en rustgebied te fungeren voor de relevante vogelsoorten. Deze bijdrage wordt als louter ondersteunend aangemerkt. De (potentiële) aanwezigheid, al dan niet als broedvogel, van soorten die tot de instandhoudingsdoelstellingen van deze Vogelrichtlijngebieden behoren in (onderdelen van) dit netwerk wordt immers niet in aanmerking genomen bij het behalen of het vrijwaren van deze instandhoudingsdoelstellingen. Wegens hun ingesloten ligging, beperkte grootte en hoge verstoringsgevoeligheid bieden de onderdelen van het netwerk ecologische infrastructuur immers onvoldoende garanties voor een duurzame instandhouding van de relevante vogelsoorten.

• Naast de instandhoudingsdoelstellingen verbonden aan de in het gebied aanwezige Europese speciale beschermingszones gelden ook bestaande wettelijke verplichtingen t.a.v. bepaalde soorten, die ‘beschermd moeten worden waar ze voorkomen‘, los van ruimtelijke afbakeningen, m.n. bijlage IV van de Habitatrichtlijn en op Vlaams niveau beschermde soorten. Dit is geregeld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (BS: 13/08/2009). Omdat deze soorten veelal gebonden zijn aan havenspecifieke biotopen, is naast de natuurkerngebieden, ook de uitbouw voorzien van een netwerk van permanente ecologische infrastructuur als een zelfstandig en in tweede instantie ondersteunend netwerk, waar cohabitatie met andere functies aangewezen en mogelijk is. Het is de bedoeling om de verplichtingen inzake soortenbescherming binnen dit netwerk van permanente ecologische infrastructuur op een duurzame wijze na te komen zodat, via een gebiedsgericht soortenbeschermingsprogramma, in de rest van de haven ontheffingen kunnen verleend worden bij aantasting van biotopen van deze soorten ten behoeve van verdere havenontwikkeling. Het betreft de Rugstreeppad, die in de haven voorkomt omwille van het dynamisch karakter en het voortdurend beschikbaar komen van zandige pionierssituaties met plasjes en verschillende vleermuissoorten die zich verplaatsen langs en jagen boven wateroppervlakten, alsook Groenknolorchis.

• Eenzelfde functie, maar dan voor bescherming van op Vlaams niveau belangrijke soorten (flora én fauna), heeft het netwerk ook voor soorten gebonden aan de basishabitats die in de haven voorkomen, weze het in bescheiden omvang : 1/ pionierssituaties, 2/ droge graslanden, 3/ kleine plasjes en moerassen, 4/ struwelen en bosjes en 5/ gebouwen en werven. Aandachtssoorten voor deze 5 basishabitats werden vooropgesteld besproken in de Achtergrondnota Natuur. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor hun leefgebieden, binnen het netwerk van ecologische infrastructuur, werden opgemaakt door de Universiteit Antwerpen in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.

Binnen de permanente ecologische infrastructuur is onderscheid gemaakt tussen EI en EI+ (met medegebruik) omdat in bepaalde zones hogere kwaliteitsdoelstellingen dienen behaald te worden in functie van de duurzame instandhouding van bijlage IV soorten van de Habitatrichtlijn. Daarom zijn b.v. enkel in de ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’ windturbines of installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling toegelaten.

Binnen het ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ is eveneens ecologische infrastructuur toegelaten. Bijgevolg kunnen de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf worden gebruikt, b.v. bermen, grachten, taluds,… ingericht worden als ecologische infrastructuur. Door te werken met een brede ‘infrastructurenzone’ voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan voldoende flexibiliteit.

Naast de permanente ecologische infrastructuur wordt er tevens tijdelijke ecologische infrastructuur voorzien zodat de tijdelijke opportuniteiten in de haven die een ecologische meerwaarde kunnen betekenen, benut kunnen worden. Het is vanzelfsprekend dat in een ruimtelijke uitvoeringsplan de tijdelijke ecologische infrastructuur omwille van zijn tijdelijk karakter en wisselende inplanting niet kan worden aangeduid op het grafisch plan. De stedenbouwkundige voorschriften voor ‘gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven’, ‘gebied voor spoorinfrastructuur’, ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’ en ‘bouwvrije strook’, ‘gebied voor productie van energie’ laten de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toe.

Op linkeroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur’:

- een westelijke strook, namelijk het gebied tussen de grens van het zeehavengebied en de bufferdijk (tussen Putten-West en Drydijck, ten zuiden van Drydijck, omheen Spaans fort, Hoge Watergang): Deze zones worden afgebakend als ecologische infrastructuur omwille van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze zones. Het gebied vormt een natte ecologische verbinding tussen de zuidelijk gelegen

‘zuidelijke groenzone’ en de natuurkerngebieden in het Noorden, ondermeer van belang voor Rugstreeppad en vleermuizen; Omheen het Spaans fort wordt ecologische infrastructuur aangeduid om de natuur daar te bestendigen die verloren zou gaan door de aanleg van het Logistiekpark Waasland.

- de zuidelijke groenzone: Deze zone worden afgebakend als ecologische infrastructuur omwille van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze zone. Deze zone bevat belangrijke avifauna waarde en is tevens van groot belang voor rugstreeppad en groenknolorchis. Het belangrijkste deel wordt opgenomen als natuur voor het Historisch passief, overige delen natuur zijn opgenomen om proactief natuur te creëren voor natuur die zou verloren gaan in het Logistiekpark Waasland en de Vopak-terminal. Deze permanente natuur is bestendigd door de bestemming als ecologische infrastructuur.

- de restanten van de Steenlandpolder: Deze zone worden afgebakend als ecologische infrastructuur omwille van de kwaliteitsdoelstellingen voor deze zone. Het betreft een belangrijke zone voor de ontwikkeling van een sleutelgebied voor Rugstreeppad. Dit sleutelgebied is nodig voor het behalen van de gunstige staat van instandhouding van deze soort binnen het havengebied. De resterende plassen in het noordelijk deel van de Steenlandpolder zijn van belang om invulling te geven aan een vereisten van het nooddecreet, zijnde dat er ten alle tijden permanente plassen in Z2-gebied gelegen zijn. Het behoud van de overblijvende rietvegetatie in het zuidelijk deel is van belang als stapsteen voor rietvogels tussen het complex Rieveld kallo/ Groot rietveld en de Zuidelijke groenzone.

Op linkeroever zijn volgende gebieden bestemd als ‘ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’:

 

- langs de Ketenislaan, omheen Loghidden city: Deze zone wordt voorzien als droge ecologische verbinding tussen de zone rond Fort Liefkenshoek en de zone rond de Melkader. De aanwezige leidingenstrook is van belang als schraal kalkrijk grasland voor o.a. vlinders en orchideeën. De beperkte kwaliteitsdoelstellingen laten hier een bepaald medegebruik toe.

- ten zuiden van Rietveld Kallo: Deze zone wordt voorzien als droge ecologische verbinding tussen de volumebuffer van Kallo en het opgespoten deel van het Groot Rietveld en is van belang als corridor voor de rugstreeppad. De beperkte kwaliteitsdoelstellingen laten hier een bepaald medegebruik toe.

 

 

Overige

resterende delen van de gewestplanbestemmingen ‘havenuitbreidingsgebied’ en ‘reservegebied voor bufferzone’

Voorliggend rup legt de toekomstige havenontwikkeling en bijkomende natuurontwikkeling planologisch vast. Hiertoe worden onder meer het ‘havenuitbreidingsgebied’ en het ‘reservegebied voor bufferzone’ uit het van kracht zijnde gewestplan herbestemd, grotendeels in functie van de ontwikkeling van en rond het Saeftinghedok en in functie van de ontwikkeling van het noordelijk natuurgebied. De resterende delen van het ‘havenuitbreidingsgebied’ en van het ‘reservegebied voor bufferzone’ krijgen overwegend een bestemming die aansluit bij de naastliggende bestemming.

Zo krijgt het restje ‘havenuitbreidingsgebied’ dat aansluit op de bedrijvenzone rondom het Saeftinghedok, maar dat buiten het zeehavengebied is gelegd een landbouwbestemming, net zoals het naastliggende poldergebied, dat via het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ ook een landbouwbestemming kreeg. Het betreffende gebiedje wordt herbestemd naar ‘agrarisch gebied’.

Het ‘reservegebied voor bufferzone’ tussen Verrebroek en Kieldrecht wordt eveneens herbestemd conform zijn huidige landbouwfunctie. Op het terrein vormt dit deel van het ‘reservegebied voor bufferzone’ één geheel met het op het gewestplan in het oosten aangrenzende industriegebiedje en restje agrarische gebied. Het betreffende industriegebied is nooit ingevuld geraakt en heeft zijn landbouwfunctie behouden. Daarom worden het industriegebiedje en restje agrarische gebied uit het gewestplan samen het ‘reservegebied voor bufferzone’ herbestemd naar ‘agrarisch gebied’. De landbouwbestemming van het poldergebied uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ sluit via het nieuwe agrarische gebied aan op de landbouwbestemming van het conform het gewestplan agrarische gebied tussen de twee dorpskernen en ten westen van de N451.

De eventuele herinrichting van de Noord-Zuid verbinding in uitvoering van het bekkenbeheerplan (structuurverbetering, natuurlijke inrichting,…) is toegelaten in de landbouwgebieden, daar conform het stedenbouwkundig voorschrift voor het agrarisch gebied de aanleg van afwateringsgrachten vergunbaar is.

 

 

In het tussentijds strategisch plan is gekozen om in het poldergehucht Prosperdorp een gezond en aangenaam leefklimaat te garanderen. Daarom wordt het ‘reservegebied voor bufferzone’ ter hoogte van Prosperdorp herbestemd naar ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch- recreatieve activiteiten’. Het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’ wordt in het noorden begrensd door de grens met Nederland, in het oosten door het gewestelijk rup ‘Intergetijdengebied noordelijk gedeelte Prosperpolder’, in het zuiden en westen door het natuurgebied zoals afgebakend in de planMER en de Achtergrondnota Natuur. In het zuiden wordt de begrenzing van het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’ en van het ‘natuurgebied’ in hoofdzaak afgestemd op de perceelsbegrenzingen zodat elk perceel in zijn geheel tot één bestemming behoort. De grens tussen het natuurgebied en het woongebied wordt in de zuidoostelijke hoek van het woongebied afgeschuind. Zo wordt meer ruimte gegeven aan de omgeving rond de kerk van Prosperdorp. Het woongebied en het natuurgebied zullen bij uitvoering gescheiden worden door een dijk. De afschuining is handiger voor de aanleg van de toekomstige dijk (dan de twee rechte hoeken conform het ontwerp-RUP). Bovendien zal een dijktracé volgens een vloeiende lijn (in plaats van een hoekig tracé) beter passen in het landschap en beter aansluiten bij de overige dijken in het gebied. De afschuining is zodanig dat de benodigde oppervlakte natuurgebied behouden blijft. Het kleine verlies van ± 1,7ha ten opzichte van de afbakening in de planMER en de Achtergrondnota Natuur kan worden opgevangen doordat de dijk door zijn vloeiend tracé minder oppervlakte zal innemen. Het volledig rechttrekken van de grens – dit is het doortrekken van de meest zuidelijke begrenzing van het woongebied – is niet wenselijk. Het zou immers een verruiming van het woongebied en een inkrimping van het natuurgebied betekenen waardoor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen mogelijks in het gedrang komt. In het westen wordt de Petrusstraat in functie van de ontsluiting van de bestaande woningen en hoeves mee opgenomen in het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’.

Een deel van het ‘gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten’, de kern, is extra aangeduid met een overdruk (zwarte contour), ‘kern Prosperdorp’. Enkel in dit gebied is het toegelaten nieuwe woningen te bouwen.

Het RUP stelt tot doel een gezond en aangenaam leefklimaat te garanderen in Prosperdorp. Tegelijkertijd engageert de Vlaamse regering zich na te gaan hoe aan de huidige getroffen bewoners in het plangebied woningen en/of kavels in de onmiddellijke omgeving – namelijk in Prosperdorp – kunnen worden aangeboden met minstens een gelijke woon- en leefkwaliteit dan de huidige woonomstandigheden van de getroffen bewoners. Daarom laat het rup een beperkte woonuitbreiding toe. Om het kleinschalige karakter en de landschappelijke en historische kwaliteit van het polderdorp te bewaren, zijn enkel in het gebied aangeduid in overdruk (artikel L20.3. kern Prosperdorp) bijkomende woningen, zijnde bijkomende woningen ten opzichte van het bestaande aantal woningen in het dorp, toegelaten.

Bijkomend onderzoek heeft uitgewezen dat, zowel vanuit landschappelijk standpunt, als vanuit de perceptie van het beschermd erfgoed, het ruimtelijk wenselijk is de toelaatbare woonuitbreiding te beperken tot de in het grafisch plan aangeduide drie clusters:

1. de cluster met landbouwbedrijven en ruimte voor een ‘onthaalpoort’ aan de Petrusstraat,

2. de cluster van de site van de historische Prosperhoeve,

3. de cluster met het straatdorp aan de Sint-Engelbertusstraat en de ontwikkeling in oostelijke richting langs de Hertog Prosperstraat.

De open ruimte tussen de clusters moet open blijven. Het RUP garandeert het onderscheid en isolement van de drie clusters ten opzicht van elkaar door de open ruimte ertussen niet op te nemen in artikel L20.3. kern Prosperdorp. Omheen de historische sites (het straatdorp en de site van de Prosperhoeve) wordt de contour van de overdruk strak getrokken zodat deze zich sterk blijven aftekenen in het landschap. In oostelijke richting wordt de contour verruimd omdat het bijkomend onderzoek heeft aangetoond dat dit de beste locatie is om bijkomende woningen te voorzien. Tegenover het straatdorp, in noordelijke richting, wordt de open zichtas bewaard. Ter hoogte van de cluster met de landbouwbedrijven aan de Petrusstraat wordt het zuidelijke perceel opgenomen in de overdruk omdat het geschikt blijkt te zijn voor de aanleg van een parking en onthaalpoort. Door dit perceel mee op te nemen in de overdruk, wordt de aanleg van een parking en onthaalpoort mogelijk gemaakt. De parking moet vermijden dat bezoekers van bijvoorbeeld het natuurgebied het dorp binnenrijden op zoek naar parkeerplaats en zo overlast creëren voor de bewoners. De grootte van de parking is gebaseerd op het verwachte aantal bezoekers. De woning op perceel 46006_A_0002_p9 is niet opgenomen in de overdruk omdat ze niet aansluit op de reeds aanwezige bebouwing, maar ervan gescheiden is door een in noord-zuidrichting doorlopende open ruimte en omdat de woonkwaliteit ervan wellicht eerder beperkt zal zijn daar de woning gelegen is tegen de Sigmadijk omheen het ‘Intergetijdengebied noordelijk gedeelte Prosperpolder’ en dus nieuwe bebouwing op deze plaats niet wenselijk is.

De verwevenheid tussen landbouw en wonen is één van de belangrijkste karakteristieken van het landelijk wonen in Prosperdorp. Door het bestemmen van de natuurgebieden geraakt Prosperdorp geïsoleerd van de omliggende landbouwgronden. Het is wenselijk de karakteristieke verwevenheid tussen landbouw en wonen zoveel als mogelijk te behouden. Bijkomend onderzoek toont aan dat dit mogelijk is. De bestaande landbouwbedrijfszetels moeten echter voldoende uitbreidingskansen hebben. De verenigbaarheid met het wonen op het vlak van milieuhygiëne wordt afgewogen naar aanleiding van de milieuvergunningsaanvraag. Omdat het woongebied bijna volledig omringd is met natuurgebied (en niet met agrarisch gebied) zijn nieuwe landbouwbedrijven of aan de landbouw verwante bedrijven niet toegelaten in het woongebied (artikel L20. en verder). Conform de stedenbouwkundige voorschriften zijn in het woongebied bijgebouwen bij een bestaande landbouwbedrijfszetel, bijvoorbeeld een stal of een schuur in de onmiddellijke nabijheid van de bestaande landbouwbedrijfszetel, toegelaten. In het gebied aangeduid in overdruk (artikel L20.3. kern Prosperdorp) zijn een stal of een schuur bij een bestaande landbouwbedrijfszetel expliciet toegelaten. In de inrichtingsstudie (zie artikel L20.2.) dient de vergunningsaanvrager aan te geven hoe de verwevenheid tussen landbouw en wonen behouden wordt.

kleine aanpassingen ten opzichte van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’

Tot slot bevat voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan enkele kleinere rechtzettingen van het rup ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’. Dat rup herbestemt onterecht een deeltje van de kmo-zone aan de dorpskern van Verrebroek en in gebruik door een lokaal bedrijf naar koppelingsgebied. Dit deeltje wordt herbestemd naar ‘gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen’. Verder wordt een strookje tussen het woongebied van Kallo en het gebied voor woonuitbreiding ten zuiden van Kallo herbestemd naar ‘gebied voor woonuitbreiding’.

 

 

 

 

Kaart 4 Juridische toestand na goedkeuring van het RUP

 

 

7. Vertaling naar verordenende stedenbouwkundige voorschriften en op te heffen voorschriften

 

Onderstaande tabellen geven de samenhang weer tussen het toekomstbeeld voor het gebied en het verordenende gedeelte (grafisch plan en stedenbouwkundig voorschrift) van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

De selectie van de elementen die opgenomen zijn in de stedenbouwkundige voorschriften is bewust beperkt gehouden om er in de toekomst voldoende flexibel mee te kunnen omgaan. Enkel die elementen die noodzakelijk zijn voor het bereiken van het doel worden verordenend vastgelegd.

Een eventuele verfijning van de plannen door de gemeenten of provincies is mogelijk op basis van de uitvoering van hun goedgekeurd ruimtelijk structuurplan. De tabellen zijn als volgt opgebouwd:

- In de eerste kolom zijn de stedenbouwkundige voorschriften uitgewerkt. Deze voorschriften zijn verordenend.

- De tweede kolom verduidelijkt op welke manier de stedenbouwkundige voorschriften geïnterpreteerd en toegepast worden.

 

 

 

 

7.1 Afbakening zeehavengebied op rechter- en linkeroever

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel 1. Afbakeningslijn zeehavengebied

 

De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen.

 

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing. De bestaande voorschriften kunnen daar door voorschriften in nieuwe gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of BPA’s worden vervangen.

 

Bij de vaststelling van die plannen en bij overheidsprojecten binnen de grenslijn gelden de relevante bepalingen van de ruimtelijke structuurplannen, conform de decretale bepalingen in verband met de verbindende waarde van die ruimtelijke structuurplannen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit voorschrift wijzigt de bevoegdheidsverdeling tussen de drie planningsniveaus niet. De vervanging van de plannen van aanleg gebeurt conform de taakverdeling zoals die decretaal en in de structuurplannen is vastgelegd.

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel 2. Afbakeningslijn grootstedelijk gebied Antwerpen

 

De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het grootstedelijk gebied Antwerpen.

Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing. De bestaande voorschriften kunnen daar door voorschriften in nieuwe gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of BPA’s worden vervangen.

 

Bij de vaststelling van die plannen en bij overheidsprojecten binnen de grenslijn gelden de relevante bepalingen van de ruimtelijke structuurplannen, conform de decretale bepalingen in verband met de verbindende waarde van die ruimtelijke structuurplannen.

 

 

Dit voorschrift wijzigt de bevoegdheidsverdeling tussen de drie planningsniveaus niet. De vervanging van de plannen van aanleg gebeurt conform de taakverdeling zoals die decretaal en in de structuurplannen is vastgelegd.

 

De afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen werd verordenend vastgelegd in het rup ‘Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen’. Ter hoogte van het Albertkanaal en ter hoogte van de Royerssluis wordt met voorliggend rup de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen beperkt gewijzigd. De ‘blauwe bolletjes’ geven het begin- en eindpunt aan van het deel van de afbakeningslijn dat wordt gewijzigd. Deze blauwe bolletjes hebben als zodanig geen juridisch bindend karakter.

 

Op het grafisch plan vallen de twee afbakeningslijnen (deze van het zeehavengebied en deze van het (aangepaste) grootstedelijk gebied) samen. Grafisch is het verschil tussen de twee grenslijnen af te leiden uit de dwarse streepjes, loodrecht op de doorlopende bruine lijn. De dwarse streepjes zijn gericht naar het gebied dat de lijn afbakent, dus ofwel naar het stedelijk gebied ofwel naar het zeehavengebied.

 

 

7.2 Rechteroever

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvgheid’.

Artikel R1. Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven

 

Het gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten. Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:

 

- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;

- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

 

 

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven- en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gebied is bestemd voor de industriële gronden binnen een zeehaven. Het is een onderdeel van een zeehaven die naast het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven eveneens andere gebieden, eigen aan een zeehaven, bevat zoals de dokken en sluizen in een zeehaven. Omdat de overgang tussen het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, en de gebieden voor waterwegen of waterwegverbindingen of andere infrastructuren niet altijd heel precies aan te geven is op een RUP wordt een zekere soepelheid aan de dag gelegd en wordt dit opgenomen in de voorschriften voor infrastructuur (gebied voor waterweginfrastructuur, gebied voor spoorinfrastructuur, gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur). In deze voorschriften is opgenomen: “Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.” Onder die soepelheid wordt verstaan dat de grens niet strikt moet worden geïnterpreteerd. Werken aan de kade om bepaalde infrastructuren aan te brengen zijn bijvoorbeeld toegelaten, zoals aanpassingswerken in functie van een binnenvaartterminal, het aanpassen van een kade met het oog op een andere manier van laden en lossen, renovatie of aanpassing van sluizen, verwijdering van linkspans,...

Een beperktere inname van het infrastructuurgebied is bijgevolg steeds mogelijk op basis van bovenvermelde bepaling. Een ruimere inname is niet evident, tenzij de vergunningsaanvrager hiervoor gebruik kan maken van het besluit voor lijninfrastructuur- en nutswerken die een kleine wijziging inhouden (besluit van de Vlaamse regering tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, §2, en artikel 4.7.1, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg van de Vlaamse Bouwmeester).

Alle handelingen die nodig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn mogelijk. Bijgevolg is de aanleg en het onderhoud van waterkerende dijken (b.v. Sigmadijken) toegelaten.

Windturbines, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie worden eveneens beschouwd als het type bedrijfsactiviteiten waarvoor het zeehavengebied is bestemd. Er is geen specifieke aanduiding voor nodig. Wel kunnen de geschikte locaties voor windturbines in de praktijk beperkt zijn door b.v. de te respecteren afstanden tot omliggende natuurgebieden. Om na te gaan of de inplanting van windturbines opportuun is, wordt best een afwegingskader opgemaakt. Voor linkeroever bestaat reeds zo’n afwegingskader.

Zeehavengebonden en zeehavengerelateerd:

Zeehavengebonden activiteiten zijn deze die ofwel enkel in een zeehaven kunnen uitgeoefend worden ofwel deze die nodig zijn om een zeehaven te laten functioneren.

Zeehavengerelateerde activiteiten zijn deze die heel nauw verbonden zijn met het functioneren van een zeehaven. Het preciese onderscheid tussen zeehavengebonden en zeehavengerelateerd is niet altijd precies te maken.

Onder ecologische infrastructuur wordt verstaan het geheel van kleine landschapselementen en vlakvormige natuurwaarden die de landschapswaarde van het gebied moeten helpen verzekeren of die de doorgang van bepaalde (dier)soorten door het gebied moeten helpen verzekeren. Voorbeelden zijn restgronden, reservegronden die nog niet ingenomen zijn door bedrijven, waterpartijen, bomenrijen, grachten, bermen en dergelijke meer. In dit gebied wordt de tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten. De permanente ecologische infrastructuur wordt met een eigen gebiedsbestemming aangeduid of zit vervat in de bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’.

 

Het gaat hier specifiek over de mogelijkheid voor bewakingspersoneel om tijdens hun dienst een gebouw of lokaal te kunnen gebruiken. Het gaat hier wel degelijk niet om een woonfunctie.

 

Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop en zijn er in de stedenbouwkundige voorschriften randvoorwaarden opgelegd voor kantoorgebouwen in het zeehavengebied. Immers, de haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel-logistiek economisch belang. Kantoorontwikkeling is te weren is in het zeehavengebied, ook omwille van hun totaal ander mobiliteitsprofiel en omdat ze, door hun personeels- en soms ook bezoekers- intensieve bezetting, vanuit externe veiligheidsoverwegingen industriële ontwikkelingen zouden kunnen hypothekeren. De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen.

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’.

Artikel R2. Specifiek regionaal bedrijventerrein voor afvalverwerking en recyclage

Daarnaast zijn de volgende activiteiten toegelaten:

 

- verwerking en bewerking van mest of slib;

- grondopslag en grondbewerking en –verwerking.

 

Installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling zijn toegelaten.

 

Het gebied is bestemd voor regionale bedrijven met afvalverwerkende en recyclerende activiteiten.

 

 

[image] Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’.

Artikel R3a. grensgebied met het grootstedelijk gebied – omgeving Noorderlaan

 

Het gebied is bestemd voor zeehaven- en watergebonden bedrijven zoals omschreven in lid 1 van artikel R1. en voor de bestaande bedrijven of activiteiten die aanwezig zijn in dit gebied op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De bestaande bedrijven of activiteiten kunnen blijven bestaan tot de stopzetting. De handelingen die nodig zijn om een bestaand bedrijf of activiteit te bestendigen zijn toegelaten voor zover zij beperkt zijn tot het behoud binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Andere verbouwingen of uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven- en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

Het betreffende gebied grenst aan het grootstedelijk gebied Antwerpen.

 

In het gebied grenzend aan de Noorderlaan zijn grootschalige kleinhandelszaken gevestigd die niets van doen hebben met de havenactiviteiten. Bedoeling is dat deze kleinhandelszaken op termijn verdwijnen uit het afgebakende zeehavengebied zodat havengerelateerde activiteiten kunnen worden voorzien.

 

Onder bestaande activiteiten worden verstaan: de activiteiten in vergelijkbare vorm, met inbegrip van de normale technologische evolutie van activiteiten. De omstandigheid dat het bedrijf verandert van eigenaar, kan op zichzelf niet beschouwd worden als een stopzetting van de huidige bedrijfsactiviteiten.

 

Het gebied grenzend aan de Noorderlaan is gelegen aan de rand van de haven aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven en het vinden van aansluiting met het stedelijk gebied is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk en dient bijzondere aandacht te gaan naar de bebouwingstypologie, de inpassing in het straatbeeld en de inrichting van de publieke ruimte. Om deze principes concreet te maken bij de vergunningverlening kan teruggevallen worden op de bepalingen uit de Codex met betrekking tot de beoordelingsgronden in het vergunningenbeleid. De Codex omvat de nodige bepalingen om de gewenste rechtszekerheid te garanderen. De overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld zoals bepaald in artikel 4.3.1, §2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

 

Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop en zijn er in de stedenbouwkundige voorschriften randvoorwaarden opgelegd voor kantoorgebouwen in het zeehavengebied. Immers, de haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel-logistiek economisch belang. Kantoorontwikkeling is te weren is in het zeehavengebied, ook omwille van hun totaal ander mobiliteitsprofiel en omdat ze, door hun personeels- en soms ook bezoekers- intensieve bezetting, vanuit externe veiligheidsoverwegingen industriële ontwikkelingen zouden kunnen hypothekeren. De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen.

 

[image]Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘infrastructuur’.

Artikel R3b. grensgebied met het grootstedelijk gebied – omgeving Royerssluis

 

Dit gebied is bestemd voor de aanpassing en uitbreiding van de Royerssluis en aanhorigheden.

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of de aanpassing van de waterweginfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie- infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen, jaagpaden, recreatienetwerk en waterwegennetwerk en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer toegelaten.

 

Het gedeelte van het gebied dat voorlopig niet is benut voor de aanleg van de infrastructuur is bestemd voor horeca, openbare groene ruimten en openbare verharde ruimten, socioculturele voorzieningen en recreatieve voorzieningen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Onder aanhorigheden van waterwegen wordt onder andere verstaan:

sluizen, liften, hellende vlakken, stuwen, pompstations, spaar- en overloopbekkens, oevers of dijken en eventuele grachten achter het dijktalud, meerpalen, geleide-inrichtingen, signalisatie, aanlegplaatsen, dokken, aanlegbolders, kaaimuren, meetinstallaties voor waterpeil, debiet, stroomsnelheid en waterkwaliteit,

installaties voor de opwekking van hernieuwbare energie, zoals golfslag- en getijdenenergie.

 

In een zeehavengebied of bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies de grens aan te geven van de infrastructuur. Daarom laat deze gebiedsspecifieke typebepaling in het gedeelte van het gebied dat voorlopig niet is benut voor de aanleg van de infrastructuur stedelijke functies toe die aansluiten bij het aangrenzende grootstedelijke gebied. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur ingenomen wordt en waar de stedelijke functies toegelaten zijn. Hoe toepassing gemaakt zal worden van deze bepaling moet gemotiveerd worden in de motivatienota bij de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning.

 

Openbare verharde ruimten: straten en pleinen.

Openbare groene ruimten: groene stedelijke ruimten in open lucht en dit meer bepaald in functie van park, natuur en recreatie, bijvoorbeeld parken, speelpleinen, graspartijen, bermen, groenvoorziening en dergelijke. Socioculturele voorzieningen zijn voorzieningen die te maken hebben met het sociale, het gemeenschapsvormende of het culturele, zoals een cultureel centrum, een gemeenschapscentrum, voorzieningen voor jeugdwerking, een eredienstgebouw, een bibliotheek, een volkstuintje .

Recreatieve voorzieningen: speelpleinen, zwembaden, sportvelden, sport- en fitnesscentra.

 

Het gebied is gelegen aan de rand van de haven. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven en het vinden van aansluiting met het stedelijk gebied is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk en dient bijzondere aandacht te gaan naar de bebouwingstypologie, de inpassing in het straatbeeld, de inrichting van de publieke ruimte en de verenigbaarheid, wat schaal en ruimtelijke impact betreft, met de omgeving. Om deze principes concreet te maken bij de vergunningverlening kan teruggevallen worden op de bepalingen uit de Codex met betrekking tot de beoordelingsgronden in het vergunningenbeleid. De Codex omvat de nodige bepalingen om de gewenste rechtszekerheid te garanderen. De overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld zoals bepaald in artikel 4.3.1, §2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

 

Artikel R4. externe veiligheid en nucleaire veiligheid

 

Artikel R4.1.

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen in een gebied dat valt onder artikel R1., R2., R3a. of R3b. die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering advies heeft verstrekt volgens de bepalingen van de wetgeving ruimtelijke ordening over adviesvragen met betrekking tot vergunningsaanvragen:

 

- Het gaat over handelingen voor een nieuwe inrichting die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

- De geplande inrichting is gelegen binnen een straal van 2 km van een gebied waar wonen is toegelaten, of van een aanwezige of geplande cluster van ten minste vijf niet-onteigende woongelegenheden, of van een gebied waar een ziekenhuis of een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied, aanwezig of gepland is.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

 

 

[image] (overdruk - symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R4.2.

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle advies heeft verstrekt over vergunningsaanvragen met betrekking tot bestaande of nieuwe vestigingen van hinderlijke inrichtingen

 

- die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

- en die gelegen zijn binnen een straal van 2 km van de dichtstbijzijnde grens van de zone van productie van energie zoals bedoeld in artikel L2.

 

Indien het advies niet wordt verleend binnen een termijn van dertig dagen ingaand de dag na deze van de ontvangst van de adviesvraag, kan aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle over stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

 

 

Bepalingen met betrekking tot externe veiligheidsrisico’s

 

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van de dienst VR teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling omdat er momenteel nagegaan wordt hoe de adviesverplichting zou kunnen gereglementeerd worden zodat niet alle aanvragen moeten voorgelegd worden aan de dienst VR maar enkel deze aanvragen waar het advies een meerwaarde kan hebben

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot nucleaire veiligheid

 

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van het FANC teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling.

 

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’.

Artikel R5. Gebied voor waterweginfrastructuur

 

Dit gebied is bestemd voor waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

 

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of de aanpassing van die waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

Daarnaast zijn toegelaten:

- alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen, waterwegennetwerk en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer;

- het bergen van baggerspecie in onderwatercellen.

 

Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

 

Onder aanhorigheden van waterwegen wordt onder andere verstaan:

sluizen, liften, hellende vlakken, stuwen, pompstations, spaar- en overloopbekkens, oevers of dijken en eventuele grachten achter het dijktalud, meerpalen, geleide inrichtingen, signalisatie, aanlegplaatsen, dokken, aanlegbolders, kaaimuren, meetinstallaties voor waterpeil, debiet, stroomsnelheid en waterkwaliteit.

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

 

 

 

 

In een zeehavengebied of bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint.

Deze soepelheid laat beperkte wijzigingen aan de dokkeninfrastructuur toe waaronder ook het dempen van oude haveninfrastructuur.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’.

Artikel R6. Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Schijns

 

Artikel R6.1.

 

 

Het bedrijventerrein is bestemd voor regionale bedrijven met de volgende hoofdactiviteiten:

 

- op- en overslag, voorraadbeheer, groepage, fysieke distributie en logistiek

- ondersteunende dienstverlenende bedrijven gericht op transport, distributie en logistiek;

- installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

 

Kleinhandel is niet toegelaten.

 

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven- en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

Het gebied moet zo ingericht zijn dat er een geluidsbuffer is tussen de havenactiviteiten en de kern Hoevenen.

 

Artikel R6.2.

 

Bij vergunningsaanvragen voor werken voor de realisatie van het logistiek park of van delen ervan, wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied.

 

De inrichtingsstudie geeft aan hoe:

- het logistiek park op een ruimtelijk kwalitatieve en representatieve wijze wordt ingepast langsheen de A12;

- het logistiek park op een landschappelijk verantwoorde wijze rekening houdt met het erfgoedlandschap van de Ettenhovense polder aan de overzijde van de A12

- de ontsluiting zoals in artikel R6.4 bepaald, zal worden gerealiseerd

- de inrichting van de publieke ruimte en de inpassing van de bebouwing op een kwalitatieve wijze wordt gerealiseerd;

- de inplanting van de bebouwing bijdraagt tot de buffering van het geluid van de havenactiviteiten naar de kern Hoevenen;

- de afwatering van het Groot Schijn zal gebeuren.

 

De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied.

De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.

 

Artikel R6.3.

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering advies heeft verstrekt volgens de bepalingen van de wetgeving ruimtelijke ordening over adviesvragen met betrekking tot vergunningsaanvragen:

 

- Het gaat over handelingen voor een nieuwe inrichting die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

- De geplande inrichting is gelegen binnen een straal van 2 km van een gebied waar wonen is toegelaten, of van een aanwezige of geplande cluster van ten minste vijf niet-onteigende woongelegenheden, of van een gebied waar een ziekenhuis of een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied, aanwezig of gepland is.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de

 

gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

 

[image] (overdruk - symbolische aanduiding)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R6.4. ontsluiting van het logistiek park

 

De hoofdontsluiting van het logistiek park voor gemotoriseerd verkeer sluit rechtstreeks aan op het op- en afrittencomplex aan de A12. De pijl duidt symbolisch aan waar de hoofdtoegang tot het bedrijventerrein wordt gesitueerd.

 

Om het deel van het logistiek park ten noorden van de ‘bunkergordel’ ( caponnières ) voor gemotoriseerd verkeer te verbinden met het deel van het logistiek park ten zuiden van de ‘bunkergordel’ zijn maximum twee toegangswegen toegelaten die de ‘bunkergordel’ kruisen. Voor het spoorverkeer is maximum één doorsteek door de bunkergordel toegelaten.

 

Artikel R6.5.

Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:

- het behoud, het herstel of de aanpassing van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,

- het behoud, het herstel of de aanpassing van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen en de verbindingsfunctie,

- het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,

- het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen zijn toegelaten.

De in artikel R6.1. genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied.

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot het specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Schijns

 

Onder logistiek wordt ook begrepen, de zogenaamde. Value Added Logistics-dienstverlening; dat is dienstverlening, gericht op de logistieke keten waarin specifieke bewerkingen of voorraadbeheer zorgen voor een toegevoegde waarde van het eindproduct.

Onder opslag van goederen wordt ook begrepen groothandel gerelateerd aan transport, distributie en logistiek.

 

 

 

 

 

 

Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop en zijn er in de stedenbouwkundige voorschriften randvoorwaarden opgelegd voor kantoorgebouwen in het zeehavengebied. Immers, de haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel-logistiek economisch belang. Kantoorontwikkeling is te weren is in het zeehavengebied, ook omwille van hun totaal ander mobiliteitsprofiel en omdat ze, door hun personeels- en soms ook bezoekers- intensieve bezetting, vanuit externe veiligheidsoverwegingen industriële ontwikkelingen zouden kunnen hypothekeren. De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen.

 

De geluidsbuffer tussen de havenactiviteiten en de kern Hoevenen ontstaat door een doordachte inplanting van de bebouwing.. De inrichtingstudie moet verduidelijken hoe de inplanting van de gebouwen die geluidsbufferende werking kan realiseren.

 

Bepalingen met betrekking tot het maken van een inrichtingsstudie

 

Het gebied is gelegen aan de rand van de haven aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk.

De ontsluiting zoals bepaald in artikel R6.4. is een symbolische aanduiding die aangeeft dat de hoofdontsluiting van het logistiek park rechtstreeks dient aan te sluiten op een op- en afrittencomplex aan de A12, maar die de exacte locatie van de hoofdtoegang niet situeert.

Een inrichtingsstudie die bij de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd moet aangeven hoe de concrete ordening en inrichting van het logistiek park zal zijn.

De studie dient eveneens aan te geven hoe de inplanting van de bebouwing bijdraagt tot de buffering van het geluid van de havenactiviteiten naar de kern Hoevenen.

Voor de afwatering van het Groot Schijn worden meerdere scenario’s bestudeerd. Indien de waterbeheerder kiest voor het dempen van het Verlegd Schijn dienen elders een pompgemaal te worden aangelegd (ter hoogte van het Churchilldok en het Delwaidedok). Indien de realisatie van dit pompgemaal niet haalbaar zou zijn, dient het Verlegd Schijn behouden te blijven. Ter hoogte van het logistiek park Schijns kan het Verlegd Schijn worden gehertraceerd. Het profiel van de nieuwe gracht kan worden gereduceerd tot wat hydrologisch noodzakelijk is om het opwaartse debiet af te kunnen voeren naar het bestaande pompgemaal Rode Weel (+/- 35 m). De vergunningaanvrager dient in de inrichtingsstudie duidelijk aan te geven voor welk scenario is gekozen. Hoe de afwatering van het Groot Schijn zal gebeuren is immers bepalend voor de inrichting van het logistiek park.

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot externe veiligheidsrisico’s

 

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van de dienst VR teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling omdat er momenteel nagegaan wordt hoe de adviesverplichting zou kunnen gereglementeerd worden zodat niet alle aanvragen moeten voorgelegd worden aan de dienst VR maar enkel deze aanvragen waar het advies een meerwaarde kan hebben

 

Bepalingen met betrekking tot de ontsluiting van het logistiek park

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het logistiek park Schijns wordt doorsneden door de ‘bunkergordel’. Daardoor bestaat het logistiek park uit een deel ten noorden van de ‘bunkergordel’ en een deel ten zuiden van de ‘bunkergordel’. De hoofdontsluiting van beide delen sluit aan op het op- en afrittencomplex aan de A12. Omwille van zijn ecologische functie is de ‘bunkergordel’ in voorliggend rup bestemd als zone voor permanente ecologische infrastructuur. Conform het bijhorende voorschrift is de aanleg van wegen niet toegelaten. Daarom voorziet het voorschrift ‘ontsluiting van het logistiek park’ de mogelijkheid om de ‘bunkergordel’ op twee plaatsen te dwarsen met een weg die de twee delen van het logistiek park verbindt. Los van de doorsteek voor de weg is ook een aparte doorsteek door de bunkergordel toegelaten voor het spoor.

 

Bepalingen met betrekking tot waterbeheer

In de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.

Handelingen in functie van behoud, herstel of aanpassing van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding,…

Handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières,…

Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.

De overige functies in rivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor handelingen en inrichtingen.

Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.

Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums- natuurtechniek)

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’.

Artikel R7. Gebied voor spoorinfrastructuur

 

Dit gebied is bestemd voor spoorinfrastructuur en aanhorigheden.

 

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die spoorinfrastructuur en aanhorigheden.

 

Daarnaast zijn alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer toegelaten.

 

 

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van ecologische infrastructuur toegelaten.

 

 

 

 

 

 

Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onder aanhorigheden van spoorwegen wordt onder andere verstaan:

 

Spooruitrustingen zoals sporen, bovenleidingen, seininrichting, kabelwerken, alle grond- en kunstwerken voor de realisatie van de dragende structuur, alle gebouwen en andere constructies, met noodzakelijke toegangswegen, die verband houden met het onderhoud en de exploitatie van de spoorlijn zoals tractie- onderstations, sectioneerposten, seinposten, onderhoudsplatformen, dienstlokalen, communicatie, alle toegangs- en langswegen ten behoeve van onderhouds- en veiligheidsdoeleinden, alle voorzieningen op het gebied van veiligheid en eventuele ventilatie zoals evacuatieschachten, afsluitingen, ventilatie-uitrustingen, de infrastructuren voor de afwatering van de spoorbedding zoals grachten, duikers, pompstations.

 

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

Onder ecologische infrastructuur wordt verstaan het geheel van kleine landschapselementen en vlakvormige natuurwaarden die de landschapswaarde van het gebied moeten helpen verzekeren of die de doorgang van bepaalde (dier)soorten door het gebied moeten helpen verzekeren. Voorbeelden zijn waterpartijen, bomenrijen, grachten, bermen en dergelijke meer. In dit gebied wordt de tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten. De permanente ecologische infrastructuur wordt met een eigen gebiedsbestemming aangeduid of zit vervat in de bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’.

 

In een zeehavengebied of bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint. Deze typebepaling wordt bijvoorbeeld gehanteerd voor een waterweginfrastructuur of een vervoerinfrastructuur.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’.

 

Artikel R8. Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur

 

Dit gebied is bestemd voor verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden.

 

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor niet- gemotoriseerd verkeer toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van ecologische infrastructuur toegelaten. Een deel van het gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur aan de R2 wordt ingericht met ecologische infrastructuur. Deze ecologische infrastructuur moet eveneens voldoen aan de voorwaarden van landschappelijke inpassing.

 

 

 

 

 

Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

 

Het gebied is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen. Onder aanhorigheden van wegeninfrastructuur wordt onder andere verstaan:

al dan niet verharde bermen, grachten en taluds, de stationeer- en parkeerstroken, de wegsignalisatie en wegbebakening, de verlichting, de afwatering, de beplantingen, de veiligheidsuitrustingen zoals stootbanden.

 

en hulpposten, de geluidswerende constructies, de parkeerplaatsen langs autosnelwegen.

Onder aanhorigheden van spoorwegen wordt onder andere verstaan:

Spooruitrustingen zoals sporen, bovenleidingen, seininrichting, kabelwerken, alle grond- en kunstwerken voor de realisatie van de dragende structuur, alle gebouwen en andere constructies, met noodzakelijke toegangswegen, die verband houden met het onderhoud en de exploitatie van de spoorlijn zoals tractie- onderstations, sectioneerposten, seinposten, onderhoudsplatformen, dienstlokalen, communicatie, alle toegangs- en langswegen ten behoeve van onderhouds- en veiligheidsdoeleinden, alle voorzieningen op het gebied van veiligheid en eventuele ventilatie zoals evacuatieschachten, afsluitingen, ventilatie-uitrustingen, de infrastructuren voor de afwatering van de spoorbedding zoals grachten, duikers, pompstations.

Aanhorigheden van een leidingstraat zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leidingen te kunnen exploiteren. De aanhorigheden kunnen bovengronds of ondergronds aangebracht zijn.

 

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

Onder ecologische infrastructuur wordt verstaan het geheel van kleine landschapselementen en vlakvormige natuurwaarden die de landschapswaarde van het gebied moeten helpen verzekeren of die de doorgang van bepaalde (dier)soorten door het gebied moeten helpen verzekeren. Voorbeelden zijn waterpartijen, bomenrijen, grachten, bermen en dergelijke meer. De ecologische infrastructuur in het gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur zal bestaan uit de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf, maar voor aanhorigheden zoals bermen, grachten, taluds, beplanting enz. worden gebruikt.

Een deel van de infrastructurenstrook aan de R2 wordt ingericht met ecologische infrastructuur. De ‘R2- strook’ heeft immers een belangrijke natuurverbindende rol (centrale groene as op rechteroever in oost-west richting). De ecologische infrastructuur laat daarnaast toe de brede infrastructuren landschappelijk kwalitatief in te bedden in de omgeving.

 

In een zeehavengebied of bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren (inclusief de ecologische infrastructuur) beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur (inclusief de ecologische infrastructuur) ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint. Deze typebepaling wordt bijvoorbeeld gehanteerd voor een waterweginfrastructuur of een vervoerinfrastructuur.

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R9. bouwvrije strook

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, geldt een verbod om vergunningsplichtige gebouwen en constructies op te richten behalve handelingen voor leidingen, telecommunicatie infrastructuur, ecologische infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor nietgemotoriseerd verkeer.

Het gebied met de overdruk grenst aan de hoofdweg A12 Havenweg Antwerpen- Bergen-op-Zoom en is 35m breed.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een bouwvrije strook heeft als doel een zone voor erfdienstbaarheid van Vlaams belang in te richten. Die erfdienstbaarheid wordt opgelegd ten voordele van het principe dat infrastructuur gebundeld wordt om een efficiënt ruimtegebruik te creëren (bundelingsprincipe). De erfdienstbaarheid betekent dat alle huidige functies en activiteiten die vandaag in deze strook aanwezig zijn, blijven functioneren en bestaan zolang zij de aanleg van met hoofd- en primaire wegen gebundelde infrastructuur niet hinderen.

 

In een strook van 35 m breed vanaf de bestaande hoofdweg A12 geldt een bouwvrije strook om bundeling mogelijk te maken met andere lijninfrastructuren. De bundeling in dit gebied getuigt van compactheid teneinde een maximale e n zorgvuldige benutting van de naastliggende strook havengebied mogelijkte maken.

 

[image] (overdruk)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R10. gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren en de aanpassing van de ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn handelingen in functie van de ruimtelijke inpassing, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren en leidingen toegelaten.

 

 

[image] (overdruk – symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel R11. verbinding voor fietsers

 

Om functionele relaties te leggen worden op verschillende plaatsen verbindingen gerealiseerd voor fietsers. De pijlen duiden symbolisch aan welke plaatsen met elkaar verbonden moeten worden.

 

 

 

 

 

 

 

Bij de realisatie van een nieuwe of tweede Tijsmanstunnel dient een fietspad parallel aan de Tijsmanstunnel te worden aangelegd (in functie van het realiseren van een fietsverbinding onder het Kanaaldok en verder over/onder de Schelde).

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R12. buffer – ten westen van Berendrecht en Zandvliet

 

Tussen de zeehaven en de aangrenzende zones wordt in een buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming, landschappelijke inpassing en afstand. Het gebied kan ook gebruikt worden voor laagdynamisch recreatief medegebruik.

 

Alleen handelingen met het oog op de aanleg en het onderhoud van de buffer zijn toegelaten.

 

De volgende handelingen zijn eveneens toegelaten:

- het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied;

- het herstellen,(her)aanleggen of verplaatsen van leidingen onder voorwaarden van het behoud van het ecologisch karakter van het gebied.

 

Het waardevolle ecologische karakter van de Zouten, het meest zuidelijke deel van de buffer, dient te worden bestendigd.

 

In de zone palend aan het kanaal zijn alle werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die waterweginfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn alle werken, handelingen en wijzigingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokale dienstwegen, jaagpaden, recreatienetwerk en waterwegennetwerk en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer toegelaten.

 

Bij vergunningsaanvragen voor handelingen voor de aanleg of de wijziging van de buffer of delen ervan, wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied.

 

De inrichtingsstudie geeft aan hoe:

- de visueel-ruimtelijke relatie ten aanzien van de landschappelijke identiteit van de Zouten, het Schelde- Rijnkanaal, de historische kernen Berendrecht en Zandvliet en het havengebied gelegd wordt;

- de landschappelijke inbedding in de nederzettingsstructuur en in het maritiem-industriële landschap gerealiseerd wordt;

- het waardevolle ecologische karakter van de Zouten bestendigd wordt.

De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied.

De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Zouten, het meest zuidelijke deel van de buffer, heeft een belangrijke ecologische rol, onder meer omwille van de vegetatie van bomen, heesters en schrale graslanden. Het waardevolle ecologische karakter van de Zouten dient te worden be stendigd.

 

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

 

 

 

 

In de zone die hoort bij het openbaar domein zijn werken, handelingen en wijzigingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

 

 

 

Een inrichtingsstudie die bij de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd moet aangeven hoe de concrete ordening en inrichting van de buffer zal zijn en moet garanderen dat het project zowel visueel-ruimtelijk als landschappelijk afgestemd wordt op de landschappelijke identiteit van de aangrenzende de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap. De studie dient aan te geven hoe de relatie gelegd wordt met de aangrenzende nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap.

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R13. bufferdijk - Stocatradijk

 

Tussen de zeehaven en de aangrenzende zones wordt in een buffer voorzien. De buffer, inclusief de hoogte, moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing.

 

De buffer wordt aangelegd als een dijk waarin leidingen kunnen worden geïntegreerd.

 

De dijk wordt ten laatste aangelegd bij de inrichting van het naastgelegen natuurgebied Opstalvalleigebied. De bufferdijk moet worden afgewerkt met beplanting.

 

Alleen handelingen met het oog op de aanleg en het onderhoud van de buffer zijn toegelaten met inbegrip van de aanleg en het onderhoud van toegangswegen, met inbegrip van de aanleg van brandwegen in

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het dijklichaam kan een winterverblijfplaats voor vleermuizen worden ingebouwd.

 

 

 

De zijde aan de kant van het zeehavengebied wordt dicht beplant met streekeigen struiken en hoogstammige bomen. De zijde langs het Opstalvalleigebied wordt als soortenrijk grasland in stand gehouden.

Twee jaar na de voorlopige oplevering van de buffer, moet de bufferdijk beplant worden. In functie van technisch nazicht van de buffer na de voorlopige oplevering is het wenselijk dat de eerste twee jaar geen beplanting dient te worden voorzien op de dijk.

Een verbindingsweg voor woon-werkverkeer tussen Berendrecht en Zandvliet en de haven is toegelaten. Zo

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

waterdoorlatende verharding indien dit om redenen van brandveiligheid wordt opgelegd, met inbegrip van de aanleg van infrastructuur in functie van natuur en met inbegrip van de aanleg van een verbindingsweg voor woon-werkverkeer tussen Berendrecht en Zandvliet en het havengebied.

 

Bij vergunningsaanvragen voor handelingen voor de aanleg of de wijziging van (een deel van) de bufferdijk wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied.

 

De inrichtingsstudie geeft aan hoe:

- de visueel-ruimtelijke relatie ten aanzien van de landschappelijke identiteit van het natuurgebied Opstalvalleigebied, het beschermd landschap ‘Antitankgracht’ en de historische kernen Berendrecht en Zandvliet en het havengebied gelegd wordt;

- de landschappelijke inbedding in het natuurgebied Opstalvalleigebied, in de nederzettingsstructuur en in het maritiem-industriële landschap gerealiseerd wordt.

De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied.

De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.

kan de bestaande Antwerpse baan behouden (of verplaatst) worden.

 

 

Een inrichtingsstudie die bij de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd moet aangeven hoe de concrete ordening en inrichting van de bufferdijk zal zijn en moet garanderen dat het project zowel visueel-ruimtelijk als landschappelijk afgestemd wordt op de landschappelijke identiteit van het natuurgebied Opstalvalleigebied, het beschermd landschap ‘Antitankgracht’ en van het maritiem-industriële landschap. De studie dient aan te geven hoe de relatie gelegd wordt met het natuurgebied Opstalvalleigebied, met de historische kernen Berendrecht en Zandvliet en met het havengebied.

 

 

 

 

 

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘overig groen’.

Artikel R14. zone voor permanente ecologische infrastructuur

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van ecologische waarden. Alle handelingen die nodig zijn of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de

natuur, het ecologisch milieu en van landschapswaarden zijn toegelaten.

 

Alle handelingen voor de bestaande leidingen in het gebied zijn toegelaten voor zover het functioneren van de ecologische infrastructuur niet in het gedrang wordt gebracht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Recreatief medegebruik is een ondergeschikte functie.

Bij de inrichting van het gebied wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de technieken van de natuurtechnische milieubouw. Alle werken van natuurtechnische milieubouw kunnen gerealiseerd worden. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’.

Artikel R15. zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van ecologische waarden. Alle handelingen die nodig zijn of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de

natuur, het ecologisch milieu en van landschapswaarden zijn toegelaten. De volgende handelingen zijn eveneens toegelaten:

- het herstellen,(her)aanleggen of verplaatsen van wegen, spoorlijnen, leidingen, aardgasinstallaties, pompgemalen en waterzuiveringsstations;

- het aanbrengen van windturbines en windturbineparken, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie. De mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik, eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) en landschappelijke kwaliteiten dienen in een lokalisatienota te worden beschreven en geëvalueerd;

- het verbouwen, uitbreiden of herbouwen van de bestaande brandweerkazerne voor zover de bestemming van het gebied niet in het gedrang wordt gebracht. De uitbreiding van de kazerne is beperkt tot de percelen in gebruik door de brandweer op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

De bestemming ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’ wordt ondergebracht in de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’, en niet in de bestemmingscategorie ‘overig groen’, omdat conform de bijhordende stedenbouwkundige voorschriften heel wat (infrastructuur)werken (wegen, spoorwegen, installaties, windturbines,…) zijn toegelaten in dit bestemmingsgebied. Het gebied is niet enkel bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van ecologische waarden.

 

 

 

 

Bij de inrichting van het gebied wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de technieken van de natuurtechnische milieubouw. Alle werken van natuurtechnische milieubouw kunnen gerealiseerd worden. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied blijft behouden. De permanente ecologische infrastructuur zal bestaan uit de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf, maar voor aanhorigheden zoals bermen, grachten, taluds, beplanting enz. worden gebruikt.

Ingevolge de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik of handelingen gericht op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden vergunbaar in het gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.

Handelingen van algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden, de herinrichting of aanpassing van lokale wegen, de aanleg van lokale nutsleidingen (elektriciteit, aardgas, drinkwater, telecommunicatie, afvalwater...)...

In afwachting van de geplande aanpassingen aan het watersysteem van het deelbekken Benedenschijn kan het bestaande pompgemaal Rode Weel blijven functioneren en indien nodig worden behouden voor de afwatering van het Groot Schijn.

De brandweer krijgt op de huidige, centrale en goed ontsloten ligging voldoende uitbreidingsmogelijkheden. Ook de sportterreinen naast de bestaande kazerne zijn in gebruik door de brandweer en komen bijgevolg in aanmerking voor het verbouwen, uitbreiden of herbouwen van de bestaande brandweerkazerne.

Om na te gaan of de inplanting van windturbines opportuun is, wordt best een afwegingskader opgemaakt. Voor linkeroever bestaat reeds zo’n afwegingskader. Conform dat afwegingskader kunnen op linkeroever momenteel geen windturbines worden ingeplant in ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’. Voor rechteroever dient het afwegingskader nog te worden opgemaakt. Het is mogelijk dat daaruit zal blijken dat ook op rechteroever het momenteel niet wenselijk is om windturbines in te planten in de ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’.

In de lokalisatienota waarnaar verwezen wordt in het verordenend stedenbouwkundig voorschrift dient eveneens de inplanting van de windturbines ten opzichte van de Natura-2000 doelstellingen beschreven en geëvalueerd te worden.

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

[image] (overdruk – symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel R16. Hoogspanningsleiding

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en de wijzigingen van een hoogspanningsleiding en haar aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen voor een hoogspanningsleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.

 

De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de bestaande hoogspanningsleiding niet in het gedrang worden gebracht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze aanduiding betreft de bestaande en nieuwe (bovengrondse) hoogspanningsleidingen en aanhorigheden.

 

Aanhorigheden van een hoogspanningsleiding zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leiding te kunnen exploiteren. De aanhorigheden kunnen bovengronds of ondergronds aangebracht zijn.

 

[image] (overdruk – symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel R17. Leidingstraat

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van transportleidingen en hun aanhorigheden. Nieuwe leidingen worden gerealiseerd in functie van het optimaal ruimtegebruik van de leidingstraat. De aanvragen voor vergunningen voor een transportleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.

 

De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de leidingen en hun aanhorigheden niet in het gedrang worden gebracht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een leidingstraat wordt symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen van de leidingstraat niet vastliggen.

 

Aanhorigheden van een leidingstraat zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leidingen te kunnen exploiteren.

 

Enkel de hoofdtransportleidingen zijn symbolisch aangeduid. Vermits het om een zeehavengebied gaat, zijn er heel wat leidingen aanwezig of kunnen aangelegd worden in andere bestemmingszones. Deze moeten niet opgenomen worden in het grafisch plan. Het is in alle zones binnen het zeehavengebied toegelaten nieuwe leidingen aan te leggen, behalve in die zones waar uitdrukkelijk een beperking in het voorschrift is opgelegd.

 

Met ‘leidingen’ worden geen bovengrondse hoogspanningsleidingen bedoeld.

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘reservaat en natuur’.

Artikel R18. natuurgebied

 

Artikel R18.1.

 

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en bos.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden zijn toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel R18.2.

 

Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn handelingen toegelaten die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot natuur

 

Het betreft de natuurgebieden de Kuifeend, de Meeuwenbroedplaats, het Opstalvalleigebied en de omgeving van het baggerstort aan de westelijke zijde van de Scheldelaan ter hoogte van de Nederlandse grens.

 

In het natuurgebied is de hoofdfunctie natuur. Recreatief medegebruik is een ondergeschikte functie. Zo kunnen bepaalde zones in het natuurgebied afgeschermd worden, niet toegankelijk zijn voor het publiek omwille van de natuurwaarde.

 

Onder bos wordt begrepen ecologisch beheerd bos zoals bedoeld in het Bosdecreet in artikel 18 en volgende.

 

Het aanbrengen van infrastructuren voor het beheer van het gebied als natuurgebied is mogelijk. Die infrastructuren zijn onder meer: veekerende rasters, het bouwen van schuilplaatsen voor dieren die ingezet worden bij het beheer van het gebied.

 

In het gebied zijn uitsluitend gebouwen toegelaten die noodzakelijk zijn voor het beheer van of het toezicht op het betrokken natuurgebied, op voorwaarde dat ze niet samen gebruikt worden als woonverblijf. Het gaat om gebouwen en constructies met een beperkte omvang (schuilplaats, bergplaats voor materiaal…). Een dergelijke bebouwing kan slechts toegelaten worden voor zover ze landschappelijk inpasbaar is en de betrokken oppervlakte natuurgebied aanzienlijk is.

 

Kleinschalige infrastructuur voor het al dan niet toegankelijk maken bestaat onder meer uit: toegangspoortjes, wegwijzers, verbodsborden, wegafsluitingen …

 

Kleinschalige infrastructuur voor natuureducatie is bijvoorbeeld: informatieborden, verrekijkers, knuppelpaden, vogelkijkhutten …

 

Kleinschalige infrastructuur voor recreatief medegebruik: zitbanken, picknicktafels, vuilnisbakken … Niet-gemotoriseerd verkeer is onder meer: wandelen en fietsen.

Verharde paden worden bij voorkeur aangelegd in een waterdoorlatende verharding. Onder openbare wegen worden ook verkeersveilige fietspaden begrepen.

Bepalingen met betrekking tot het waterbeheer

 

Waterbeheersing is een ondergeschikte functie in dit gebied.

 

Voor handelingen die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen buiten de natuurlijke overstromingsgebieden of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden worden de stroomgebiedbeheersplannen en de bekkenbeheersplannen als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde handelingen en inrichtingen.

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel R18.3.

 

In het meest noordelijk gelegen natuurgebied zijn alle handelingen die nodig zijn voor de nazorg van het bestaande en afgedekte baggerstort toegelaten.

 

[image] (overdruk)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel R18.4. overdruk grote eenheid natuur

 

Het in overdruk aangeduide gebied is een Grote Eenheid Natuur (GEN).

Bij de inrichting van het gebied wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de technieken van de natuurtechnische milieubouw. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid:

http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

 

Bepalingen met betrekking tot specifieke situaties (baggersort in noordelijk gelegen natuurgebied, ten noordwesten van het zeehavengebied)

 

In dit natuurgebied is een baggerstort gelegen waarvan de afdekkingswerken in uitvoering zijn. De mogelijke werken in functie van de nazorg van het stort zijn toegelaten.

 

Bepalingen met betrekking tot de overdruk grote eenheid natuur

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit gebied is onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk. Alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende grote eenheden natuur zijn van toepassing in dit gebied.

 

In voorkomend geval is een vastgesteld natuurrichtplan bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied. Een dergelijk natuurrichtplan wordt als een afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde handelingen en inrichtingen.

[image] (overdruk - symbolische aanduiding)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R18.5. geluidsbuffer – Opstalvalleigebied

 

Tussen het natuurgebied ‘Opstalvallegebied’ en de verkeersinfrastructuur A12 Havenweg Antwerpen- Bergen-op-Zoom wordt in een buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming.

 

De buffer wordt aangelegd als een dijk of een scherm. De buffer wordt aangelegd gelijktijdig met de inrichting van het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’.

Bepalingen met betrekking tot de oprichting van een buffer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur is een geluidsbuffer nodig langs de A12 ter hoogte van het Opstalvalleigebied. Het natuurgebied wordt afgeschermd van de A12 met een geluidsberm of -scherm.

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘landbouw’.

 

Artikel R19. agrarisch gebied

 

Artikel R19.1.

 

Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw, zorgboerderijen en landbouweducatie.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.

 

Een landbouwbedrijfszetel mag alleen de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, alsook verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover die een integrerend deel van het bedrijf uitmaken en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie landbouw.

 

Verblijfsgelegenheid binnen de bestaande hoofdzakelijk vergunde gebouwen, sanitaire voorzieningen voor hoevekamperen en ondergeschikt aan het landbouwbedrijf zijn toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel R19.2.

 

In het gebied zijn ook aan de landbouw verwante bedrijven toegelaten voor zover hun aanwezigheid in het agrarisch gebied nuttig of nodig is voor het goed functioneren van de landbouwbedrijven in de omgeving en ze gevestigd worden in bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies. Die bedrijven moeten een directe en uitsluitende relatie hebben met de aanwezige landbouwbedrijven door afname of toelevering van diensten of producten. Primaire bewerking of opslag van producten is toegelaten. Verwerking van producten is uitgesloten, met uitzondering van mestbehandeling en mestvergisting.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bepalingen met betrekking tot de landbouwactiviteiten

 

Onder landbouw wordt verstaan landbouw in de ruime zin van het woord namelijk het beroepsmatig kweken van planten of dieren voor de markt en niet voor recreatieve doeleinden.

Het kweken of houden van planten of dieren als recreatieve activiteit los van een agrarische beroepsactiviteit in hoofd- of nevenberoep en niet met oog op het produceren voor de markt wordt beschouwd als hobbylandbouw en is niet toegelaten.

“Agrarische bedrijven in hoofd- en nevenberoep zijn bedrijven die dierlijke of plantaardige producten voortbrengen voor de markt. De bedrijven zijn grondgebonden of grondloos en oefenen beroepsmatig de landbouwactiviteit uit. Op het bedrijf kan een beperkte toeleverende of verwerkende activiteit voorkomen op voorwaarde dat de relatie met de landbouwactiviteit op het bedrijf substantieel is voor het voortbestaan van de toeleverende of verwerkende activiteit. Voorbeelden zijn verkoop van hoeveproducten, bewerken van eigen producten, eigen mestverwerking, hoevetoerisme. (RSV p. 397)

Onder de noemer beroepslandbouw zijn ook toegelaten zorgboerderijen en landbouweducatie voor zover dat een integrerend deel uitmaakt van een landbouwbedrijf, waterverzamelbekken op niveau van het landbouwbedrijf, kleinschalige werken om erosie te vermijden of te bestrijden...

Bij toegelaten verblijfsgelegenheid gaat het geenszins om grootschalige toeristische logies. Het voorzien in verblijfsgelegenheid moet proportioneel bekeken worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de sectorale wetgeving. Het gaat bijvoorbeeld om hoevetoerisme, het ter beschikking stellen van slaapruimten en sanitair voor jeugdkampen of het voorzien van sanitair voor hoevekamperen.

 

Bepalingen met betrekking tot de aan landbouw verwante bedrijven

 

Lokale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw, kleinhandelsbedrijven die land- en tuinbouwproducten en/of -grondstoffen verdelen en bepaalde vormen van dienstverlening zijn enkel toegelaten als functiewijziging van bestaande gebouwen in het agrarisch gebied. Nieuwe inplantingen zijn niet toegelaten in het agrarisch gebied.

Lokale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw zijn bedrijven die de toelevering verzorgen van landbouwgrondstoffen noodzakelijk voor of de verwerking van landbouwproducten afkomstig van de beroepslandbouwactiviteiten in de omgeving. Ze zijn klein van omvang en sluiten wat schaal betreft aan bij de omgeving. Voorbeelden zijn een lokaal conditioneringsbedrijf voor verse producten, lokale loonwerkers, kleinschalige mestverwerking. In principe kunnen dergelijke lokale toeleverende en verwerkende uitbreiden en zich inplanten op lokale bedrijventerreinen. (RSV p. 397) In het agrarisch gebied kunnen ze enkel toegelaten worden als functiewijziging in bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies.

Regionale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw zijn bedrijven die de toelevering verzorgen van landbouwgrondstoffen noodzakelijk voor de verwerking van landbouwproducten afkomstig van de beroepslandbouwactiviteiten in de regio. Voorbeelden zijn veevoeder- en meststoffenfabrieken, slachthuizen, vleeswarenfabrieken, conservenbedrijven, groothandelsmarkten,

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

 

 

 

 

 

Artikel R19.3.

 

Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:

 

- het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,

- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,

- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,

- het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen zijn toegelaten.

De in artikel R19.1. tot R19.2. genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

grootschalige mestverwerking. In principe kunnen dergelijke regionale toeleverende en verwerkende bedrijven uitbreiden en nieuwe bedrijven zich inplanten op gemengde regionale bedrijventerreinen, op bedrijventerreinen voor agro-industrie en op bedrijventerreinen voor historisch gegroeide bedrijven. (RSV p. 398) Deze bedrijven zijn niet toegelaten in het agrarisch gebied, ook niet als functiewijziging in bestaande gebouwen.

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot waterbeheer

 

In de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.

Handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…

Handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…

Handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…

In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.

Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.

De overige functies in rivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor handelingen en inrichtingen.

 

Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums- natuurtechniek).

 

De eventuele aanleg van een nieuwe afwateringsgracht ten noorden van de A12 is toegelaten in het landbouwgebied, daar conform het stedenbouwkundig voorschrift voor het agrarisch gebied de aanleg van afwateringsgrachten vergunbaar is.

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘landbouw’.

Artikel R20. bouwvrij agrarisch gebied

 

Artikel R20.1.

 

Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.

 

Het oprichten van constructies is niet toegelaten.

 

 

 

 

 

Artikel R20.2.

 

Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:

- het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,

- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,

- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,

- het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen zijn toegelaten.

De in artikel R20.1. genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot de landbouwactiviteiten

 

Onder landbouw wordt verstaan landbouw in de ruime zin van het woord namelijk het beroepsmatig kweken van planten of dieren voor de markt en niet voor recreatieve doeleinden.

 

Het oprichten van constructies is uitgesloten in het bouwvrij agrarisch gebied.

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot waterbeheer

 

In de rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.

Handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…

Handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…

Handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…

In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.

Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.

De overige functies in rivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor handelingen en inrichtingen.

Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.

Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums- natuurtechniek).

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ’recreatiegebied’.

 

Artikel R21. gebied voor recreatievliegen

 

Artikel R21.1.

 

Het gebied is bestemd voor aanleg en exploitatie van een vliegveld voor recreatie- en scholingsvliegen. Gebruik van het gebied voor andere sporten en laagdynamisch recreatief medegebruik is toegelaten voor zover dat de exploitatie van het vliegveld niet in het gedrang brengt.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de aanleg of exploitatie van het vliegveld en andere ermee verenigbare sporten zijn toegelaten, onverminderd de bepalingen over de zone in overdruk voor specifieke constructies, en op voorwaarde dat het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied behouden blijft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] (overdruk)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel R21.2. gebouwen, verhardingen en verharde parkeerplaatsen

 

Gebouwen (clubhuis, loods, …), verhardingen en verharde parkings voor de exploitatie van het vliegveld die een vloeroppervlakte hebben groter dan 10 m², zijn enkel toegelaten in de zones aangeduid in overdruk. De ruimtelijke, landschapsecologische en milieuhygiënische impact van deze constructies op de omgeving wordt minimaal gehouden.

 

 

Artikel R21.3.

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot het recreatiegebied

 

Het gebied wordt bestemd als gebied voor recreatievliegen, waarbij:

- alle handelingen en inrichtingen die nodig of nuttig zijn voor de aanleg of de exploitatie van het gebied als vliegveld voor recreatie- en scholingsvliegen en vormen van recreatief medegebruik mogelijk moeten zijn. De hoofdbestemming is recreatievliegen. De andere toegelaten bestemmingen mogen de hoofdbestemming niet in het gedrang brengen.;

- het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied behouden blijft. Enkel de noodzakelijke technische installaties (verlichting, …) van beperkte omvang zijn toegelaten in het gebied. Bebouwing en infrastructuur in relatie tot het vliegveld (clubhuizen, cafetaria,loods, parkings, opslag van onderhoudsmateriaal, herstelplaatsen…) zijn enkel toegelaten in de in overdruk aangeduide gebieden);

- de bestaande cultuur-historisch waardevolle landschapselementen moeten zoveel mogelijk gevrijwaard blijven. Het gaat daarbij om lineaire landschapselementen (dijken, grachten, bomenrijen…).

- toegangswegen en parking worden bij voorkeur aangelegd in waterdoorlatende verharding; het vliegveld krijgt toegang via de Dijkstraat.

- de niet bebouwde of verharde oppervlakten worden ingericht als groene ruimte die een versterking vormt voor het omgevend landschap.

 

Bepalingen met betrekking tot de toegelaten bebouwing en verharding

 

 

 

 

 

 

 

 

Met de aanduiding in overdruk wordt aangegeven waar gebouwen (clubhuis, loods, berging, …) en verharde parkeerplaatsen toegelaten zijn. Deze bepaling wordt alleen opgenomen omdat het belangrijk is dat die gebouwen en verhardingen niet overal in het gebied toegelaten zijn.

Constructies die geen gebouwen zijn, omheiningen, reclamepanelen die verenigbaar zijn met de grondkleur zijn toegelaten en vallen niet onder toepassing van deze typebepaling.

 

Bepalingen m.b.t. de waterbeheersing

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:

- het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,

- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,

- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,

- het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen zijn toegelaten.

De in artikel R21.1. en R21.2. genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

Waterbeheersing is een ondergeschikte functie in dit gebied.

Voor handelingen die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen buiten de natuurlijke overstromingsgebieden of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden worden de stroomgebiedbeheersplannen en de bekkenbeheersplannen als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde handelingen en inrichtingen.

Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘gemeenschaps- en nutsvoorzieningen’.

 

Artikel R22. gebied voor gemeenschaps- en openbaar nutsvoorzieningen

 

Het gebied is bestemd als gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, specifiek in functie van een pompgemaal, wachtboezem en bijhorigheden.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van een pompgemaal, wachtboezem en aanhorigheden zijn toegelaten.

 

Gronden die niet voor de inrichting of het functioneren van het pompgemaal of de wachtboezem gebruikt worden, worden geïntegreerd in de omgeving.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Op het ogenblik dat een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor de realisatie van een deel van het logistiek park Schijns (artikel R6.), meer bepaald voor de realisatie van het deel ten noorden van de ‘bunkergordel’, en waarbij het Verlegd Schijn niet wordt gedempt, geldt voor het gebied de bestemming natuurgebied. Op dat ogenblik geldt artikel R18. voor het gebied.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De betrokken handelingen kunnen worden toegelaten ongeacht het publiek- of privaatrechtelijk statuut van de initiatiefnemer of het al dan niet aanwezig zijn van winstoogmerk.

 

In functie van de realisatie van een wachtbekken (met bijhorend een vijzelgemaal met reservepomp) wordt een gebied voor gemeenschap- en openbaar nutsvoorzieningen bestemd. Het wachtbekken en aanhorigheden kaderen in de geplande aanpassingen aan het watersysteem van het deelbekken Benedenschijn om de wateroverlastproblemen in het Schijnbekken verder op te lossen en in te spelen op geplande haveninfrastructuurwerken. Daar de waterhuishouding- en overstromingsproblematiek van het gebied grenzend aan rechteroever (gemeenten Kapellen, Stabroek, Antwerpen,…) gerelateerd is aan ingrepen in het zeehavengebied (demping Verlegd Schijn, wijziging functie pompgemaal Rode Weel,…) wordt de herbestemming meegenomen in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

In geval van realisatie van dit pompgemaal zal het vijzelgemaal het water uit het Oud Schoon Schijn naar het Churchilldok overpompen en grotendeels de functie van het bestaande pompgemaal Rode Weel, gelegen aan het uiteinde van het Verlegd Schijn, vervangen. Het Oud Schoon Schijn, dat een waterloop van eerste categorie zal worden dient hiervoor geherprofileerd te worden. Het pompgemaal zal voor de afwatering van Brasschaat, Ekeren, Kapellen en Hoevenen zorgen. Het pompgemaal wordt uitgerust met een voldoende grote wachtboezem die ook dienst zal doen als buffer in geval van defect aan de pompen of van calamiteiten (zoals een mazoutlozing) en als sedimentvang. Ter hoogte van het logistiek park Schijns kan dan het Verlegd Schijn worden gedempt.

 

Maar voor de afwatering van het Groot Schijn worden op het moment van de vaststelling van voorliggend rup nog twee scenario’s bestudeerd.

Een tweede optie is om ter hoogte van het logistiek park Schijns het Verlegd Schijn niet te dempen, maar te hertraceren en het profiel te reduceren tot wat hydrologisch noodzakelijk is om het opwaartse debiet af te kunnen voeren naar het bestaande pompgemaal Rode Weel (+/- 35 m). In dit geval wordt het pompgemaal Rode Weel behouden en is de aanleg van een wachtbekken en nieuw pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok niet noodzakelijk.

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - RECHTEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

Het te kiezen scenario voor de afwatering van het Groot Schijn bepaalt mede de inrichting van het logistiek park Schijns: demping van het Verlegd Schijn of herprofilering en hertracering van het Verlegd Schijn met behoud van pompgemaal Rode Weel.

Het Verlegd Schijn is gelegen ten noorden van de ‘bunkergordel’. De ‘bunkergordel’ is in voorliggend rup bestemd als zone voor permanente ecologische infrastructuur. Op het ogenblik dat een stedenbouwkundige vergunning wordt afgeleverd voor de realisatie van het deel van het logistiek park ten noorden van de ‘bunkergordel’ moet duidelijk zijn hoe de afwatering van het Groot Schijn zal gebeuren. Indien op dat moment gekozen is voor het scenario waarbij het Verlegd Schijn niet wordt gedempt, maar wordt geherprofileerd en gehertraceerd met behoud van het pompgemaal Rode Weel, is de aanleg van een wachtbekken en nieuw pompgemaal ter hoogte van het Churchilldok niet meer nodig. Bijgevolg is op dat ogenblik de bestemming ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen’ in functie van een wachtboezem en bijhorigheden achterhaald. Daarom krijgt het gebied op dat ogenblik een andere bestemming, namelijk de bestemming natuurgebied aansluitend op het naastliggende natuurgebied.

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel R23. Erfgoedlandschap

 

Het gebied is een erfgoedlandschap in de zin van het landschapsdecreet.

 

De waarden en typische landschapskenmerken van dit erfgoedlandschap zijn: ...

- het open agrarische landschap dat getuigt van de initiële ontginning, met langgerekte tot blokvormige percelen en met zowel akker- als grasland;

- het historische wegenpatroon en afwateringsstelsel;

- de oude dijkstructuren: ’s Hertogendijk;

- de waterlopen;

- de kleine landschapselementen zoals houtkanten, bomenrijen en rietkragen;

- het bouwkundig erfgoed en het archeologisch patrimonium.

 

Alle handelingen zoals opgenomen in de artikels R19., R20. en R21. zijn toegelaten voor zover ze het erfgoedlandschap niet geheel of gedeeltelijk vernietigen en geen betekenisvolle schade veroorzaken aan de waarden en de typische landschapskernmerken ervan. Bij afwezigheid van een alternatief kan voor zo'n handeling toch een vergunning worden afgeleverd om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De waarden en typische landschapskenmerken van het erfgoedlandschap zijn omschreven in het ministerieel besluit van 18 januari 2012.

 

Bij werken of handelingen in het erfgoedlandschap moet eerst elke vorm van vermijdbare schade voorkomen worden en moeten schadebeperkende, herstel- of compenserende maatregelen worden genomen indien schade onvermijdelijk is. Beslissingen over aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen voor handelingen die mogelijk impact hebben op de waarden of kenmerken van het erfgoedlandschap, worden genomen op basis van een motiveringsnota waarin de mogelijke effecten geanalyseerd worden en indien nodig de schadebeperkende, herstel- of compenserende maatregelen omschreven worden.

 

In voorkomend geval is een goedgekeurd landschapsbeheersplan, zoals bedoeld in het decreet van 16 april 1996 houdende landschapszorg, bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied. Een goedgekeurd landschapsbeheersplan in uitvoering van het decreet van 16 april 1996 houdende de landschapszorg, beschrijft de uitvoeringsmodaliteiten. Het landschapsbeheersplan wordt als een afwegingselement gebruikt bij de beoordeling van vergunningsaanvragen.

 

Herinrichtingen binnen het open rivierenlandschap met het oog op de aanleg van gecontroleerde overstromingsgebieden in functie van de beveiliging tegen overstromingen moeten beschouwd kunnen worden als ingrepen die inpasbaar zijn binnen de globale cultuurhistorische context en landschapsgenese van het erfgoedlandschap.

 

Beveiligen van voor bewoning of bebouwing bestemde gebieden tegen overstromingen kan beschouwd worden als een maatregelen in functie van openbare veiligheid.

 

 

7.3 Linkeroever

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’.

Artikel L1. Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven

 

Artikel L1.1.

 

Het gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten. Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend:

 

- de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde;

- het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie. Daarnaast zijn toegelaten:

- de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur;

- alle handelingen nodig voor de tijdelijke instandhouding of de tijdelijke ontwikkeling van natuur en het natuurlijk milieu.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gebied is bestemd voor de industriële gronden binnen een zeehaven. Het is een onderdeel van een zeehaven die naast het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven eveneens andere gebieden, eigen aan een zeehaven, bevat zoals de dokken en sluizen in een zeehaven. Omdat de overgang tussen het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, en de gebieden voor waterwegen of waterwegverbindingen of andere infrastructuren niet altijd heel precies aan te geven is op een RUP wordt een zekere soepelheid aan de dag gelegd en wordt dit opgenomen in de voorschriften voor infrastructuur (gebied voor waterweginfrastructuur, gebied voor spoorinfrastructuur, gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur). In deze voorschriften is opgenomen: “Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.” Onder die soepelheid wordt verstaan dat de grens niet strikt moet worden geïnterpreteerd. Werken aan de kade om bepaalde infrastructuren aan te brengen zijn bijvoorbeeld toegelaten, zoals aanpassingswerken in functie van een binnenvaartterminal, het aanpassen van een kade met het oog op een andere manier van laden en lossen, renovatie of aanpassing van sluizen, verwijdering van linkspans,...

Een beperktere inname van het infrastructuurgebied is bijgevolg steeds mogelijk op basis van bovenvermelde bepaling. Een ruimere inname is niet evident, tenzij de vergunningsaanvrager hiervoor gebruik kan maken van het besluit voor lijninfrastructuur- en nutswerken die een kleine wijziging inhouden (besluit van de Vlaamse regering tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, §2, en artikel 4.7.1, §2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg van de Vlaamse Bouwmeester).

 

 

Alle handelingen die nodig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn mogelijk. Bijgevolg is de aanleg en het onderhoud van waterkerende dijken (b.v. Sigmadijken) toegelaten.

Windturbines, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie worden eveneens beschouwd als het type bedrijfsactiviteiten waarvoor het zeehavengebied is bestemd. Er is geen specifieke aanduiding voor nodig. Wel kunnen de geschikte locaties voor windturbines in de praktijk beperkt zijn door b.v. de te respecteren afstanden tot omliggende natuurgebieden. Om na te gaan of de inplanting van windturbines opportuun is, wordt best een afwegingskader opgemaakt. Voor linkeroever bestaat reeds zo’n afwegingskader.

Zeehavengebonden en zeehavengerelateerd:

Zeehavengebonden activiteiten zijn deze die ofwel enkel in een zeehaven kunnen uitgeoefend worden ofwel deze die nodig zijn om een zeehaven te laten functioneren.

Zeehavengerelateerde activiteiten zijn deze die heel nauw verbonden zijn met het functioneren van een zeehaven. Het preciese onderscheid tussen zeehavengebonden en zeehavengerelateerd is niet altijd precies

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

 

 

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven- en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

 

 

 

 

Artikel L1.2.

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering advies heeft verstrekt volgens de bepalingen van de wetgeving ruimtelijke ordening over adviesvragen met betrekking tot vergunningsaanvragen:

 

- Het gaat over handelingen voor een nieuwe inrichting die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

- De geplande inrichting is gelegen binnen een straal van 2 km van een gebied waar wonen is toegelaten, of van een aanwezige of geplande cluster van ten minste vijf niet-onteigende woongelegenheden, of van een gebied waar een ziekenhuis of een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied, aanwezig of gepland is.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

te maken.

Onder ecologische infrastructuur wordt verstaan het geheel van kleine landschapselementen en vlakvormige natuurwaarden die de landschapswaarde van het gebied moeten helpen verzekeren of die de doorgang van bepaalde (dier)soorten door het gebied moeten helpen verzekeren. Voorbeelden zijn restgronden, reservegronden die nog niet ingenomen zijn door bedrijven, waterpartijen, bomenrijen, grachten, bermen en dergelijke meer. In dit gebied wordt de tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten. De permanente ecologische infrastructuur wordt met een eigen gebiedsbestemming aangeduid of zit vervat in de bestemming gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur.

Tot het gebied zijn effectieve invulling als zeehaven heeft gekregen kan tijdelijke natuur worden aangelegd op terreinen die in de toekomst niet meer gebruikt worden voor landbouwactiviteiten.

 

Het gaat hier specifiek over de mogelijkheid voor bewakingspersoneel om tijdens hun dienst een gebouw of lokaal te kunnen gebruiken. Het gaat hier wel degelijk niet om een woonfunctie.

 

Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop en zijn er in de stedenbouwkundige voorschriften randvoorwaarden opgelegd voor kantoorgebouwen in het zeehavengebied. Immers, de haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel-logistiek economisch belang. Kantoorontwikkeling is te weren is in het zeehavengebied, ook omwille van hun totaal ander mobiliteitsprofiel en omdat ze, door hun personeels- en soms ook bezoekers- intensieve bezetting, vanuit externe veiligheidsoverwegingen industriële ontwikkelingen zouden kunnen hypothekeren. De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen.

 

Bepalingen met betrekking tot externe veiligheidsrisico’s

 

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van de dienst VR teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling omdat er momenteel nagegaan wordt hoe de adviesverplichting zou kunnen gereglementeerd worden zodat niet alle aanvragen moeten voorgelegd worden aan de dienst VR maar enkel deze aanvragen waar het advies een meerwaarde kan hebben.

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

 

 

 

(overdruk - symbolische aanduiding)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel L1.3.

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle advies heeft verstrekt over vergunningsaanvragen met betrekking tot bestaande of nieuwe vestigingen van hinderlijke inrichtingen

 

- die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

- en die gelegen zijn binnen een straal van 2 km van de dichtstbijzijnde grens van de zone van productie van energie zoals bedoeld in artikel L2.

 

Indien het advies niet wordt verleend binnen een termijn van dertig dagen ingaand de dag na deze van de ontvangst van de adviesvraag, kan aan de adviesvereiste voorbij worden gegaan.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle over stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

Bepalingen met betrekking tot nucleaire veiligheid

 

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van het FANC teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’.

 

Artikel L2. Gebied voor productie van energie

 

Het gebied is bestemd voor de productie van energie.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten. Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur

toegelaten.

 

 

 

In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gaat hier specifiek over de mogelijkheid voor bewakingspersoneel om tijdens hun dienst een gebouw of

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering advies heeft verstrekt volgens de bepalingen van de wetgeving ruimtelijke ordening over adviesvragen met betrekking tot vergunningsaanvragen:

 

- Het gaat over handelingen voor een nieuwe inrichting die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

- De geplande inrichting is gelegen binnen een straal van 2 km van een gebied waar wonen is toegelaten, of van een aanwezige of geplande cluster van ten minste vijf niet-onteigende woongelegenheden, of van een gebied waar een ziekenhuis of een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied, aanwezig of gepland is.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

lokaal te kunnen gebruiken. Het gaat hier wel degelijk niet om een woonfunctie.

 

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van de dienst VR teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling omdat er momenteel nagegaan wordt hoe de adviesverplichting zou kunnen gereglementeerd worden zodat niet alle aanvragen moeten voorgelegd worden aan de dienst VR maar enkel deze aanvragen waar het advies een meerwaarde kan hebben.

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’.

Artikel L3. Gebied voor waterweginfrastructuur

 

Dit gebied is bestemd voor waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

 

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of de aanpassing van die waterweginfrastructuur en aanhorigheden.

Daarnaast zijn toegelaten:

- alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen, waterwegennetwerk en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer;

- het bergen van baggerspecie in onderwatercellen;

- werken ter voorbereiding van verplaatsbare infrastructuurelementen;

- alle werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en functiewijzigingen nodig voor de tijdelijke instandhouding of de tijdelijke ontwikkeling van natuur en het natuurlijk milieu.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onder aanhorigheden van waterwegen wordt onder andere verstaan:

sluizen, liften, hellende vlakken, stuwen, pompstations, spaar- en overloopbekkens, oevers of dijken en eventuele grachten achter het dijktalud, meerpalen, geleide inrichtingen, signalisatie, aanlegplaatsen, dokken, aanlegbolders, kaaimuren, meetinstallaties voor waterpeil, debiet, stroomsnelheid en waterkwaliteit.

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

In het gebied is het eveneens toegelaten een bouwwerf in te richten voor de realisatie van verplaatsbare infrastructuurelementen.

Tot het gebied zijn effectieve invulling als zeehaven heeft gekregen kan tijdelijke natuur worden aangelegd op terreinen die in de toekomst niet meer gebruikt worden voor landbouwactiviteiten.

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

In een zeehavengebied is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint.

Deze soepelheid laat beperkte wijzigingen aan de dokkeninfrastructuur toe waaronder ook het dempen van oude infrastructuur.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’.

Artikel L4. Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Waasland

 

Artikel L4.1.

 

 

Het bedrijventerrein is bestemd voor regionale bedrijven met de volgende hoofdactiviteiten:

 

- op- en overslag, voorraadbeheer, groepage, fysieke distributie en logistiek

- ondersteunende dienstverlenende bedrijven gericht op transport, distributie en logistiek;

- installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie, energierecuperatie of warmtekrachtkoppeling.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten.

Kleinhandel is niet toegelaten.

 

 

 

 

 

In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven- en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

Tussen het logistiek park Waasland en de N451 wordt in een buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming en landschappelijke inpassing. De buffer wordt aangelegd als een

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot het specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek – Logistiek park Waasland

 

Onder logistiek wordt ook begrepen, de zogenaamde. Value Added Logistics-dienstverlening; dat is dienstverlening, gericht op de logistieke keten waarin specifieke bewerkingen of voorraadbeheer zorgen voor een toegevoegde waarde van het eindproduct.

Onder opslag van goederen wordt ook begrepen groothandel gerelateerd aan transport, distributie en logistiek.

 

Het gebied is gelegen aan de rand van de haven aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk en dient bijzondere aandacht te gaan naar de bebouwingstypologie, de inpassing in het straatbeeld en de inrichting van de publieke ruimte. Om deze principes concreet te maken bij de vergunningverlening kan teruggevallen worden op de bepalingen uit de Codex met betrekking tot de beoordelingsgronden in het vergunningenbeleid. De Codex omvat de nodige bepalingen om de gewenste rechtszekerheid te garanderen. De overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld zoals bepaald in artikel 4.3.1, §2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

 

Om de beschikbare doch beperkte ruimte in het zeehavengebied zo optimaal mogelijk te gebruiken staat een zuinig en intensief ruimtegebruik en een doelmatig grondbeleid voorop en zijn er in de stedenbouwkundige voorschriften randvoorwaarden opgelegd voor kantoorgebouwen in het zeehavengebied. Immers, de haven dient gevrijwaard te worden als een economisch knooppunt, als een ruimte voor een gebied van blijvend industrieel-logistiek economisch belang. Kantoorontwikkeling is te weren is in het zeehavengebied, ook omwille van hun totaal ander mobiliteitsprofiel en omdat ze, door hun personeels- en soms ook bezoekers- intensieve bezetting, vanuit externe veiligheidsoverwegingen industriële ontwikkelingen zouden kunnen hypothekeren. De bestaande kantoorgebouwen in het zeehavengebied kunnen benut worden door haven gerelateerde bedrijven of door bedrijven die elders in de haven een logistieke activiteit uitoefenen.

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

20m brede strook die dicht beplant wordt met streekeigen struiken en hoogstammige bomen met het oog op het bufferen van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van de N451. In de buffer kunnen leidingen, een brandweg in waterdoorlatende verharding en bufferbekkens in functie van waterberging worden geïntegreerd. De buffer wordt ten laatste aangelegd wanneer in het deel van het logistiek park Waasland ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ vergunde handelingen uitgevoerd worden. Uiterlijk in het plantseizoen dat volgt op het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning voor handelingen in het deel van het logistiek park Waasland ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’, na de inwerkingtreding van dit ruimtelijk uitvoeringsplan, moet de buffer beplant zijn.

 

Artikel L4.2.

 

Bij vergunningsaanvragen voor werken voor de realisatie van het logistiek park of van delen ervan, wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied.

 

De inrichtingsstudie geeft aan hoe:

- het logistiek park op een ruimtelijk kwalitatieve en representatieve wijze wordt ingepast langsheen de E34

- het logistiek park op een landschappelijk verantwoorde wijze rekening houdt met het open landschap van de polders aan de overzijde van de N451 en de E34

- de ontsluiting zoals in artikel L4.3. bepaald, zal worden gerealiseerd

- de inrichting van de publieke ruimte en de inpassing van de bebouwing op een kwalitatieve wijze wordt gerealiseerd

- bij de inrichting van het logistiek park rekening wordt gehouden met de te realiseren corridor voor de rugstreeppad tussen de Zuidelijke Groenzone en de ecologische infrastructuur langs de westrand van het zeehavengebied.

 

De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied.

De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.

 

[image] (overdruk - symbolische aanduiding)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel L4.3. ontsluiting van het logistiek park

 

De hoofdontsluiting van het logistiek park voor gemotoriseerd verkeer sluit aan op de weg die rechtstreeks leidt naar het op- en afrittencomplex aan de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ (het Watermolen Complex). De pijl duidt symbolisch aan waar de hoofdtoegang tot het bedrijventerrein wordt gesitueerd.

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot het maken van een inrichtingsstudie

 

Het gebied is gelegen aan de rand van de haven aan een belangrijke verkeersinfrastructuur. In functie van de uitstraling en de representativiteit van de zeehaven is een kwalitatieve inrichting van het gebied belangrijk.

De ontsluiting zoals bepaald in artikel L4.3. is een symbolische aanduiding die aangeeft dat de hoofdontsluiting van het logistiek park rechtstreeks dient aan te sluiten op de weg die leidt naar het op- en afrittencomplex aan de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ (het Watermolen Complex), maar die de exacte locatie van de hoofdtoegang niet situeert.

Een inrichtingsstudie die bij de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd moet aangeven hoe de concrete ordening en inrichting van het logistiek park zal zijn.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot de ontsluiting van het logistiek park

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het deel van het logistiek park ten westen van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ wordt ontsloten naar de bestaande Schoorhavenweg. De Schoorhavenweg zal in de toekomst aansluiten op het ronde punt boven de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ waarop ook de op- en afritten van die ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ zullen aansluiten.

De bestaande Schoorhavenweg sluit in het westen aan op de N451. Om het verkeerssysteem van het

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

maritiemindustrieel complex te scheiden van het verkeerssysteem van de omliggende woonkernen wordt ter hoogte van de aansluiting van de Schoorhavenweg op de N451 een vrachtwagensluis voorzien. Zo blijft de haven wel vlot bereikbaar voor werknemers vanuit de omliggende woonkernen.

Het deel van het logistiek park ten oosten van de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ wordt ontsloten naar het ronde punt op de Hazopweg. Dit vormt de hoofdtoegang van het bedrijventerrein. Vanaf dit ronde punt zal in de toekomst een verbinding worden gerealiseerd naar het ronde punt boven de ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ waarop ook de op- en afritten van die ‘Westelijke Ontsluiting van de Waaslandhaven’ zullen aansluiten. Daarnaast bestaat een tweede ontsluiting van dit deel van het logistiek park naar een toekomstig knooppunt met de Hazopweg, tegenover de bestaande Land van Waaslaan. Dit is, omwille van de gelijkgrondse kruising met een hoofdspoor, geen volwaardige ontsluiting en zal enkel dienen in noodsituaties.

 

Artikel L4.4.

Bepalingen met betrekking tot externe veiligheidsrisico’s

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering advies heeft verstrekt volgens de bepalingen van de wetgeving ruimtelijke ordening over adviesvragen met betrekking tot vergunningsaanvragen:

 

- Het gaat over handelingen voor een nieuwe inrichting die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

- De geplande inrichting is gelegen binnen een straal van 2 km van een gebied waar wonen is toegelaten, of van een aanwezige of geplande cluster van ten minste vijf niet-onteigende woongelegenheden, of van een gebied waar een ziekenhuis of een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied, aanwezig of gepland is.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van de dienst VR teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling omdat er momenteel nagegaan wordt hoe de adviesverplichting zou kunnen gereglementeerd worden zodat niet alle aanvragen moeten voorgelegd worden aan de dienst VR maar enkel deze aanvragen waar het advies een meerwaarde kan hebben.

 

 

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’.

Artikel L5. Gebied voor spoorinfrastructuur

 

Dit gebied is bestemd voor spoorinfrastructuur en aanhorigheden.

 

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die spoorinfrastructuur en aanhorigheden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onder aanhorigheden van spoorwegen wordt onder andere verstaan:

 

Spooruitrustingen zoals sporen, bovenleidingen, seininrichting, kabelwerken, alle grond- en kunstwerken voor de realisatie van de dragende structuur, alle gebouwen en andere constructies, met noodzakelijke toegangswegen, die verband houden met het onderhoud en de exploitatie van de spoorlijn zoals tractie-

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Daarnaast zijn alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer toegelaten.

 

 

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van ecologische infrastructuur toegelaten.

 

 

 

 

 

 

Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

onderstations, sectioneerposten, seinposten, onderhoudsplatformen, dienstlokalen, communicatie, alle toegangs- en langswegen ten behoeve van onderhouds- en veiligheidsdoeleinden, alle voorzieningen op het gebied van veiligheid en eventuele ventilatie zoals evacuatieschachten, afsluitingen, ventilatie-uitrustingen, de infrastructuren voor de afwatering van de spoorbedding zoals grachten, duikers, pompstations.

 

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

Onder ecologische infrastructuur wordt verstaan het geheel van kleine landschapselementen en vlakvormige natuurwaarden die de landschapswaarde van het gebied moeten helpen verzekeren of die de doorgang van bepaalde (dier)soorten door het gebied moeten helpen verzekeren. Voorbeelden zijn waterpartijen, bomenrijen, grachten, bermen en dergelijke meer. In dit gebied wordt de tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten. De permanente ecologische infrastructuur wordt met een eigen gebiedsbestemming aangeduid of zit vervat in de bestemming ‘gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur’.

 

In een zeehavengebied of bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint. Deze typebepaling wordt bijvoorbeeld gehanteerd voor een waterweginfrastructuur of een vervoerinfrastructuur.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’.

 

Artikel L6. Gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur

 

Dit gebied is bestemd voor verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden.

 

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van die verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor niet- gemotoriseerd verkeer toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van ecologische infrastructuur toegelaten. Een deel van het gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur aan de R2 wordt ingericht met ecologische infrastructuur. Deze ecologische infrastructuur moet eveneens voldoen aan de voorwaarden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gebied is bestemd voor alle soorten lijninfrastructuur, zowel spoor-, als weginfrastructuur, als leidingen. Onder aanhorigheden van wegeninfrastructuur wordt onder andere verstaan:

al dan niet verharde bermen, grachten en taluds, de stationeer- en parkeerstroken, de wegsignalisatie en wegbebakening, de verlichting, de afwatering, de beplantingen, de veiligheidsuitrustingen zoals stootbanden en hulpposten, de geluidswerende constructies, de parkeerplaatsen langs autosnelwegen.

Onder aanhorigheden van spoorwegen wordt onder andere verstaan:

Spooruitrustingen zoals sporen, bovenleidingen, seininrichting, kabelwerken, alle grond- en kunstwerken voor de realisatie van de dragende structuur, alle gebouwen en andere constructies, met noodzakelijke toegangswegen, die verband houden met het onderhoud en de exploitatie van de spoorlijn zoals tractie- onderstations, sectioneerposten, seinposten, onderhoudsplatformen, dienstlokalen, communicatie, alle toegangs- en langswegen ten behoeve van onderhouds- en veiligheidsdoeleinden, alle voorzieningen op het gebied van veiligheid en eventuele ventilatie zoals evacuatieschachten, afsluitingen, ventilatie-uitrustingen, de infrastructuren voor de afwatering van de spoorbedding zoals grachten, duikers, pompstations.

Aanhorigheden van een leidingstraat zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leidingen te kunnen exploiteren. De aanhorigheden kunnen bovengronds of ondergronds aangebracht zijn.

 

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

Onder ecologische infrastructuur wordt verstaan het geheel van kleine landschapselementen en vlakvormige natuurwaarden die de landschapswaarde van het gebied moeten helpen verzekeren of die de doorgang van

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

van landschappelijke inpassing.

 

 

 

 

 

 

 

Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

bepaalde (dier)soorten door het gebied moeten helpen verzekeren. Voorbeelden zijn waterpartijen, bomenrijen, grachten, bermen en dergelijke meer. De ecologische infrastructuur in het gebied voor verkeers- en vervoersinfrastructuur zal bestaan uit de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf, maar voor aanhorigheden zoals bermen, grachten, taluds, beplanting enz. worden gebruikt.

Een deel van de infrastructurenstrook aan de R2 wordt ingericht met ecologische infrastructuur. De ‘R2- strook’ heeft immers een belangrijke natuurverbindende rol (groene as op linkeroever). De ecologische infrastructuur laat daarnaast toe de brede infrastructuren landschappelijk kwalitatief in te bedden in de omgeving. De bestaande en toekomstige leidingstraten mogen niet worden gehypothekeerd.

 

In een zeehavengebied of bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren (inclusief de ecologische infrastructuur) beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur (inclusief de ecologische infrastructuur) ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint. Deze typebepaling wordt bijvoorbeeld gehanteerd voor een waterweginfrastructuur of een vervoerinfrastructuur.

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel L7. bouwvrije strook

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, geldt een verbod om vergunningsplichtige gebouwen en constructies op te richten behalve handelingen voor leidingen, telecommunicatie infrastructuur, ecologische infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer.

 

Het gebied met de overdruk grenst aan de hoofdweg E34 en is 100m breed.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een bouwvrije strook heeft als doel een zone voor erfdienstbaarheid van Vlaams belang in te richten. Die erfdienstbaarheid wordt opgelegd ten voordele van het principe dat infrastructuur gebundeld wordt om een efficiënt ruimtegebruik te creëren (bundelingsprincipe). De erfdienstbaarheid betekent dat alle huidige functies en activiteiten die vandaag in deze strook aanwezig zijn, blijven functioneren en bestaan zolang zij de aanleg van met hoofd- en primaire wegen gebundelde infrastructuur niet hinderen.

In een strook van 100 m breed vanaf de bestaande hoofdweg E34 geldt een bouwvrije strook om bundeling mogelijk te maken met andere lijninfrastructuren. De bundeling in dit gebied getuigt van compactheid teneinde een maximale en zorgvuldige benutting van de naastliggende strook havengebied mogelijk te maken.

Slechts een beperkt gedeelte van de 100m brede strook valt binnen het plangebied van voorliggend rup. Enkel het deel van de 100m brede strook dat valt binnen het plangebied van voorliggende rup is aangeduid met de overdruk ‘bouwvrije strook’.

 

[image] (overdruk)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel L8. gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren en de aanpassing van de ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn handelingen in functie van de ruimtelijke inpassing, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren en leidingen toegelaten.

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

 

 

 

 

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘lijninfrastructuur’.

 

Artikel L9. Gebied voor weginfrastructuur

 

Dit gebied is bestemd voor wegeninfrastructuur en aanhorigheden.

 

In dit gebied zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, het functioneren of aanpassing van wegeninfrastructuur en aanhorigheden. Daarnaast zijn alle handelingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren, leidingen, telecommunicatie infrastructuur, lokaal openbaar vervoer, lokale dienstwegen en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer toegelaten.

Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van ecologische infrastructuur toegelaten.

 

Na aanleg van de infrastructuur kunnen voor het gedeelte van de zone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onder aanhorigheden van wegeninfrastructuur wordt onder andere verstaan:

al dan niet verharde bermen, grachten en taluds, de stationeer- en parkeerstroken, de wegsignalisatie en wegbebakening, de verlichting, de afwatering, de beplantingen, de veiligheidsuitrustingen zoals stootbanden en hulpposten, de geluidswerende constructies, de parkeerplaatsen langs autosnelwegen.

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

 

 

 

In een zeehavengebied of bij een vervoersinfrastructuur is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de infrastructuur ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende bestemming begint. Deze typebepaling wordt bijvoorbeeld gehanteerd voor een waterweginfrastructuur of een vervoerinfrastructuur.

 

[image] (overdruk)

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel L10. bufferdijk

 

Tussen de zeehaven en de aangrenzende zones wordt in een buffer voorzien. De buffer, inclusief de hoogte, moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing.

 

De buffer wordt aangelegd als een dijk waarin leidingen kunnen worden geïntegreerd.

 

De dijk wordt ten laatste aangelegd wanneer op minder dan 500 meter van de uiterste grens van het zeehavengebied (artikel 1.), langs de zijde van de zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, vergunde handelingen uitgevoerd worden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een buffer behoort tot het zeehavengebied en moet een overgang vormen tussen het zeehavengebied en de aangrenzende bestemmingen. Naargelang van de aard van de aangrenzende bestemming zal de buffer gebiedsspecifiek moeten worden ingevuld (in dit geval door de aanleg als een dijk).

 

Wat kan toegelaten worden in een buffer is beperkt maar het voorschrift voorziet dat brandwegen kunnen toegelaten worden.

 

Het deel van de bufferdijk ten zuiden van ‘Putten west’ betreft een verfijning van de buffer aangeduid in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (rup) ‘Waaslandhaven fase 1’. Conform de voorschriften in dit rup bestaat de buffer uit een buitendeel voor natuurontwikkeling, een dijk voor visuele en geluidsafscherming en een binnendeel waar ook weginfrastructuur toelaatbaar is. Bedoeling in voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

De bufferdijk moet worden afgewerkt met beplanting.

 

Alleen handelingen met het oog op de aanleg en het onderhoud van de buffer zijn toegelaten met inbegrip van de aanleg van brandwegen in waterdoorlatende verharding indien dit om redenen van brandveiligheid wordt opgelegd, met inbegrip van de aanleg van een verbindingsweg voor woon-werkverkeer tussen Kieldrecht en het havengebied.

 

 

Tussen het bedrijventerrein ten noorden van het Saeftinghedok en het natuurkerngebied zal de dijk verhoogd worden tot 13 m TAW voor de visuele en landschappelijke inpassing.

 

 

 

Na aanleg van de bufferdijk kunnen voor het gedeelte van de overdrukzone dat voorlopig niet werd benut, de voorschriften van de naastliggende bestemming toegepast worden.

 

 

 

 

Bij vergunningsaanvragen voor handelingen voor de aanleg of de wijziging van de bufferdijk of delen ervan, wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied.

 

De inrichtingsstudie geeft aan hoe:

- de visueel-ruimtelijke relatie ten aanzien van de landschappelijke identiteit van de aangrenzende natuurgebieden, het polderlandschap, de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap gelegd wordt;

- de landschappelijke inbedding in de aangrenzende natuurgebieden, het polderlandschap, de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap gerealiseerd wordt.

De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied.

De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.

is om de overdrukzone te beperken tot de bufferdijk. Het deel van de oorspronkelijke buffer uit het rup

‘Waaslandhaven fase 1’ aan de buitenkant van de dijk wordt bestemd als permanente ecologische infrastructuur (artikel L14.). Het deel van de oorspronkelijke buffer uit het rup ‘Waaslandhaven fase 1’ aan de binnenkant van de dijk wordt bestemd als verkeers- of vervoersinfrastructuur (L6.) waarbinnen eveneens ecologische infrastructuur mogelijk is.

Twee jaar na de voorlopige oplevering van de buffer, moet de bufferdijk beplant worden. In functie van technisch nazicht van de buffer na de voorlopige oplevering is het wenselijk dat de eerste twee jaar geen beplanting dient te worden voorzien op de dijk.

Handelingen van algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden, de herinrichting of aanpassing van lokale wegen, de aanleg van lokale nutsleidingen (elektriciteit, aardgas, drinkwater, telecommunicatie, afvalwater...)...

 

In een zeehavengebied is het niet altijd mogelijk precies aan te geven waar de infrastructuren en/of bufferdijk beginnen en de overgang naar de naastliggende bestemming. Daarom wordt met deze gebiedsspecifieke typebepaling toegelaten om de voorschriften van de naastliggende of onderliggende bestemming toe te passen. In de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning wordt duidelijk aangegeven welke oppervlakte voor de bufferdijk ingenomen wordt en waar de toepassing van het voorschrift van de naastliggende of onderliggende bestemming begint.

 

Een inrichtingsstudie die bij de vergunningsaanvraag wordt toegevoegd moet aangeven hoe de concrete ordening en inrichting van de bufferdijk zal zijn en moet garanderen dat het project zowel visueel-ruimtelijk als landschappelijk afgestemd wordt op de landschappelijke identiteit van de aangrenzende natuurgebieden, het polderlandschap, de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap. De studie dient aan te geven hoe de relatie gelegd wordt met de aangrenzende natuurgebieden, het polderlandschap, de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap.

 

[image](overdruk - symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L11. buffer omheen Kallo

 

Tussen de zeehaven en het geheel van de kern Kallo en de omliggende koppelingsgebieden wordt in een

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De aangeduide buffer betreft de vervollediging van de buffer omheen het geheel van de kern Kallo en de

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van visuele afscherming, geluidsafscherming en landschappelijke inpassing. Alle handelingen met het oog op de aanleg en het onderhoud van de buffer zijn toegelaten.

omliggende koppelingsgebieden. De aangeduide buffer sluit bijgevolg aan op de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’, artikel 3.2 en artikel 3.3, en op de buffer uit het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’, artikel 5.

De buffer moet de overlast, veroorzaakt door enerzijds de zeehaven en anderzijds de aangrenzende verkeers- en vervoersinfrastructuur, voor de aangrenzende bestemmingen beperken. Naargelang de aard van de aangrenzende bestemming moet de buffer gebiedsspecifiek ingevuld worden. De buffer dient aan te sluiten op de reeds gerealiseerde delen van de buffer omheen het geheel van de kern Kallo en de omliggende koppelingsgebieden.

Omwille van zuinig ruimtegebruik wordt de buffer ten aanzien van de zeehaven niet in het zeehavengebed gelegd, maar gebundeld met de buffer ten aanzien van de verkeers- en vervoersinfrastructuur. Hoewel deze buffer niet gelegen is in zeehavengebied dient hij toch te worden begrepen als een buffer tussen de zeehaven en de omliggende bestemmingen in de zin van het havendecreet (decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens).

 

[image](overdruk - symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L12. buffer ten oosten van Groot Rietveld

 

Tussen het natuurgebied ‘Groot Rietveld’ en het zeehavengebied wordt in een buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van geluidsafscherming.

 

De buffer wordt aangelegd als een dijk of een scherm. De hoogte van de dijk of het scherm voldoet aan de voorwaarden van geluidsafscherming. De buffer wordt ten laatste aangelegd wanneer op minder dan 500 meter van de uiterste grens van het zeehavengebied (artikel 1.), langs de zijde van de zone voor zeehaven- en watergebonden bedrijven, vergunde handelingen uitgevoerd worden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ten behoeve van de mildering van de geluidsverstoring voor natuur is een dijk of scherm nodig aan de oostrand van het Groot Rietveld.

Bij het ontwerpen en realiseren van de dijk of het scherm dient men zoveel mogelijk rekening te houden met de landschappelijke en cultuurhistorische context van de omgeving. Zo dient men te vermijden dat de geluidsbuffer op de voormalige defensieve dijk komt te liggen.

 

[image](overdruk - symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L13. buffer ten westen van de kerncentrale

 

Tussen het noordelijk natuurgebied en het zeehavengebied wordt in een buffer voorzien. De buffer moet voldoen aan de voorwaarden van afstand, visuele afscherming en landschappelijke inpassing.

 

De buffer wordt aangelegd als een dijk.

Alleen handelingen met het oog op de aanleg en het onderhoud van de buffer zijn toegelaten met inbegrip van de aanleg van brandwegen in waterdoorlatende verharding indien dit om redenen van brandveiligheid wordt opgelegd.

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

 

 

 

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘overig groen’.

Artikel L14. zone voor permanente ecologische infrastructuur

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van ecologische waarden,. Alle handelingen die nodig zijn of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur, het ecologisch milieu en van landschapswaarden zijn toegelaten.

 

Alle handelingen voor de bestaande leidingen in het gebied zijn toegelaten voor zover het functioneren van de ecologische infrastructuur niet in het gedrang wordt gebracht.

 

In de westelijke strook ecologische infrastructuur, namelijk het gebied tussen de grens van het zeehavengebied en de bufferdijk (tussen Putten-West en Drydijck, ten zuiden an Drydijck, omheen het Spaans fort en Hoge Watergang), zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg van nieuwe leidingen op voorwaarde dat zij worden aangelegd op 5 m diepte onder het maaiveld en voor zover het functioneren van de ecologische infrastructuur niet in het gedrang wordt gebracht.

 

In het gebied grenzend aan en ten zuiden van het Spaans fort zijn alle handelingen toegelaten voor:

- de aanpassing en het onderhoud van de Schoorhavenweg;

- het behoud, de aanpassing en de uitbreiding van het pompgemaal ‘Watermolen’ en het pompgemaal

‘Stenen Goot’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Recreatief medegebruik is een ondergeschikte functie.

Bij de inrichting van het gebied wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de technieken van de natuurtechnische milieubouw. Alle werken van natuurtechnische milieubouw kunnen gerealiseerd worden. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Per uitzondering kunnen, onder strikte randvoorwaarden, nieuwe leidingen de westelijke strook ecologische infrastructuur dwarsen opdat het in de toekomst mogelijk blijft om leidingen in- en uit de haven aan te leggen. Eén van de randvoorwaarden is dat het functioneren van de ecologische infrastructuur niet in het gedrang wordt gebracht. Dit wil zeggen dat ook tijdens de aanleg van de leiding of werken aan de leiding het functioneren van de ecologische infrastructuur niet in het gedrang mag worden gebracht. De aanleg van de leidingen mag ook geen invloed hebben op de grondwatertafel en de leiding mag geen hypotheek leggen noch op de aanleg, noch op onderhoudswerken van de ecologische infrastructuur.

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrjivigheid’.

Artikel L15. zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van ecologische waarden,. Alle handelingen die nodig zijn of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur, het ecologisch milieu en van landschapswaarden zijn toegelaten. De volgende handelingen zijn eveneens toegelaten:

- het herstellen,(her)aanleggen of verplaatsen van wegen, spoorlijnen, leidingen en pompgemalen;

De bestemming ‘zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’ wordt ondergebracht in de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’, en niet in de bestemmingscategorie ‘overig groen’, omdat conform de bijhordende stedenbouwkundige voorschriften heel wat (infrastructuur)werken (wegen, spoorwegen, installaties, windturbines,…) zijn toegelaten in dit bestemmingsgebied. Het gebied is niet enkel bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van ecologische waarden.

 

 

 

 

Bij de inrichting van het gebied wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de technieken van de natuurtechnische milieubouw. Alle werken van natuurtechnische milieubouw kunnen gerealiseerd worden. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid:

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

- het aanbrengen van windturbines en windturbineparken, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie. De mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik, eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) en landschappelijke kwaliteiten dienen in een lokalisatienota te worden beschreven en geëvalueerd.

http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecumsnatuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Het overwegend onbebouwd en onverhard karakter van het gebied blijft behouden. De permanente ecologische infrastructuur zal bestaan uit de terreindelen die niet voor de infrastructuur zelf, maar voor aanhorigheden zoals bermen, grachten, taluds, beplanting enz. worden gebruikt.

De zone voor permanente ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’ hypothekeert een nautische ontsluiting van de bedrijventerreinen ter hoogte van Loghidden City niet. Het stedenbouwkundig voorschrift laat immers doorsteken doorheen de zone toe. Een volledige verharding van de zone is vanzelfsprekend niet toegelaten, daar de zone dan niet meer zou kunnen functioneren als ecologische infrastructuur.

Om na te gaan of de inplanting van windturbines opportuun is, wordt best een afwegingskader opgemaakt. Voor linkeroever bestaat reeds zo’n afwegingskader. Conform dat afwegingskader kunnen op linkeroever momenteel geen windturbines worden ingeplant in ecologische infrastructuur ‘met medegebruik’.

Hoogspanningsleidingen worden niet begrepen onder ‘leidingen’.

 

[image] (overdruk – symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L16. Hoogspanningsleiding

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en de wijzigingen van een hoogspanningsleiding en haar aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen voor een hoogspanningsleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.

 

De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de bestaande hoogspanningsleiding niet in het gedrang worden gebracht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze aanduiding betreft de bestaande en nieuwe (bovengrondse) hoogspanningsleidingen en aanhorigheden.

 

Aanhorigheden van een hoogspanningsleiding zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leiding te kunnen exploiteren. De aanhorigheden kunnen bovengronds of ondergronds aangebracht zijn.

 

[image] (overdruk – symbolische aanduiding)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L17. Leidingstraat

 

In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van transportleidingen en hun aanhorigheden. Nieuwe leidingen worden gerealiseerd in functie van het optimaal ruimtegebruik van de leidingstraat. De aanvragen voor vergunningen voor een transportleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Een leidingstraat wordt symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen van de leidingstraat niet vastliggen.

 

Aanhorigheden van een leidingstraat zijn de constructies of gebouwen die nodig of nuttig zijn om de leidingen

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

bestemming.

 

De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de leidingen en hun aanhorigheden niet in het gedrang worden gebracht

 

De leidingen ter hoogte van de Sint-Michielstraat in Verrebroek doorheen het natuurgebied Drydijck moeten minstens 3,5 m onder het huidige maaiveld aangelegd worden.

te kunnen exploiteren.

 

Enkel de hoofdtransportleidingen zijn symbolisch aangeduid. Vermits het om een zeehavengebied gaat, zijn er heel wat leidingen aanwezig of kunnen aangelegd worden in andere bestemmingszones. Deze moeten niet opgenomen worden in het grafisch plan. Het is in alle zones binnen het zeehavengebied toegelaten nieuwe leidingen aan te leggen, behalve in die zones waar uitdrukkelijk een beperking in het voorschrift is opgelegd.

 

Met ‘leidingen’ worden geen bovengrondse hoogspanningsleidingen bedoeld.

 

Met het ‘huidige maaiveld’ wordt bedoeld: het maaiveld ter hoogte van de Sint-Michielsstraat op het moment van goedkeuring van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

 

 [image]

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘reservaat en natuur’.

Artikel L18. natuurgebied

 

Artikel L18.1.

 

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en bos.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de ontwikkeling, de instandhouding en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu, bos en van de landschapswaarden zijn toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot natuur

 

In het natuurgebied is de hoofdfunctie natuur. Recreatief medegebruik is een ondergeschikte functie. Zo kunnen bepaalde zones in het natuurgebied afgeschermd worden, niet toegankelijk zijn voor het publiek omwille van de natuurwaarde.

 

Onder bos wordt begrepen ecologisch beheerd bos zoals bedoeld in het Bosdecreet in artikel 18 en volgende.

 

Het aanbrengen van infrastructuren voor het beheer van het gebied als natuurgebied is mogelijk. Die infrastructuren zijn onder meer: veekerende rasters, het bouwen van schuilplaatsen voor dieren die ingezet worden bij het beheer van het gebied.

 

In het gebied zijn uitsluitend gebouwen toegelaten die noodzakelijk zijn voor het beheer van of het toezicht op het betrokken natuurgebied, op voorwaarde dat ze niet samen gebruikt worden als woonverblijf. Het gaat om gebouwen en constructies met een beperkte omvang (schuilplaats, bergplaats voor materiaal…). Een dergelijke bebouwing kan slechts toegelaten worden voor zover ze landschappelijk inpasbaar is en de betrokken oppervlakte natuurgebied aanzienlijk is.

 

De noodontsluiting/alternatieve ontsluiting van de kerncentrale is vergunbaar doorheen het natuurgebied voor zover ze gebruik maakt van reeds bestaande, maar eventueel her in te richten, lokale wegen of aan te

passen lokale wegen (b.v. een bestaande lokale weg die door de realisatie van dijken in de toekomst boven op de dijk zal worden voorzien).

 

Kleinschalige infrastructuur voor het al dan niet toegankelijk maken bestaat onder meer uit: toegangspoortjes, wegwijzers, verbodsborden, wegafsluitingen …

 

Kleinschalige infrastructuur voor natuureducatie is bijvoorbeeld: informatieborden, verrekijkers, knuppelpaden, vogelkijkhutten …

 

Kleinschalige infrastructuur voor recreatief medegebruik: zitbanken, picknicktafels, vuilnisbakken … Niet-gemotoriseerd verkeer is onder meer: wandelen en fietsen.

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

 

 

Artikel L18.2.

 

Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn handelingen toegelaten die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden,.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel L18.3.

 

 

Voor zover de bestemming van het gebied niet in het gedrang wordt gebracht is het toegelaten de bestaande woningen op de percelen 46012_A_0001_R_031_02, 46012_A_0001_ K_033_02 en 46015_A_0349_L_000_00 en de bestaande woning op het geheel van de percelen 46012_A_0001_ M_024_02 en 46012_A_0001_ K_024_02 en de bestaande stal op het perceel 46015_A_0381_W_000_00 te herbouwen.

 

 

 

 

 

 

 

 

In functie van de toeristische uitbouw van het fort Liefkenshoek is in de onmiddellijke omgeving van het fort een parking toegelaten.

 

 

[image] (overdruk)

Verharde paden worden bij voorkeur aangelegd in een waterdoorlatende verharding.

 

Onder openbare wegen worden ook verkeersveilige fietspaden begrepen.

 

Bepalingen met betrekking tot het waterbeheer

 

Waterbeheersing is een ondergeschikte functie in dit gebied.

 

Voor handelingen die nodig of nuttig zijn voor het beheersen van overstromingen buiten de natuurlijke overstromingsgebieden of het voorkomen van wateroverlast buiten de natuurlijke overstromingsgebieden worden de stroomgebiedbeheersplannen en de bekkenbeheersplannen als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

 

Bij de inrichting van het gebied wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de technieken van de natuurtechnische milieubouw. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid:

http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

 

Bepalingen met betrekking tot specifieke situaties (woningen in Prosperpolder zuid, woning en stal in

Grote Geule, fort Liefkenshoek)

 

De drie bestaande woningen in Prosperpolder zuid (aan de Petrusstraat) die niet opgenomen zijn in het onteigeningsplan zijn opgenomen in het natuurgebied. Zolang de woningen bewoond worden, kunnen zij verbouwd en herbouwd worden binnen strikte randvoorwaarden. Op termijn zullen deze woningen verdwijnen.

 

De bestaande woning en de bestaande stal in Grote Geule die niet opgenomen zijn in het onteigeningsplan zijn opgenomen in het natuurgebied. Zolang de woning en de stal gebruikt worden, respectievelijk als woning of stal, kunnen zij verbouwd en herbouwd worden binnen strikte randvoorwaarden. Op termijn zullen deze gebouwen verdwijnen.

Ingevolge artikel 4.4.12. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is verbouwen mogelijk in natuurgebied zodat daarvoor geen bepaling dient opgenomen te worden. Herbouwen na een plotse ramp is mogelijk als voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4.4.21. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. In andere gevallen laat de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening herbouw in natuurgebied niet toe in afwijking van het bestemmingsvoorschrift.

 

De gemeente Beveren wenst het fort Liefkenshoek uit te bouwen als een toeristisch trefpunt. De gemeente kan een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan maken voor een verdere ordening van het gebied (herbestemming van het fort en verdere differentiëring van het omliggende natuurgebied).

 

Bepalingen met betrekking tot de overdruk grote eenheid natuur

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L18.4. overdruk grote eenheid natuur

 

Het in overdruk aangeduide gebied is een Grote Eenheid Natuur (GEN).

 

 

 

 

Dit gebied is onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk. Alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende grote eenheden natuur zijn van toepassing in dit gebied.

 

In voorkomend geval is een vastgesteld natuurrichtplan bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied. Een dergelijk natuurrichtplan wordt als een afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘landbouw’.

 

Artikel L19. agrarisch gebied

 

Artikel L19.1.

 

Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw, zorgboerderijen en landbouweducatie.

 

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.

 

Een landbouwbedrijfszetel mag alleen de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, alsook verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover die een integrerend deel van het bedrijf uitmaken en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie landbouw.

 

Verblijfsgelegenheid binnen de bestaande hoofdzakelijk vergunde gebouwen, sanitaire voorzieningen voor hoevekamperen en ondergeschikt aan het landbouwbedrijf zijn toegelaten.

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel L19.2.

 

In het gebied zijn ook aan de landbouw verwante bedrijven toegelaten voor zover hun aanwezigheid in het agrarisch gebied nuttig of nodig is voor het goed functioneren van de landbouwbedrijven in de omgeving en ze gevestigd worden in bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies. Die bedrijven moeten een directe en uitsluitende relatie hebben met de aanwezige landbouwbedrijven door afname of toelevering van

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bepalingen met betrekking tot de landbouwactiviteiten

 

Onder landbouw wordt verstaan landbouw in de ruime zin van het woord namelijk het beroepsmatig kweken van planten of dieren voor de markt en niet voor recreatieve doeleinden.

Het kweken of houden van planten of dieren als recreatieve activiteit los van een agrarische beroepsactiviteit in hoofd- of nevenberoep en niet met oog op het produceren voor de markt wordt beschouwd als hobbylandbouw en is niet toegelaten.

“Agrarische bedrijven in hoofd- en nevenberoep zijn bedrijven die dierlijke of plantaardige producten voortbrengen voor de markt. De bedrijven zijn grondgebonden of grondloos en oefenen beroepsmatig de landbouwactiviteit uit. Op het bedrijf kan een beperkte toeleverende of verwerkende activiteit voorkomen op voorwaarde dat de relatie met de landbouwactiviteit op het bedrijf substantieel is voor het voortbestaan van de toeleverende of verwerkende activiteit. Voorbeelden zijn verkoop van hoeveproducten, bewerken van eigen producten, eigen mestverwerking, hoevetoerisme. (RSV p. 397)

Onder de noemer beroepslandbouw zijn ook toegelaten zorgboerderijen en landbouweducatie voor zover dat een integrerend deel uitmaakt van een landbouwbedrijf, waterverzamelbekken op niveau van het landbouwbedrijf, kleinschalige werken om erosie te vermijden of te bestrijden...

Bij toegelaten verblijfsgelegenheid gaat het geenszins om grootschalige toeristische logies. Het voorzien in verblijfsgelegenheid moet proportioneel bekeken worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de sectorale wetgeving. Het gaat bijvoorbeeld om hoevetoerisme, het ter beschikking stellen van slaapruimten en sanitair voor jeugdkampen of het voorzien van sanitair voor hoevekamperen.

 

bepalingen met betrekking tot de aan landbouw verwante bedrijven

 

Lokale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw, kleinhandelsbedrijven die land- en tuinbouwproducten en/of -grondstoffen verdelen en bepaalde vormen van dienstverlening zijn enkel toegelaten als functiewijziging van bestaande gebouwen in het agrarisch gebied. Nieuwe inplantingen zijn niet toegelaten in het agrarisch gebied.

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

diensten of producten. Primaire bewerking of opslag van producten is toegelaten. Verwerking van producten is uitgesloten, met uitzondering van mestbehandeling en mestvergisting.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel L19.3.

 

Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:

 

- het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,

- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,

- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,

- het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen zijn toegelaten.

De in artikel L19.1. tot L19.2. genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

Lokale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw zijn bedrijven die de toelevering verzorgen van landbouwgrondstoffen noodzakelijk voor of de verwerking van landbouwproducten afkomstig van de beroepslandbouwactiviteiten in de omgeving. Ze zijn klein van omvang en sluiten wat schaal betreft aan bij de omgeving. Voorbeelden zijn een lokaal conditioneringsbedrijf voor verse producten, lokale loonwerkers, kleinschalige mestverwerking. In principe kunnen dergelijke lokale toeleverende en verwerkende uitbreiden en zich inplanten op lokale bedrijventerreinen. (RSV p. 397) In het agrarisch gebied kunnen ze enkel toegelaten worden als functiewijziging in bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies.

Regionale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw zijn bedrijven die de toelevering verzorgen van landbouwgrondstoffen noodzakelijk voor de verwerking van landbouwproducten afkomstig van de beroepslandbouwactiviteiten in de regio. Voorbeelden zijn veevoeder- en meststoffenfabrieken, slachthuizen, vleeswarenfabrieken, conservenbedrijven, groothandelsmarkten, grootschalige mestverwerking. In principe kunnen dergelijke regionale toeleverende en verwerkende bedrijven uitbreiden en nieuwe bedrijven zich inplanten op gemengde regionale bedrijventerreinen, op edrijventerreinen voor agro-industrie en op bedrijventerreinen voor historisch gegroeide bedrijven. (RSV p. 398) Deze bedrijven zijn niet toegelaten in het agrarisch gebied, ook niet als functiewijziging in bestaande gebouwen.

 

 

 

bepalingen met betrekking tot waterbeheer

 

In de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.

Handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…

Handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…

Handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…

In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.

Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.

De overige functies in rivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.

 

Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

 

natuurtechniek).

 

De eventuele herinrichting van de Noord-Zuid verbinding in uitvoering van het bekkenbeheerplan (structuurverbetering, natuurlijke inrichting,…) is toegelaten in de landbouwgebieden, daar conform het stedenbouwkundig voorschrift voor het agrarisch gebied de aanleg van afwateringsgrachten vergunbaar is.

 

[image] (overdruk – aanduiding met symbool)

 

Dit gebied behoort tot 1 januari 2028 tot de bestemmingscategorie ‘landbouw’ en vanaf 1 januari 2028 tot de bestemmingscategorie ‘reservaat en natuur’.

 

Artikel L19.4. nabestemming natuurgebied

 

In het gebied aangeduid in overdruk met bovenstaand symbool gelden tot 1 januari 2028 de bepalingen van de artikels L19.1. en L19.3. Ongeacht de bepalingen in artikel L19.1. zijn in het gebied aangeduid in overdruk met bovenstaand symbool nieuwe landbouwbedrijfszetels of aan de landbouw verwante bedrijven niet toegelaten.

 

Vanaf 1 januari 2028 treden de artikels L18.1. en L18.2. in werking en wordt het gebied natuurgebied.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Indien in 2028 blijkt dat de instandhouding van de speciale beschermingszone gewaarborgd is zonder dit gebied dan zal de Vlaamse regering een initiatief nemen (nieuwe rup-procedure) om de bestemming agrarisch gebied toch te behouden. Daarvoor baseert de Vlaamse regering zich op de monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen zoals die gerapporteerd wordt aan de Europese Commissie.

 

[image] (overdruk – aanduiding met symbool)

 

Deze overdruk geldt vanaf 1januari 2028 en heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L19.5. nabestemming grote eenheid natuur

 

Het in overdruk aangeduide gebied is vanaf 1 januari 2028 een Grote Eenheid Natuur (GEN).

 

 

 [image]

 

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘wonen’.

 

Artikel L20. gebied voor wonen, landbouw, landschapszorg en toeristisch-recreatieve activiteiten

 

Artikel L20.1.

 

Het gebied is bestemd voor wonen, landbouw, openbare groene ruimten en openbare verharde ruimten en aan het wonen verwante activiteiten. Onder aan het wonen verwante activiteiten wordt verstaan: handel, horeca, bedrijven, kantoren en diensten, openbare en private nuts- en gemeenschapsvoorzieningen, socioculturele voorzieningen en recreatieve voorzieningen.

Nieuwe landbouwbedrijfszetels of aan de landbouw verwante bedrijven zijn niet toegelaten. Bijkomende woningen zijn enkel toegelaten in het gebied aangeduid met de overdruk L20.3. kern Prosperdorp.

Nieuwe constructies of nieuwe gebouwen, andere dan woningen of landbouwbedrijfszetels, zijn, buiten het gebied aangeduid met de overdruk L20.3. kern Prosperdorp, enkel toegelaten als bijgebouw bij een bestaande woning of landbouwbedrijfszetel.

 

 

 

 

 

De handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming zijn toegelaten voor zover ze wat schaal en ruimtelijke impact betreft verenigbaar zijn met de omgeving.

 

 

Voor zover er geen algemene adviesverplichting is, zijn handelingen die tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoen slechts toegelaten nadat de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering advies heeft verstrekt volgens de bepalingen van de wetgeving ruimtelijke ordening over adviesvragen met betrekking tot vergunningsaanvragen:

 

- Het gaat over handelingen voor een nieuwe inrichting die vallen onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

- De geplande inrichting is gelegen binnen een straal van 2 km van een gebied waar wonen is toegelaten, of van een aanwezige of geplande cluster van ten minste vijf niet-onteigende woongelegenheden, of van een gebied waar een ziekenhuis of een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied, aanwezig of gepland is.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

 

Artikel L20.2.

 

Bij vergunningsaanvragen voor een verkaveling of voor het bouwen van nieuwe woningen, nieuwe gebouwen of nieuwe constructies wordt een inrichtingsstudie gevoegd. De inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot de bestemming van het gebied

 

Dit is een gebied waarin wonen, landbouw en aan het wonen verwante activiteiten samen voorkomen.

De beoordeling van de overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening gebeurt zoals bepaald in artikel 4.3.1., §2, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

 

Omdat het woongebied bijna volledig omringd is met natuurgebied (en niet met agrarisch gebied) zijn nieuwe landbouwbedrijven of aan de landbouw verwante bedrijven niet toegelaten.

De bestaande landbouwbedrijven kunnen blijven bestaan tot de stopzetting. Onder bestaande activiteiten worden verstaan: de activiteiten in vergelijkbare vorm, met inbegrip van de normale technologische evolutie van activiteiten. De omstandigheid dat het bedrijf verandert van eigenaar, kan op zichzelf niet beschouwd worden als een stopzetting van de huidige bedrijfsactiviteiten.

Om het kleinschalige karakter en de landschappelijke en historische kwaliteit van het polderdorp te bewaren, zijn enkel in de kern van het dorp ‘Prosperdorp’ bijkomende woningen, zijnde bijkomende woningen ten opzichte van het bestaande aantal woningen in het dorp, toegelaten.

Bijgebouwen bij een bestaande landbouwbedrijfszetel, bijvoorbeeld een stal of een schuur in de onmiddellijke nabijheid van de bestaande landbouwbedrijfszetel, zijn toegelaten.

 

 

 

 

Dit is een overgangsbepaling voor vergunningsaanvragen voor Seveso-inrichtingen. Daarbij wordt een advies vereist van de dienst VR teneinde na te gaan of een bepaalde vergunning geen ongewenste weerslag kan hebben op de ontwikkelingen in de omgeving. Het is een overgangsbepaling omdat er momenteel nagegaan wordt hoe de adviesverplichting zou kunnen gereglementeerd worden zodat niet alle aanvragen moeten voorgelegd worden aan de dienst VR maar enkel deze aanvragen waar het advies een meerwaarde kan hebben.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bepalingen met betrekking tot het maken van een inrichtingsstudie

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

voorschriften voor het gebied.

 

De inrichtingsstudie geeft aan:

- hoe de landschappelijke inbedding in de aangrenzende natuurgebieden, het polderlandschap, de nederzettingsstructuur en het maritiem-industriële landschap gerealiseerd wordt;

- hoe de verwevenheid tussen landbouw en wonen behouden wordt.

 

In de inrichtingsstudie wordt aangegeven op welke manier de aanvraag tot verkavelingsvergunning of stedenbouwkundige vergunning voldoet aan de bepalingen in artikel L20. De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied.

 

De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.

 

[image] (overduk)

 

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

 

Artikel L20.3. kern Prosperdorp

 

In het gebied aangeduid in overdruk is het toegelaten nieuwe woningen, nieuwe constructies of nieuwe gebouwen, andere dan nieuwe landbouwbedrijfszetels, te bouwen. Nieuwe bebouwing kan toegelaten worden, voor zover de functie van de nieuwe bebouwing betrekking heeft op:

- wonen;

- kantoor- of dienstenfunctie die aan een landbouwbedrijf of wonen complementair is, tot een maximum van 100 m², en waarbij de landbouw- of woonfunctie een grotere oppervlakte beslaat dan de complementaire functie;

- aan het wonen complementaire toeristisch-recreatieve verblijven tot een maximum van acht verblijfseenheden;

- de opslag van allerhande materialen of materieel;

- een stal of een schuur bij een bestaand landbouwbedrijf;

- een café of restaurant, jeugdlogies, kinderboerderij of instelling waar hulpbehoevenden al dan niet tijdelijk verblijven en landbouwactiviteiten of aan de landbouw verwante activiteiten uitoefenen.

 

In het gebied aangeduid in overdruk wordt een parking voorzien zo dicht mogelijk bij de toekomstige toegang tot het dorp.

 

 

 [image]

 

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘bedrijvigheid’

 

Artikel L21. gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen

 

Het gebied is bestemd voor lokale kleine-en middelgrote bedrijven. Afvalwerverking is niet toegelaten.

 

 

 

Een deel van de percelen van een bestaand bedrijf, met name het perceel met kadastraalnummer 794, is in het gewestelijk rup ‘Waaslandhaven fase 1’ destijds verkeerdelijk omgezet van ‘gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s’ volgens het gewestplan naar ‘koppelingsgebied’, terwijl dit niet de bedoeling was. Het bedrijf bracht de bevoegde overheid pas op de hoogte nadat het gewestelijk rup reeds definitief was vastgesteld. Er is afgesproken met het bedrijf om naar aanleiding van het rup ‘afbakening zeehavengebied Antwerpen’ het betreffende perceel opnieuw te herbestemmen.

Het gemeentelijk rup ‘koppelingsgebieden Verrebroek-Kieldrecht’ is niet strijdig met voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan en geeft een verfijnde bestemming voor het perceel. Het gemeentelijk rup blijft onverminderd van kracht.

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘overig groen’

 

Artikel L22. koppelingsgebied

 

Het gebied is bestemd voor een buffering ten opzichte van de omgevende gebieden of vormt een overgang tussen de omgevende gebieden.

De volgende handelingen en inrichtingen zijn toegelaten:

- herbouwen, verbouwen, uitbreiden van bestaande gebouwen en constructies is toegelaten.

Nieuwe woningen zijn niet toegelaten.

Aanleg of inrichting van nieuwe infrastructuur voor de ontsluiting van het gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven is niet toegelaten.

- Nieuwe inplantingen van recreatieve activiteiten, gemeenschapsvoorzieningen en nutsvoorzieningen en inrichtingen voor de huisvesting van bewakingspersoneel voor zover aan de volgende voorwaarden voldaan is:

- de functies zijn complementair met de bestemmingen van de omgevende gebieden;

- ze doen geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgevende gebieden;

- ze doen geen afbreuk aan de functie van overgang tussen bestemmingen

- Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van de bestaande landbouwbedrijven zijn toegelaten.

- Het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied, op natuureducatie of recreatief medegebruik, waaronder het aanleggen, inrichten of uitrusten van paden voor niet-gemotoriseerd verkeer.

- Het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en leidingen.

 

De gemeente kan een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan maken voor een verdere ordening van het gebied.

 

Aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning worden voor advies voorgelegd aan de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering wanneer het voorwerp van de aanvraag tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het koppelingsgebied is een overgangsgebied tussen de zeehaven en de omliggende bestemmingen, het vormt een buffer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De gemeente kan het koppelingsgebied verder differentiëren.

 

Dit is een overgangsbepaling waarbij een adviesvereiste voor de Seveso-inrichtingen opgenomen is. Deze bepaling is van toepassing tot er een generieke bepaling bestaat voor het regelen van de adviesvereisten voor stedenbouwkundige vergunningen in de buurt van Seveso-inrichtingen.

 

 

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften - LINKEROEVER

Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

- Het gaat over handelingen voor een woning binnen een groep van minimum vijf niet onteigende woongelegenheden of voor een ziekenhuis, een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied;

- De geplande handelingen zijn gelegen binnen een straal van 2 km van een een inrichting die valt onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Deze adviesvraag wordt behandeld in overeenstemming met, naar gelang het geval, artikel 4.7.16 dan wel artikel 4.7.26, § 4, lid 1, 2°Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en heeft de gevolgen zoals bepaald in artikel 4.3.3 en artikel 4.3.4 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

 

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd.

 

 

 [image]

 

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘wonen’.

 

Artikel L23. gebied voor woonuitbreiding

 

Het gebied voor woonuitbreiding is bestemd voor wonen en aan het wonen verwante voorzieningen. Onder aan het wonen verwante voorzieningen worden verstaan: winkels voor dagelijkse aankopen, horeca, kleine bedrijven, openbare en private nutsvoorzieningen en diensten, parkeer- en openbaar vervoervoorzieningen, sociaal-culturele inrichtingen en recreatieve voorzieningen, voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Het gebied kan ontwikkeld worden nadat de noodzaak tot aansnijding ervan werd aangetoond in een woonbehoeftestudie en het bestemd wordt voor de aanleg van woonwijken die als een stedenbouwkundig geheel zijn opgevat.

 

Aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning worden voor advies voorgelegd aan de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering wanneer het voorwerp van de aanvraag tegelijk aan de onderstaande voorwaarden voldoet:

 

- Het gaat over handelingen voor een woning binnen een groep van minimum vijf niet onteigende woongelegenheden of voor een ziekenhuis, een school of een verzorgingsinstelling of een door publiek bezochte plaats of gebouw met inbegrip van recreatiegebied;

- De geplande handelingen zijn gelegen binnen een straal van 2 km van een een inrichting die valt onder de toepassing van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Deze adviesvraag wordt behandeld in overeenstemming met, naar gelang het geval, artikel 4.7.16 dan wel artikel 4.7.26, § 4, lid 1, 2°Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en heeft de gevolgen zoals bepaald in artikel 4.3.3 en artikel 4.3.4 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

Deze bepaling vervalt vanaf de inwerkingtreding van wetgeving waarin de adviesverplichting van de gewestelijke dienst die bevoegd is voor de veiligheidsrapportering voor stedenbouwkundige vergunningen wordt gereglementeerd

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De gebieden voor woonuitbreiding kunnen worden ontwikkeld nadat de noodzaak tot aansnijding ervan werd aangetoond in een woonbehoeftestudie (zie omzendbrief RO/2002/03, dd. 25 oktober 2002, in verband met het opmaken van een gemeentelijke woonbehoeftestudie en het ontwikkelen van woonuitbreidingsgebieden met of zonder woonbehoeftestudie) of in een evenwaardige programmatie uit een goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan.

 

 

 

Dit is een overgangsbepaling waarbij een adviesvereiste voor aanvragen van stedenbouwkundige vergunningen in de buurt van Seveso-inrichtingen opgenomen is. Deze bepaling is van toepassing tot er een generieke bepaling bestaat voor het regelen van de adviesvereisten voor stedenbouwkundige vergunningen voor aanvragen in de buurt van Seveso-inrichtingen.

 

 

 

 

 

 

7.4 Op te heffen voorschriften

 

In dit onderdeel wordt aangegeven welke stedenbouwkundige voorschriften worden opgeheven door middel van voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

De delen van de hieronder opgesomde plannen die overlappen met voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan worden herbestemd. Bijgevolg worden de stedenbouwkundige voorschriften horende bij deze delen opgeheven:

- delen van het gewestplan Sint-Niklaas Lokeren (Koninklijk Besluit van 07/11/1978 en latere wijzigingen);

- delen van het gewestplan Antwerpen (Koninklijk Besluit van 03/10/1979 en latere wijzigingen);

- delen van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen’ (meer bepaald een beperkt deel van de afbakeningslijn);

- delen van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘ Waaslandhaven fase 1 en omgeving’ (met uitzondering van de symbolisch aangeduide overdrukken);

- delen van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Liefkenshoek spoortunnel’ (meer bepaald de westelijke tak van de ‘sporendriehoek’ aan het logistiek park en niet de overdruk voor gebied voor ongelijkvloerse verkeers- en vervoersinfrastructuur);

- een deeltje van het BPA ‘Bomenbank’ (MB 26/6/2006) in Berendrecht;

- Het BPA ‘Uitbreiding Industriegebied kerncentrale Doel’ (MB 15/10/1986);

- Het BPA ‘Tweede Uitbreiding Industriegebied kerncentrale Doel’ (MB 18/7/1989);

- Het volledige BPA ‘nr. 102-havenweg’.

- Het volledige BPA ‘nr. 103 Nautilis ‘

- het BPA ‘nr. 60 De Zoute ‘

 

 

 

 

8. Naar realisatie van het ruimtelijk uitvoeringsplan

 

 

8.1 Toepassing van de technieken van de natuurtechnische milieubouw

 

Bij de inrichting van de gebieden wordt, indien mogelijk en opportuun, bij voorkeur gebruik gemaakt van de technieken van de natuurtechnische milieubouw. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de "Vademecums Natuurtechniek", die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid: http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

 

 

8.2 Beschermd erfgoed in Doel

 

Er is voorlopig een onverenigbaarheid tussen het rup en de beschermingsbesluiten van het beschermd erfgoed in Doel. De bestemming die het rup voorziet op de plaats waar de monumenten voorkomen is onverenigbaar met het in stand houden van de bescherming. Maar het algemeen belang dat met dit gewestelijk, strategisch en verordenend project gepaard gaat, staat voorop. Voor de uitvoering van het rup zullen de beschermingsbesluiten gewijzigd moeten worden om de beschermde onroerende goederen te kunnen verplaatsen.

In de wijzigingsbesluiten zal worden geargumenteerd dat er tot verplaatsing wordt overgegaan op basis van strijdigheid met verordenende plannen, omwille van het algemeen belang, omwille van het optimale behoud ervan en in toepassing van het voorzorgsbeginsel.

 

 

8.3 Onteigeningsplannen

 

Bij voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan hoort een onteigeningsplan. Volgens de beslissing van de Vlaamse regering d.d. 11/09/2009 dienen volgende gebieden te worden opgenomen in het onteigeningsplan 13:

- de woonkern Doel;

- de te realiseren natuurgebieden op linkeroever (zilte weilanden en weidevogelgebied in Nieuw Arenbergpolder fase 1, gebied voor habitattype ‘plas en oever’ in Prosperpolder zuid fase 1, estuariene natuur in Doelpolder Midden, uitbreiding van het bestaande natuurgebied ‘Grote Geule’);

- de 2de en 3de fase van het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’ op rechteroever.

Bij de opmaak van voorliggend ruimtelijk uitvoeringsplan kwam de Vlaamse regering overeen de onteigening van Doelpolder Midden uit het rup te laten.

Onderaan dit hoofdstuk worden de noodzaak en de dringendheid van de onteigeningen gemotiveerd in twee aparte nota’s, respectievelijk de motiveringsnota voor de onteigening van de natuurgebieden en de motiveringsnota voor de onteigening van Doel.

 

In het onteigeningsplan zijn alle percelen binnen de te onteigenen gebieden opgenomen, ook de percelen welke reeds volgens het kadaster in eigendom zijn van de Vlaamse gemeenschap, de VLM of de Maatschappij Linkeroever. Mogelijks vermeldt het kadaster immers verkeerdelijk dat een perceel eigendom is van b.v. de VLM, maar blijkt het perceel eigendom te zijn van een particulier. Om zeker te zijn dat in dergelijk geval het perceel toch mee onteigend wordt, zijn in het onteigeningsplan alle percelen opgenomen, ook de percelen welke reeds volgens het kadaster in eigendom zijn van de Vlaamse gemeenschap, de VLM of de Maatschappij Linkeroever.

In wat volgt wordt per te onteigenen gebied aangegeven hoe de contour van het te onteigenen gebied is bepaald.

Doel Z3 – 16EF 2635 A:

Voor de onteigeningsgrenslijn van dit gebied werd de grenslijn van het Z3- gebied (zeehavengebied type 3 volgens het geschorste gewestplan van 2000) genomen verfijnd op kadasterniveau. Ten zuiden wordt dit gebied begrensd door de leefbaarheidsbuffer van Doel (zie gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Waaslandhaven fase 1 en omgeving’).

Nieuw Arenbergpolder 1ste fase – 16EF 2591 B:

De noordelijke grenslijn sluit aan op de wegenis ‘Muggenhoek’ welke voor de ontsluiting zal blijven dienen. De andere grenzen volgen de grenzen van voorliggend ruimtelijke uitvoeringsplan.

Prosperpolder Zuid 1ste fase -16EF 2592 B:

Aan de noordwestelijke rand van het natuurgebied zijn drie woningen gelegen. Drie gelijke perceelsoppervlaktes, waarop de woningen zijn gevestigd, worden uit het onteigeningsplan gehouden. Er zal een uitdoofscenario op deze woningen worden toegepast.

Aan de zuidwestelijke kant van het gebied vormt de ‘Petrusstraat’ de grens. Deze weg blijft voor de ontsluiting van het noordelijk gebied zorgen en wordt dus niet mee opgenomen in het onteigeningsplan.

De zuidelijke en oostelijke grenslijn sluiten respectievelijk aan op de grenzen van het natuurgebied Nieuw Arenbergpolder en Doelpolder Midden.

De noordelijke grenslijn sluit aan op het onteigeningsplan: C4 8975; ‘Hedwigepolder - aanleg van een Schorregebied’.

Ouden Doel – 16EF 2661 B:

De noordelijke grens sluit aan op het onteigeningsplan: C4 8975; ‘Hedwigepolder - aanleg van een Schorregebied’.

De zuidelijke grens sluit aan op het onteigeningsplan B4/10039; ‘Weidevogelgebied “Doelpolder Noord” en te realiseren kreek in buffer noord ter hoogte van Paardenschor’.

Grote Geule – 16EF 2595 B:

De onteigeningsgrenzen volgen de grenzen van voorliggend ruimtelijke uitvoeringsplan. Uitgezonderd de twee percelen aan de noordelijke rand van hat gebied. Aan de noordelijke rand van het natuurgebied is er enerzijds een woning gevestigd en anderzijds een woning met bijhorende stalling. Op beide percelen zal naar bewoning toe een uitdoofscenario worden toegepast. De Sint-Komelisstraat zal voor de verbinding blijven fungeren en wordt dus niet opgenomen in het onteigeningsplan.

Opstalvalleigebied – 16EF 2596 B:

Enkel de tweede en derde fase (nog te realiseren) van het gebied worden opgenomen. De oostelijke grenslijn vormt de grens met de Antwerpsebaan. De ander grenzen van het onteigeningsplan zijn dezelfde als van voorliggend ruimtelijke uitvoeringsplan.

 

 

8.3.1 Motiveringsnota voor de onteigening van de natuurgebieden

 

 

Ten geleide

 

Het GRUP afbakening zeehavengebied Antwerpen (hierna het GRUP) geeft de ruimtelijke vertaling weer van de gewenste ontwikkeling van de haven van Antwerpen volgens het gekozen alternatief, het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief (hierna MMHA) met bijhorende milderende en natuurcompenserende maatregelen.

 

Dit GRUP bevat zowel de afbakeningslijn van de zeehaven als een aantal herbestemmingen.

 

De in het GRUP te herbestemmen gebieden binnen en buiten de afbakeningslijn zijn deze gebieden waar een wijziging of aanvulling van de vigerende bepalingen van de plannen van aanleg noodzakelijk is in functie van het gewenste zeehavenbeleid voor de haven van Antwerpen.

 

Voor de verwezenlijking van het GRUP dienen noodzakelijk een aantal gronden verworven te worden. Artikel 2.4.3,§1 VCRO geeft hiervoor de wettelijke basis. Indien deze verwervingen in functie van de fasering in de tijd van de projecten niet in der minne kunnen geschieden zal de verwerving middels onteigening ten algemenen nutte tot stand worden gebracht. Tesamen met het ruimtelijk uitvoeringsplan wordt dan ook een onteigeningsplan vastgesteld. Het proces zal hierdoor aanzienlijk versneld kunnen worden.

 

Het onteigeningsplan heeft enkel betrekking op de gronden die door het GRUP herbestemd worden en heeft alleen betrekking op de projecten die in de eerst volgende jaren worden voorzien. Deze gebieden werden in de beslissing van de Vlaamse regering over het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen van 11 september 2009 opgelijst. Het betreffen enerzijds de 11 resterende private eigendommen in de woonkern Doel die vandaag dienst doen als woning en de in deze woonkern gelegen gronden en gebouwen die niet in eigendom zijn van de Maatschappij LSO, Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, de Vlaamse Landmaatschappij en het Vlaamse Gewest. Een tweede reeks gebieden heeft anderzijds betrekking op de realisatie van natuurgebieden m.i.v. de realisatie van natuur ter vervanging van bestaande compensaties in het kader van Deurganckdok die in het gedrang komen door geplande nieuwe ontwikkelingen, welke laatste realisatie een zeer hoge prioriteit heeft.

 

Middels onderhavige nota wordt vooreerst voor zover als nodig bevestigd dat de verwezenlijking van het GRUP het doel is van alle minnelijke verwervingen en onteigeningen die in dat verband noodzakelijk zullen worden uitgevoerd. Verder worden de onteigeningsnoodzaak en de hoogdringendheid om te onteigenen ten behoeve van de verwezenlijking van het GRUP telkens gemotiveerd. Deze elementen zijn weliswaar met elkaar verweven doorheen de nota doch werden ook reeds in alle andere beleids- en planningsdocumenten aangehaald die hebben bijgedragen tot de totstandkoming van het GRUP. Zonder exhaustief te willen zijn kan hiervoor ondermeer reeds verwezen worden naar de toelichtingsnota bij het GRUP en de beslissing van de Vlaamse regering over het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen van 11 september 2009.

 

In aparte hoofdstukken wordt voor elk van de te onteigenen gebieden in onderhavige nota nogmaals gefocust op elke motiveringsvereiste afzonderlijk :

 

 

I. De 11 resterende private eigendommen in de woonkern van Doel en de in deze woonkern gelegen gronden en gebouwen die niet in eigendom zijn van de Maatschappij LSO, Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, de Vlaamse Landmaatschappij en het Vlaamse Gewest

 

1) Het openbaar nut : De in het GRUP geplande bestemmingswijziging geeft een adequate rechtsgrond voor deze onteigeningen

 

De in het GRUP geplande bestemmingswijziging van de woonkern van Doel is onderbouwd met de onderbouwing van en de beslissingen van de Vlaamse regering rond het MMHA.

 

Het regeerakkoord Vlaanderen 2009-2014 specificeert dat het gebied ‘Saefthinghe’ ingericht wordt als havengebied overeenkomstig het ‘meest maatschappelijk haalbaar alternatief’ van het plan-MER. Dit werd beslist op basis van een strategisch plan voor de haven van Antwerpen, waarop een plan-MER (milieueffectenrapport) en een ruimtelijk veiligheidsrapport (RVR) werd opgemaakt.Het strategisch plan en het plan-MER vormen mee de basis voor de opmaak van het GRUP.

 

In het plan-MER worden twee verschillende planalternatieven vergeleken met het nulalternatief. De planalternatieven onderscheiden zich door hun fundamenteel ander toekomstperspectief, met een ander ruimtebeslag tot gevolg. Het essentiële verschil is de wijze waarop met de verwachte groei wordt omgegaan: door inbreiding en herstructurering (A-varianten) of door uitbreiding van de haven (B-varianten).

 

Het plan-MER brengt, voor de verschillende planvarianten, de effecten in beeld.

Planvariant B1, die op basis van de milieueffectenbeoordeling, gevolgd door een Multi criteria analyse (MCA) en een gevoeligheidsanalyse, als een robuust voorkeursscenario naar voor kwam, werd op basis van de resultaten van de milieueffectenbeoordeling en door voortschrijdend inzicht aangepast tot een ‘maatschappelijk meest haalbaar alternatief’ (MMHA). Het verschil tussen dit MMHA en planvariant B1 houdt vooral verband met ontwikkelingen op de linkerscheldeoever (o.a. in relatie tot landbouw).

 

Ook het MMHA werd in het plan-MER aan een milieueffectenbeoordeling onderworpen Uit de MCA en de gevoeligheidsanalyse blijkt dat het MMHA in al de situaties beperkt beter geëvalueerd wordt dan planvariant B1.

 

Op basis van bovenvermelde studies heeft de Vlaamse regering op 11 september 2009 o.m. kennis genomen van het principieel programma voor het afbakeningsGRUP voor de haven van Antwerpen, en heeft de Vlaamse regering beslist de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, te gelasten met de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) teneinde de haven van Antwerpen af te bakenen overeenkomstig het MMHA, rekening houdende met de door het plan- MER voorgestelde milderende en natuurcompenserende maatregelen, en dit in overeenstemming met het principieel programma voor het GRUP.

 

Door aldus te beslissen, heeft de Vlaamse regering ook de knoop doorgehakt om de noordelijke ruimte op het linkeroevergebied planologisch definitief te gaan bestemmen voor verdere zeehavenontwikkeling. Deze nieuwe bestemming gaat terug op het uitbreidingsgebied vastgelegd in het – geschorste maar niet vernietigde gewestplan van 8 september 2000 – gecorrigeerd met de inname door de ruimtelijk vertaalde biotopen noodzakelijk om te voldoen aan de instandhoudingsdoelstellingen geldend voor de aanwezige speciale beschermingszone.

 

Het verdwijnen van de woonkern Doel is zodoende te beschouwen als beslist beleid en als dusdanig in het plan-MER opgenomen in het nulalternatief. Het geeft meer bepaald verdere uitvoering aan de beslissing van de Vlaamse regering van 23 maart 2007 (ref. VR/PV/2007/10-punt 27) betreffende het uitdoofbeleid met betrekking tot de woonkern Doel. De in het GRUP geplande bestemmingswijziging geeft een adequate rechtsgrond voor deze onteigeningen.

 

Met dit onteigeningsplan wordt voor de resterende gebieden door de herbestemming ervan zodoende invulling gegeven aan het beslist beleid van de Vlaamse regering.

2) De noodzaak over te gaan tot het middel van de onteigening

 

Probleemsituatie en oplossing

 

De verwezenlijking van het GRUP, inzonderheid de geplande realisatie van de herbestemming van de binnen dit plangebied gelegen gronden is niet mogelijk zonder dat de betrokken gronden door de overheid verworven worden

 

Het betreffende plangebied is thans ingevolge het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren van 7 november 1978 in het centrum van de woonkern aangeduid als woongebied met culturele, historische en/of esthetische waarde. Ten zuiden van het dorp Doel is een beperkte strook voorzien als woon- uitbreidingsgebied. Iets verder ten noorden is tevens een beperkte strook voorzien als woongebied met landelijk karakter. De woonkern van Doel wordt omringd door agrarisch gebied.

 

Op 8 september 2000 werd door de Vlaamse regering het besluit goedgekeurd houdende definitieve vaststelling van het plan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestplan St-Niklaas-Lokeren op het grondgebied van de gemeenten Beveren, Sint-Gillis-Waas en Stekene. Dat besluit voorziet in de herbestemming van het woongebied van Doel tot industriegebied. Dit besluit werd bij arrest nr.109.563 van 30 juli 2002 door de Raad van State geschorst. De Raad heeft zich na 11 jaar nog steeds niet over de vordering tot vernietiging uitgesproken.

 

Binnen dit betreffende plangebied zijn op vandaag nog 11 resterende private eigendommen gelegen die vandaag dienst doen als woning evenals een aantal gronden en gebouwen die niet in eigendom zijn van de Maatschapij LSO, het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, de Vlaamse Landmaatschappij en het Vlaamse Gewest.

 

Het verdwijnen van de woonkern Doel is te beschouwen als beslist beleid. Hiervoor kan ten overvloede verwezen worden naar de beslissingen van de Vlaamse regering. Het GRUP voorziet een herbestemming van de betrokken zone van woongebied naar gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. Binnen de perimeter van het zeehavengebied wordt er binnen het GRUP voor dit plangebied daarenboven geen enkele woonfunctie meer behouden en mogelijk gemaakt. De woonfunctie binnen de huidige woonkern Doel zal dan ook definitief verdwijnen en is onverenigbaar met de in het GRUP geplande herbestemming. Het is dan ook onvermijdelijk dat alle betreffende private eigendommen door de Maatschappij LSO dienen verworven te worden opdat de geplande herbestemming voor zeehaven- en watergebonden bedrijven daadwerkelijk kan worden verwezenlijkt. Het privatief in eigendom houden van deze woningen en gronden is onverenigbaar met de herbestemming voorzien in het GRUP. Onteigening van alle resterende private eigendommen binnen dit gebied is zodoende de enige oplossing om de in het GRUP geplande herbestemming te verwezenlijken.

 

 

De uitvoering van het beslist beleid, inzonderheid de verwerving van de private eigendommen kon tot op vandaag niet gerealiseerd worden via aankoop in der minne

 

Op 24 juli 1998 besliste de Vlaamse regering tot de inwerkingstelling van een sociaal begeleidingsplan voor Doel, dat zeer gunstige verwervingsvoorwaarden voorzag waaraan. Dit sociaal begeleidingsplan was van kracht van 20 januari 1998 tot 31 december 2003. In diezelfde beslissing gaf de Vlaamse regering haar akkoord om na afloop van het sociaal begeleidingsplan voor Doel, vanaf 2004 dus, de noodzakelijke onteigeningen op te starten. In 2002 werd echter, zoals hoger gezegd, de zgn. 2e gewestplanwijziging van 2000, die de woonkern van Doel herbestemde als havengebied, door de Raad van State geschorst. Deze schorsing is dan ook de oorzaak van het op heden ontbreken van een uitvoerbaar onteigeningsplan voor de woonkern Doel.

 

Ooit kende Doel meer dan 1100 inwoners. In januari 1998 waren het er 889 en daarvan verbleven er 645 in het centrum van de deelgemeente. De dorpskern van Doel telde 364 bebouwde percelen, waarvan 320 eigendom waren van particulieren (87,9%). De overige percelen waren reeds in eigendom van de overheid (12,1%). Op 31 december 2003, de uiterste datum om in te gaan op het sociaal begeleidingsplan, waren er nog 442 (- 50 %) inwoners waarvan 250 in Doel-centrum (- 61 %). Voor 216 (94,3%) van de particuliere percelen werd een aanvraag tot aankoop in der minne ingediend, voor 202 ervan was de aankoopprocedure afgerond. Voor slechts 13 particuliere percelen werd géén aanvraag ingediend.

 

Op 1 januari 2008 waren er in Doel-centrum nog 200 inwoners (- 69 %). Via tussenkomst van de sociale huurmaatschappij waren er op 1 september 2008 nog 72 inwoners. 95 % van de particuliere eigenaars verkocht op minnelijke wijze zijn eigendom aan de Maatschappij LSO. Op vandaag zijn er nog 42 inwoners in Doel-centrum.

 

Op 18 november 2011 wonen 22 gezinnen in de bewoonde huizen in Doel centrum, waarvan 12 gezinnen wonen in woningen die op 18 november 2011 reeds door de overheid zijn verworven en 10 gezinnen wonen in woningen die op 18 november 2011 nog door de overheid moeten worden verworven.

Op 18 november 2011 wonen er nog 39 inwoners in Doel centrum, waarvan 25 oorspronkelijke Doelenaars en 14 nieuwe inwoners. Oorspronkelijke Doelenaars zijn de bewoners die in Doel ingeschreven stonden op 20 januari 1998 (datum van de beslissing van de Vlaamse Regering over Deurganckdok).

 

Conclusie:

- Tijdens de duurtijd van het sociaal begeleidingsplan voor Doel, van 20 januari 1998 tot 31 december 2003, werd in Doel-centrum voor 216 (94,3%) van de particuliere percelen een aanvraag tot aankoop in der minne ingediend. Voor 202 percelen was de aankoopprocedure afgerond. Voor slechts 13 particuliere percelen werd géén aanvraag ingediend.

- Tijdens de 8 daaropvolgende jaren (tussen 1 januari 2004 en 18 november 2011) konden slechts 3 woningen in der minne worden verworven.

- Actuele situatie op 18 november 2011 : er dienen nog 10 woningen van de 229 woningen die oorspronkelijk in eigendom waren van particulieren, verworven te worden. Dat is nog 4,4%.

 

Er moet worden vastgesteld dat de verschillende instrumenten die tot op vandaag ingezet werden om deze woningen te verwerven, niet tot verdere minnelijke aankopen heeft geleid en dat onteigeningen bijgevolg noodzakelijk zijn.

 

De Maatschappij LSO staat exclusief in voor het haven-, grond-, en industrialisatiebeleid binnen het havengebied. De Maatschappij LSO is de onteigenende instantie.

 

De eenheid van havenbeheer en havengebied is een van de basisprincipes van het Havendecreet van 2 maart 1999. Uit de artikelen 2, 2°, a) en 4, § 1 van Havendecreet volgt expliciet dat de havenbedrijven exclusief bevoegd zijn voor het beheer en de exploitatie van het openbaar en privaat havendomein.

 

Wat Antwerpen-Linkerscheldeoever betreft, is de Maatschappij voor het haven-, grond- en industrialisatiebeleid op de Linkerscheldeoever (de Maatschappij LSO) bevoegd voor het grondbeleid binnen het havengebied (art. 8 Wet betreffende het beheer van het linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie van de haven van Antwerpen of nog de wet “Chabert”).

 

Tot dit havengebied behoort zowel de maritieme zone, inclusief de natte infrastructuur, als de industriële zone (art. 5 wet Chabert). Binnen het noordelijk gebied op linkeroever dat bij voorliggend GRUP bestemd wordt voor verdere zeehavenontwikkeling, zal de Maatschappij LSO dan ook exclusief bevoegd zijn voor het grondenbeleid. Dit betekent dat zowel het grondbeleid als het verder beheer van dit gebied exclusief aan deze publiekrechterlijke instantie werd toebedeeld door de wet- en decreetgever.

 

Artikel 9 van de wet Chabert voorziet verder dat de Maatschappij LSO tot verwezenlijking van haar doel de gronden verwerft van het havengebied Linkerscheldeoever en ze bouwrijp maakt. De Maatschappij LSO kan overeenkomstig de wetgeving inzake onteigeningen ten algemenen nutte de verwervingen, met inbegrip van de strooksgewijze aankopen en onteigeningen, van de voor haar doel noodzakelijke onroerende goederen vervolgen, nadat ze door de Vlaamse regering van algemeen nut zijn verklaard.(art. 10 wet Chabert)

 

De verwezenlijking van het GRUP, inzonderheid de geplande herbestemming is zodoende niet mogelijk zonder dat de betrokken gronden worden verworven door de Maatschappij LSO. Het aanwenden van de onteigeningsbevoegdheid ter realisatie van de in het GRUP geplande herbestemming kadert volledig binnen de wettelijke taakomschrijving van de Maatschappij LSO. Ten overvloede kan nog worden verwezen naar artikel 2.4.3 §2 VCRO dat gaat als volgt :

 

§2 Ongeacht de bepalingen die andere overheden bevoegd verklaren tot onteigenen, kunnen de volgende instanties als onteigenende instanties optreden ter verwezenlijking van ruimtelijke uitvoeringplannen : het gewest, de provincies, de gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de openbare instellingen en ook de organen die door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn om te onteigenen ten algemenen nutte.

 

De onteigeningsbevoegdheid in hoofde van de Maatschappij LSO werd dan ook zowel wettelijk als decretaal verankerd.

 

De Maatschappij LSO is de onteigenende instantie.

 

Besluit : De onteigening is noodzakelijk ten einde de geplande herbestemming vooropgesteld in het GRUP te realiseren.

 

 

3) De hoogdringendheid van de onmiddellijke inbezitneming

 

Doel-centrum is ingevolge het juridisch kluwen ontstaan door allerlei juridische procedures die gevoerd worden door de huidige inwoners van Doel. Zolang Doel – centrum is ingekleurd als woongebied achten zij elk overheidsinitiatief in functie van de vooropgestelde havenontwikkeling aldaar in strijd met hun subjectieve woonrechten die zij menen te kunnen ontlenen aan de huidige gewestplanbestemming woongebied. Deze juridische acties hebben ertoe geleid dat de juridische situatie te Doel-centrum gekenmerkt wordt door een grote en complexe rechtsonzekerheid.

 

Door het uitblijven van een afdwingbare planologische herbestemmming van Doel-centrum naar zeehavengebied, werd de situatie ter plekke zeer problematisch naar veiligheid toe en dit wordt dan weer gebruikt als hefboom om telkens weer nieuwe gerechtelijke procedures op te starten, om zo te trachten de effectieve verdere tenuitvoerlegging van het beslist beleid zoveel als mogelijk te verhinderen.

 

De huidige rechtsonzekere situatie brengt dan weer met zich dat Doel-centrum een trekpleister is geworden voor krakers, vandalisme, graffiti, achterlaten van afval, …. Dit brengt alvast onnodig veel extra kosten met zich ten einde telkens weer opnieuw het hoofd te blijven bieden aan deze hachelijke situatie.

 

Door de onmiddellijke inbezitneming van de betrokken woningen en gronden kan het herbestemmingsproces aanzienlijk versneld worden, waardoor meteen en onmiddellijk een halt kan worden toegeroepen aan deze onvoorspelbare situatie. Tevens zal de onmiddellijke inbezitneming van deze onroerende goederen de planologische en feitelijke situatie rond Doel opnieuw in overeenstemming kunnen brengen met het consistent beslist beleid van de Vlaamse regering omtrent het verdwijnen van Doel als leefgemeenschap. Het weze in dat verband herhaald dat het onteigeningsplan trouwens om diezelfde reden van het aanzienlijk versnellen van de procedure tot verwezenlijking van het GRUP tesamen met het GRUP wordt vastgesteld. Ook dient in dat verband benadrukt dat het onteigeningsplan uitsluitend betrekking heeft op de projecten die reeds in de eerst volgende jaren zullen moeten worden verwezenlijkt.

 

II. De gebieden die betrekking hebben op de realisatie van de natuurgebieden m.i.v. de realisatie van natuur ter vervanging van bestaande compensaties in het kader van Deurganckdok :

 

- de te realiseren natuurgebieden op Linkerscheldeoever (zilte weilanden en weidevogelgebied in Nieuw Arenbergpolder fase 1, gebied voor habitattype ‘plas en oever’ in Prosperpolder zuid fase 1, estuariene natuur in Doelpolder Midden, uitbreiding van het bestaande natuurgebied ‘Grote Geule’)

- de 2de fase van het natuurgebied ‘Opstalvalleigebied’ op Rechterscheldeoever

 

1) Het openbaar nut : De in het GRUP geplande bestemmingswijziging geeft een adequate rechtsgrond voor deze onteigeningen.

 

De in het GRUP geplande bestemmingswijzigingen die betrekking hebben op de realisatie van de natuurgebieden zijn onderbouwd met de beslissingen van de Vlaamse regering rond het MMHA.

 

Strategisch Plan beoogt economische groei

 

De haven van Antwerpen is van bijzonder groot economisch belang. Zij is een belangrijke speler in het mondiale havenlandschap en een koploper binnen de Hamburg-Le Havre range. Het strategisch plan voor de haven van Antwerpen bevestigt de zeehavenfunctie als hoofdfunctie van het plangebied, geeft een beeld van hoe de haven zich in de toekomst (planhorizon 2030) moet en kan ontwikkelen en hoe ze zich op een goede manier zal inpassen in haar omgeving. Het was een fundamenteel gegeven in het opzet van het strategisch plan dat binnen de beschikbare economische ruimte, de economische activiteiten zich verder vrij moesten kunnen ontwikkelen, weliswaar met inachtneming van vigerende wetgeving inzake ruimtelijke ordening, milieu en natuur, de vigerende omgevingsregelgeving en de algemeen erkende principes zoals scheiding van functies en zuinig ruimtegebruik.

 

Binnen de afgebakende economische ruimte moeten de havenbeheerder en de economische actoren ten allen tijde flexibel kunnen inspelen op nieuwe economische opportuniteiten. Dat is nodig voor de buitenlandse handel, voor de bevordering van de werkgelegenheid en de economische welvaart in de regio. De economische aspecten van het strategisch plan werden onderzocht en uitgewerkt in de Economische Ontwikkelingsstudie (EOS) voor de haven van Antwerpen. Deze studie formuleerde als één van de conclusies dat bij een hoog economisch groeiscenario er mogelijk een ruimtetekort zal optreden tegen 2030 zodat er daarom keuzes gemaakt dienen te worden inzake de activiteiten die binnen het havengebied kunnen plaatsvinden. De Economische Ontwikkelingsstudie (EOS) voor de haven van Antwerpen blijft nog steeds geldig als basis voor het vastgestelde streefbeeld voor de haven in 2030. Dit blijkt uit een actualisatie van de maritieme prognoses die onlangs werd uitgevoerd door ECSA (European Centre for Strategic Analysis).

 

Om die redenen heeft de Vlaamse Regering op 11 september 2009 gekozen voor een planvariant met hoge economische groei namelijk het Maatschappelijk Meest Haalbare Alternatief (MMHA). Het MMHA komt uit het plan-MER als het minst schadelijke alternatief om de beoogde economische doelen te kunnen bereiken. De ruimtelijke afbakening van de Haven van Antwerpen (Linker- en Rechterscheldeoever) bekrachtigt de principes van de havenontwikkeling en zorgt voor de nodige rechtszekerheid. Op de rechteroever staat de economische versterking door inbreiding en verdichting voorop, al dan niet gepaard met herstructurering (van bedrijven, bedrijventerreinen of infrastructuren). Op de linkeroever wordt uitgegaan van economische versterking door opvang van sterk groeiende containertrafiek en uitbouw van logistiek en productie. Naast inbreiding en verdichting wordt hiervoor ook uitbreiding vooropgesteld.

 

Economische groei is voorzien binnen speciale beschermingszones in ongunstige staat van instandhouding

 

In en om de haven van Antwerpen bevinden zich een aantal speciale beschermingszones (SBZ’s) die werden aangemeld in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn meer bepaald het Vogelrichtlijngebied BE2301336 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en het Habitatrichtlijngebied BE2300006 ‘Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’. Deze zones hebben een grote mate van overlapping met de haven van Antwerpen. Op Linkerscheldeoever zijn de huidige Waaslandhaven, alsook het toekomstige havenuitbreidingsgebied nagenoeg volledig gelegen binnen het voormeld vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. Een groot gedeelte van de natuurlijke kenmerken van deze speciale beschermingszone bevinden zich momenteel binnen de havencontext. De bescherming die op de speciale beschermingszones rust is een wettelijke norm die bij de verdere ontwikkeling van het Linkerscheldeoevergebied en delen van Rechterscheldeoever dient toegepast te worden.

 

De staat van instandhouding, zoals gedefinieerd in artikel 2, 36°, 44° en 45° van het Natuurdecreet, van de betrokken speciale beschermingszones, i.c. het Vogelrichtlijngebieden BE2301336 ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’, BE2300222 ’Kuifeend en Blokkersdijk’ en het Habitatrichtlijngebied BE2300006 ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’, is momenteel ongunstig.

 

Uit de recentste monitoringsresultaten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (Gyselings R., Spanoghe G., Hessel K., Mertens W., Vandevoorde B., Van den Bergh E., (2011). Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R.2011.5). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel) blijken nog aanzienlijke tekorten t.o.v. de instandhoudingsdoelstellingen voor alle beoogde vogelsoorten van ‘Riet en Water’ (behalve Baardmannetje), ‘Strand en Plas’ (behalve Zwartkopmeeuw, Kokmeeuw en Visdief) en ‘Plas en Oever’ (behalve Oeverzwaluw en Kuifeend). ‘Weidevogels’ halen momenteel de instandhoudingsdoelstellingen over de hele lijn, maar wel enkel dankzij de actuele bijdrage van haventerreinen en poldergebieden.

 

Op Rechterscheldeoever is een ‘historisch passief’ opgebouwd door de aanleg van de Main Hub in het Vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend’, en is verdere uitbreiding van spoorgebonden infrastructuur voorzien. Uit de recentste monitoringsresultaten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (Gyselings R., Spanoghe G., Van den Bergh E., Verbelen D., Benoy L., Vogels B, Lefevre A..(2011). Monitoring natuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever. Resultaten van het monitoringjaar 2010, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R.2011.11). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel) blijken nog tekorten t.o.v. de instandhoudingsdoelstellingen voor Blauwborst, Roerdomp, Kuifeend en Bergeend.

 

Mogelijke conflicten met Europese richtlijnen

 

De werken die in het strategisch plan van de haven van Antwerpen zijn voorzien, moeten doorgaan in speciale beschermingszones in de zin van artikel 36ter van het Natuurdecreet, en deze beschermingszones bevinden zich momenteel in een ongunstige staat van instandhouding. Dit kan aanleiding geven tot een ingebrekestelling door de Europese Commissie. In afwachting van de beoogde gunstige staat van instandhouding kan elke bijkomende impact immers als significant negatief beschouwd worden.

 

Het MMHA gaat er namelijk van uit dat bepaalde vogelleefgebieden niet of slechts deels behouden blijven t.o.v. de referentiesituatie, ten gevolge van haven- en infrastructuurprojecten. Op de Linkerscheldeoever en in relatie met het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden- Schelde’ betreft dit onder andere de ‘Verrebroekse plassen’, de ‘Vlakte van Zwijndrecht’, de ‘Opgespoten MIDAS’, ‘Gedempt deel Doeldok’ ,‘Zuidelijke Groenzone’, ‘Putten West’ en ‘Putten Weiden’. Op de Rechterscheldeoever in relatie met het Vogelrichtlijngebied ’Kuifeend en Blokkersdijk’ betreft dit onder andere de ‘Verlegde Schijns’ en de aanpalende gebieden en het ‘Binnenmoeras’. Ook bij niet expliciet in het MMHA opgenomen havenontwikkelingen, kunnen nog actuele natuurwaarden verloren gaan.

 

De overheid die over een vergunningsaanvraag, een plan of programma moet beslissen, mag de vergunning slechts toestaan of het plan of programma echter slechts goedkeuren indien het plan of programma of de uitvoering van de activiteit geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken. Een vergunningsplichtige activiteit die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken mag maar vergund worden mits de voorwaardelijke afwijkingsprocedure die vervat ligt in artikel 36ter, §5, van het Natuurdecreet, wordt gevolgd en uitgevoerd. Deze voorwaardelijke afwijkingsprocedure houdt in dat een dergelijke activiteit slechts kan vergund worden nadat drie voorwaarden cumulatief zijn vervuld (alternatievenonderzoek, dwingende redenen van openbaar belang, voorafgaande compenserende maatregelen).

 

Uit de case van het Deurganckdokproject kan geleerd worden dat 1) de compensatieprocedure een grote mate van rechtsonzekerheid met zich meebrengt, 2) de Europese Commissie groot belang hecht aan het vooraf correct inschatten van effecten, in cumulatief verband met andere projecten in het gebied, en 3) het uitvoeren van omvangrijke infrastructuurprojecten in speciale beschermingszones mogelijk is, mits een integraal plan voorgelegd kan worden dat intrinsieke garanties bevat dat de behaalde staat van instandhouding van de speciale beschermingszones niet in het gedrang komt.

 

De compensatieregeling in de Europese regelgeving wordt gezien als een ‘last resort’ of een uitzonderingsprocedure. Het telkens ad hoc herhalen van deze uitzonderingsprocedure zou leiden tot verdere versnippering van de natuur en aanhoudende rechtsonzekerheid voor alle functies in het gebied. De Europese Commissie zou dit niet als ‘goed huisvaderschap’ aanschouwen, als intussen geen werk gemaakt wordt van de duurzame instandhouding van de tot doel gestelde soorten in het gebied.

 

Momenteel kunnen aanzienlijke zones binnen het huidige havengebied niet actief ontwikkeld of in concessie gegeven worden door de aanwezigheid van actuele natuurwaarden of de inschakeling ervan als tijdelijke natuurcompensatie. De totale oppervlakte van deze zones bedraagt op Linkerscheldeoever ca. 625 hectare en op Rechterscheldeoever ca. 124 ha. De gederfde concessie- inkomsten die hieruit voortvloeien kunnen geraamd worden op bedragen van 27.000 tot 55.000 € per hectare per jaar, in totaal ca. 16.875.000 € tot 34.375.000 € per jaar voor Linkerscheldeoever. Gezien de beschikbaarheid van concessieterreinen een belangrijk element is in de concurrentiepositie van de haven, is het niet wenselijk dat deze situatie nog lang aanhoudt. Anderzijds wordt de realisatie van geplande infrastructurele havenprojecten (dokken, sluizen, weg- en spoorinfrastructuur) bemoeilijkt door de ruimteclaim en de impact die ze meebrengen door de infrastructuur zelf, de bijhorende werfzones en zandstocks.

 

Bovendien moet de Vlaamse overheid rekening houden met de noodzaak om deze tijdelijke natuurcompensatiegebieden bij inname tijdig te verplaatsen naar permanente natuurgebieden. De effecten van een verdere inbreiding van de Waaslandhaven manifesteren zich ter hoogte van een belangrijk deel van de natuurcompensaties i.h.k.v. het Deurganckdokproject, met name ‘kunstmatige waterplassen in Z2-gebied’ (waaronder het natuurgebied ‘Verrebroekse plassen’), ‘Putten West’, ‘Gedempt deel Doeldok’, ‘Opgespoten MIDA’s’ , ‘Vlakte van Zwijndrecht’ en de ‘Zuidelijke Groenzone’.

 

Deze verplaatsing dient, conform art. 36 ter van het Natuurdecreet, voorafgaandelijk en evenwaardig in habitat en oppervlakte gerealiseerd te worden. De vervangende permanente gebieden dienen dus effectief actief ontwikkeld te zijn vooraleer de bestaande tijdelijke gebieden aangesneden kunnen worden voor economische ontwikkeling, anders treedt er wel degelijk een terugval in de vogelpopulaties op.

 

Om bovenvermelde redenen is er dringend een permanente oplossing nodig die de nodige rechtszekerheid biedt zodat ten minste en in eerste instantie de haveninbreiding binnen de bestaande havenbegrenzing tot stand kan komen.

 

Vlaamse Regering kiest voor proactieve realisatie van gunstige staat van instandhouding

 

Op 11 september 2009 koos de Vlaamse Regering voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen conform het maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA) zoals omschreven in het plan-MER en de daaraan verbonden milderende en natuurcompenserende maatregelen.

 

In de daarop volgende beslissing van 22 juli 2011 “Ontwikkeling Haven van Antwerpen: Milderende en natuurcompenserende maatregelen die betrekking hebben op het maatschappelijk meest haalbaar alternatief (MMHA)” hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de doelstellingen voor en fasering van de natuurontwikkeling, zoals opgenomen in de nota inzake fasering en timing van de “aanpak van de realisatie van de natuurkerngebieden in het noordelijk deel van de Linkerscheldeoever”.

 

Deze milderende en natuurcompenserende maatregelen omvatten o.a. de proactieve, systematische realisatie van de bij het MMHA behorende natuurgebieden, en dus van de gunstige staat van instandhouding. Door de goedkeuring van de fasering, werd tegelijk nogmaals bekrachtigd dat de gunstige staat van instandhouding op een duurzame manier bereikt moet zijn binnen de planhorizon 2030.

 

De eindconclusie van de passende beoordeling voor het MMHA, opgesteld in het kader van het plan- milieueffectrapport, stelt immers voor Linkerscheldeoever dat ”In de eindsituatie van planvariant MMHA zal voldoende rekening gehouden worden met de ecologische doelen voor de relevante SBZ- H en SBZ-V gebieden. Het plan bevat immers de creatie van de nodige natuurkernstructuur waarin de doelstellingen inzake leefgebieden voor vogels, soorten van de habitatrichtlijn en arealen Europese habitats gerealiseerd kunnen worden”. De passende beoordeling voor het MMHA gaat hierbij ook uit van “een gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op LSO die voorloopt t.o.v. de haven gerelateerde projectrealisaties, waardoor natuurcompensatie in principe kan vermeden worden”.

 

De definitieve natuurontwikkeling middels de realisatie van het natuurluik van het MMHA, biedt bovendien ook een oplossing voor de tijdelijke natuurcompensaties in het kader van het natuurcompensatieplan Deurganckdok, waardoor de haveninbreiding binnen de bestaande havenbegrenzing op Linkerscheldeoever tot stand kan komen.

 

Voor Rechterscheldeoever konden de betekenisvolle effecten van het economische luik van het plan niet opgevangen worden binnen de contouren van het Vogelrichtlijngebied “De Kuifeend en Blokkersdijk” en was de afwijkingsprocedure conform art. 36 ter van het Natuurdecreet wel noodzakelijk. Daarom bevat het MMHA de realisatie van het Opstalvalleigebied, dat buiten maar in de onmiddellijke nabijheid van de betrokken speciale beschermingszone is gelegen. Deze compensatie dient, eveneens conform de bepalingen van het natuurdecreet, actief ontwikkeld te zijn vooraleer de verdere haveninbreiding plaatsvindt.

 

Gunstige staat van instandhouding moet worden behaald binnen planhorizon 2030

 

Zoals hierboven aangegeven dient de gunstige staat van instandhouding behaald te zijn binnen de planhorizon 2030. De Vlaamse Regering heeft met het MMHA voor wat betreft Linkerscheldeoever voorzien in enerzijds een groep van fase I-natuurkerngebieden die direct van start gaan, en anderzijds een groep fase II-natuurkerngebieden die in 2028 starten.

 

Al deze natuurprojecten zijn volgens de passende beoordeling noodzakelijk om de gunstige staat van instandhouding te kunnen halen. Toch heeft de Vlaamse Regering vanuit het principe van zuinig ruimtegebruik de mogelijkheid voorzien om te proberen de gunstige staat van instandhouding te gaan halen binnen de fase I-natuurkerngebieden. Indien dat op een duurzame wijze lukt zal de Vlaamse Regering een initiatief (nieuwe RUP-procedure) nemen om de bestemming van de fase II- natuurkerngebieden ‘agrarisch gebied’ met overdruk ‘nabestemming natuurgebied’ om te zetten naar ‘agrarisch gebied’.

 

De Vlaamse regering zal zich daarvoor baseren op de monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen in het kader van de jaarlijkse ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002’, zoals die gerapporteerd wordt aan de Europese Commissie.

 

De Fase II-gebieden worden groen ingekleurd wanneer de gunstige staat van instandhouding in de Fase I-gebieden tegen dat moment niet zou worden gehaald. De beoordeling of de gunstige staat van instandhouding bereikt is, kan pas na enkele jaren inrichting en functioneren worden gemaakt.

 

Nodige stappen om de gunstige staat van instandhouding te behalen binnen fase I-gebieden

 

Om het behalen van de gunstige staat van instandhouding mogelijk te maken, dienen een aantal gebieden herbestemd te worden, moet de verwerving tijdig zijn afgerond, en moeten de wettelijke procedures en vergunningstrajecten tijdig zijn doorlopen. Na de inrichting (die afhankelijk van de benodigde werken meerdere jaren in beslag kan nemen) dient rekening gehouden te worden met de ontwikkelingstijd van dergelijke nieuwe natuurgebieden. Op basis van de ervaring opgedaan in de huidige natuurkerngebieden kan gesteld worden dat voor vogelsoorten van ‘PLAS EN OEVER’ de vegetatie en het voedselaanbod minstens één jaar (maar idealiter 3 tot 5 jaar) de tijd moeten krijgen om zich op te bouwen. Voor vogelsoorten van ‘STRAND EN PLAS’ moet een rijpingsperiode van het leefgebied van 1 tot 10 jaar worden gerekend. Voor vogelsoorten van ‘RIET EN WATER’ moet een rijpingsperiode van het leefgebied van 3 tot 5 jaar worden gerekend om tot een goed ontwikkeld rietland te komen. Voor de transplantatie en ontwikkeling van ZILTE WEILANDEN wordt tot 10 jaar ontwikkelingstijd gerekend. Tijdens deze ontwikkelingsperiode is een omvormingsbeheer nodig om van een vergraven terrein tot een gebied met een optimale vegetatie te komen. De ervaring met de reeds gerealiseerde natuurkerngebieden leert bovendien dat latere bijsturingen van de inrichting op basis van de monitoring noodzakelijk kunnen zijn. Tenslotte moeten enkele jaren monitoring van een gevestigde situatie worden voorzien om te kunnen besluiten of de gunstige staat van instandhouding al dan niet duurzaam is behaald.

 

Dit betekent dat zonder uitstel met de verwerving van de natuurkerngebieden moet kunnen worden begonnen.

 

Verdere verfijning in de timing

 

De Vlaamse Regering heeft op 22 juli 2011 haar goedkeuring gehecht aan het “Voorstel tot gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op de Linkerscheldeoever i.h.k.v. het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief”. Naar analogie met de Linkerscheldeoever is ook voor de Rechterscheldeoever een faseringsnota opgesteld, die eveneens als bijlage bij de beslisnota voor de Vlaamse Regering wordt toegevoegd.

 

Bovenop de hierboven beschreven timing van de Fase I-gebieden hebben enkele natuurprojecten door hun link met op stapel staande en hoogdringende havenprojecten een nog grotere tijdsdruk.

 

Zonder dat uit deze onderlinge afstemming tussen natuur- en havenprojecten mag besloten worden dat er een compensatielogica van kracht is, bepaalt het reliëf dat bestaat in de prioritering en de timing van de havenprojecten evenals de verschillende rijpingstijd van elk habitattype ook mee de prioritering van de natuurprojecten. Deze prioritering in de fasering is in de door de Vlaamse Regering bekrachtigde Faseringsnota natuur LSO uitgewerkt per habitattype. Dat is mogelijk omdat de meeste havenprojecten een impact hebben op één bepaald habitat. Echter, alle soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen werden opgesteld komen voor in meerdere habitattypes, zij het met verschillende habitatdensiteiten. De relatie tussen soorten en habitats is dan ook niet één op één, evenmin als de relatie tussen havenprojecten en natuurprojecten. Om de gunstige staat te kunnen halen is het dan ook noodzakelijk dat àlle habitattypes zich in een gunstige staat bevinden.

 

De in het GRUP geplande bestemmingswijzigingen zijn noodzakelijk voor de realisatie van deze natuurgebieden en geven een adequate rechtsgrond voor de noodzakelijke onteigeningen.

 

Met dit onteigeningsplan wordt voor de betrokken gebieden door de herbestemming ervan zodoende invulling gegeven aan het beslist beleid van de Vlaamse regering.

 

2) De noodzaak over te gaan tot onteigening. Probleemsituatie en oplossing

 

De doelnatuurtypes vragen een volledige herinrichting van het gebied met een totaal nieuw landgebruik (getijdengebied, meren en moerassen, afgegraven en verzilte weilanden). Onteigening is voor de verwezenlijking daarvan noodzakelijk.

 

Het strategisch plan schetst een lange termijn toekomstbeeld voor het gehele studiegebied met een planhorizon tot 2030. De in dit strategisch plan voorziene havenontwikkeling kan echter conflicteren met de voorschriften van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. In en om de haven van Antwerpen zijn immers een aantal speciale beschermingszones gelegen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (vogelrichtlijngebieden ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en ‘De Kuifeend’, en habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent’). Deze hebben een grote mate van overlapping met de haven van Antwerpen en de toekomstige havenuitbreiding. Momenteel bevinden een groot gedeelte van de natuurlijke kenmerken van deze speciale beschermingszone zich binnen de havencontext.

De Europese richtlijnen beogen in eerste instantie de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. De staat van instandhouding van de betrokken speciale beschermingszones is momenteel ongunstig. Bij verdere aantasting zou dit aanleiding kunnen geven tot een ingebrekestelling door de Europese Commissie. Projecten in functie van de havenontwikkeling riskeren een negatieve passende beoordeling te krijgen. In afwachting van de beoogde gunstige staat van instandhouding moet immers elke bijkomende impact als significant negatief beschouwd worden en is natuurcompensatie, conform het Natuurdecreet art. 36ter, aan de orde. De compensatieregeling wordt door de Europese Commissie echter als een uitzonderingsmaatregel gezien, en niet als standaardpraktijk voor de omgang met natuur in speciale beschermingszones.

 

 

I.h.k.v. het Nooddecreet wordt sinds 2001 een compensatieplan uitgevoerd voor het Deurganckdokproject. Momenteel wordt deze compensatieverplichting nog voor een aanzienlijk deel gerealiseerd in haventerreinen met tijdelijke natuurfunctie. Het MMHA voorziet om deze tijdelijke gebieden op korte termijn in te nemen voor de inbreiding van de havenactiviteiten. Bijgevolg dienen deze tijdelijke compensaties te worden verplaatst naar gebieden met een duurzame en permanente natuurbestemming. Deze nieuwe gebieden dienen effectief actief ontwikkeld te zijn vooraleer de bestaande tijdelijke gebieden aangesneden kunnen worden voor economische ontwikkeling.

Bovendien zijn momenteel de mogelijkheden om binnen de bestaande ruimtelijke bestemmingen oplossingen te zoeken voor nieuwe compensatiedossiers uitgeput.

 

 

Om bovenvermelde redenen kunnen aanzienlijke zones binnen het huidige havengebied momenteel niet actief ontwikkeld of in concessie gegeven worden, door de aanwezigheid van actuele natuurwaarden of de inschakeling ervan als tijdelijke natuurcompensatie. Dit legt een maatschappelijk onaanvaardbare hypotheek op verdere economische ontwikkelingen binnen de betrokken speciale beschermingszones.

 

 

Om deze redenen heeft de Vlaamse regering ervoor gekozen om voor de toekomstige havenontwikkeling op de Linkerscheldeoever de piste met compensaties te vermijden en het speciale beschermingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te brengen, en zo prioritair invulling te geven aan de Europese richtlijnen. Het behalen van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken speciale beschermingszones is voor de toekomstige havenuitbreiding een basisvoorwaarde van het strategisch plan en het MMHA. De definitieve natuurkernstructuur voorzien in het MMHA voldoet aan deze opgave en biedt tegelijk een permanente oplossing voor de tijdelijke natuurcompensaties i.h.k.v. het Deurganckdokproject.

 

 

Om te kunnen vermijden dat het strategisch plan op planniveau een significant negatief effect zou hebben op de speciale beschermingszones, dient deze gunstige staat van instandhouding op duurzame wijze bereikt te zijn binnen de planhorizon van 2030.

 

 

Vanuit het principe van zuinig ruimtegebruik heeft de Vlaamse Regering met de keuze voor het MMHA de mogelijkheid voorzien om de gunstige staat van instandhouding te behalen binnen een beperktere oppervlakte, de fase I-natuurgebieden. De fase II-natuurkerngebieden krijgen de bestemming ‘agrarisch gebied’ met overdruk ‘nabestemming natuurgebied’. De nabestemming ‘natuurgebied’ wordt automatisch van kracht in 2028, tenzij zou blijken dat de instandhoudingsdoelstellingen tegen die tijd reeds duurzaam bereikt zijn binnen de fase I-gebieden. De beoordeling zal gebeuren op basis van de ecologische monitoring, en kan pas na enkele jaren inrichting en ontwikkeling gemaakt worden. Bovendien dient de gunstige staat van instandhouding bevestigd te worden op basis van een tijdsreeks van stabiele, positieve resultaten.

 

 

Voor Rechterscheldeoever konden de betekenisvolle effecten van het plan niet opgevangen worden binnen de contouren van het Vogelrichtlijngebied “De Kuifeend en Blokkersdijk” en was de de afwijkingsprocedure conform art. 36 ter van het natuurdecreet wel noodzakelijk. Daarom bevat het MMHA de realisatie van het Opstalvalleigebied, dat buiten maar in de onmiddellijke nabijheid van de betrokken speciale beschermingszone is gelegen. Deze compensatie dient, eveneens conform de bepalingen van het Natuurdecreet, actief ontwikkeld te zijn vooraleer de verdere haveninbreiding plaatsvindt.

 

 

Op 22/07/2011 keurde de Vlaamse regering het “Voorstel tot gefaseerde realisatie van de natuurkernstructuur op de Linkerscheldeoever i.h.k.v. het MMHA” goed. Hiermee hecht ze haar goedkeuring aan de doelstellingen voor de natuurontwikkeling op de Linkerscheldeoever en stelt ze het behalen van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken speciale beschermingszones voorop.

 

 

In deze fasering wordt de benodigde timing van de fase I-gebieden verder verfijnd om de meest prangende belemmeringen in de economische ontwikkeling weg te werken en de overgangsfase, waarin de compensatienoodzaak blijft dreigen, zo snel mogelijk af te ronden.

 

 

Gelet op 1) de deadline om tegen 2028 de instandhoudingsdoelstellingen maximaal te behalen binnen de fase I-natuurgebieden, 2) de huidige ongunstige staat van instandhouding voor de meerderheid van de tot doel gestelde soorten van de betrokken speciale beschermingszone, 3) het vooruitzicht op verdere havenontwikkeling i.h.k.v. het MMHA die de huidige staat van instandhouding nog meer onder druk kan brengen, 4) de dringendheid van bepaalde in het MMHA voorziene haven- en infrastructuurprojecten, 5) de in te calculeren benodigde tijd voor vergunningsaanvragen, terreinwerken en 6) de in te calculeren tijd voor natuurgerichte ontwikkeling en optimalisatie na de inrichting, afhankelijk van het tot doel gestelde habitattype, is de realisatie van de natuurgebieden op het terrein hoogdringend om de gunstige staat van instandhouding snel te bereiken.

 

 

Al de doelnatuurtypes vragen een volledige herinrichting van het gebied met een totaal nieuw landgebruik (getijdengebied, meren en moerassen, afgegraven en verzilte weilanden). Om dit herbestemd landgebruik daadwerkelijk te kunnen verwezenlijken is verwerving door de overheid de enige mogelijkheid om die inrichting daadwerkelijk te kunnen uitvoeren. Bovendien moeten deze doelen maximaal worden gerealiseerd binnen de voorziene ruimte en duurzaam worden gehaald en dat is het best gegarandeerd door het beheer daarvan bij de overheid te houden.

 

Verwerving van onroerende goederen is noodzakelijk

 

De bovenvermelde passende beoordeling voor het MMHA stelt dat: “Verder dient een ideaaltypische ontwikkeling van leefgebieden en habitats te worden verzekerd door het beheer van de beoogde natuurkerngebieden op de linker- en rechter Scheldeoever volledig af te stemmen op de natuurfunctie en de natuurdoelstellingen. Andere functies binnen de natuurkerngebieden zijn bij voorbaat niet uitgesloten maar steeds zal daarbij de zekerheid bekomen moeten worden dat medegebruik geen afbreuk doet aan de ecologische doelen.” Deze ideaaltypische ontwikkeling van leefgebieden en habitats impliceert dat de vooropgestelde natuurkerngebieden onderworpen worden aan een volledige herinrichting en een totaal nieuw landgebruik vragen.

 

De Vlaamse Regering heeft daarom op 11 september 2009 beslist tot de opmaak van een onteigeningsplan dat alleen betrekking heeft op de projecten die in de eerst volgende jaren worden voorzien, dat voor wat betreft de realisatie van natuurgebieden volgende omvat: “2.1) de verwerving van de terreinen van Nieuw Arenbergpolder, fase 1 (zijnde het oostelijk deel van de polder met oppervlakte 47,57 ha) (volgens het gewestplan (1978) bestemd als agrarisch gebied met overdruk zeehavengebied). Dit betreft de meest geschikte locatie voor de aanleg van nieuwe zilte weilanden, ter compensatie van het verdwijnen van Putten Weiden. Zilte weilanden vergen zeer specifieke abiotische en biotische condities. Een succesvolle inrichting van het gebied kan meer dan 10 jaar in beslag nemen, zodat een snelle start van de realisatie zich opdringt. Bovendien zal het gebied ingericht worden als weidevogelgebied. De monitoring van de natuurwaarden in het linkeroevergebied wijst al sinds 2003 op een tekort aan weidevogelgebied; 2.2.) Prosperpolder Zuid 1e fase (172,3 ha) en de inrichting van het gebied voor habitattype “plas en oever”. Deze zone is verbonden aan de aanleg van de derde fase van het Verrebroekdok (verdwijnen van de Verrebroekse plassen); 2.3.) Doelpolder (180,79 ha in Doelpolder Midden). Net zoals in de reeds verworven gebieden Doelpolder Noord en Brakke Kreek wordt in Doelpolder Midden een ontwikkeling voor estuariene natuur voorzien, waarvan zich een groot tekort aandient; 2.4.) Grote Geule (100,91 ha, waarvan reeds een belangrijk gedeelte verworven is) voor de uitbreiding van het bestaande natuurgebied.”

 

De verwerving van de onroerende goederen op dit onteigeningsplan maakt een noodzakelijke stap uit om de vooropgestelde natuurontwikkeling effectief te kunnen uitvoeren in de gekozen natuurkerngebieden van het MMHA. Deze stap is immers een conditio sine qua non om het natuurkerngebieden ‘Nieuw Arenbergpolder, fase 1’, ‘Prosperpolder Zuid 1e fase’, ‘Doelpolder’ en ‘Grote Geule’ te kunnen inrichten. De te nemen maatregelen van natuurontwikkeling of –inrichting, ter realisatie van deze natuurkerngebieden zijn immers bijzonder complex, rekening houdende met de streefbeelden op basis van de specifieke vereisten van de habitats en de soorten waarvoor deze natuurkerngebieden in kwestie dienen gerealiseerd te worden. Bovenvermelde streefbeelden, die verder uitgewerkt werden in de in opmaak zijnde inrichtingsplannen voor natuurkerngebieden ‘Nieuw Arenbergpolder, fase 1’, ‘Prosperpolder Zuid 1e fase’, ‘Doelpolder’ en ‘Grote Geule’, impliceren dat nagenoeg de volledige oppervlakte dient vergraven te worden ter creatie van zones geschikt voor rietontwikkeling, van plassen en poelen, getijdengebied, meren en moerassen, afgegraven en verzilte weilanden, van waterkerende dijken, dat de volledige gebieden op hydro-ecologisch vlak dienen geïsoleerd te worden ten einde de gewenste vernatting te kunnen bereiken.

 

Om al deze redenen kunnen de natuurkerngebieden niet gerealiseerd worden op vrijwillige basis door de grondeigenaars of –gebruikers. Het hoger vermelde complexe en ingrijpende karakter der te nemen maatregelen vereist de verwerving der gronden. Bovendien moeten de natuurdoelen duurzaam worden gehaald. Daarom dient het beheer van deze natuurkerngebieden bepaald te worden door de overheid.

 

 

Minnelijke verwervingen konden tot op vandaag niet of slechts zeer partieel gerealiseerd worden via aankoop in der minne

 

 

Op 1 oktober 2008 werd specifiek in voorbereiding van de realisatie van het strategisch plan voor de haven van Antwerpen een pregrondenbank Linkerscheldeoever opgericht, met meer gunstige verwervingsvoorwaarden. Die heeft voor elk van de natuurgebieden onderstaande oppervlaktes minnelijk verworven: Prosperpolder Zuid 47.630m², Nieuw Arenberg 0 m², Doelpolder Midden 0 m², Grote Geule 20.028m². In totaal zijn volgende percentages van de totaaloppervlakten per natuurgebied verworven: Prosperpolder Zuid 19,91%, Nieuw Arenberg 25,43%, Doelpolder Midden 21,13%, Grote Geule 2,33%. Op 10 maart 2009 werd specifiek in voorbereiding van de realisatie van het strategisch plan voor de haven van Antwerpen een pregrondenbank Rechterscheldeoever opgericht, met gunstige verwervingsvoorwaarden. Sindsdien zijn in het Opstalvalleigebied via die pregrondenbank 47.327 m² verworven van de totale benodigde oppervlakte van 1.725.156 m². Dit bedraagt slechts de minimale fractie van 2,74% van de gronden die nodig zijn om het Opstalvalleigebied te realiseren. Deze getallen tonen aan dat de minnelijke verwervingen die konden worden bekomen, slechts een fractie bedragen van de oppervlaktes die nodig zijn. Op basis van de ontgoochelende resultaten van de prégrondenbanken Linker- en Rechterscheldeoever die enkele jaren geleden werden opgericht met de uitdrukkelijke opdracht om minnelijke verwervingen te doen (en het resultaat daarvan), is het aangewezen daadkrachtig te handelen en over te gaan tot gerechtelijke onteigeningen.

 

 

Onteigenende instanties

 

Sinds 30 jaar verwerven de verschillende overheden, actief in het Antwerpse havengebied, op minnelijke wijze onroerend goed in het Linkerscheldeoevergebied. Dit leverde voor de voorliggende natuurgebieden onderstaande oppervlaktes op: Prosperpolder Zuid 294.426m², Nieuw Arenberg 124.150m², Doelpolder Midden 405.312m², Grote Geule 5.820m².

 

 

 

3) De hoogdringendheid

 

De hoogdringendheid van de verwerving en onmiddellijke inbezitneming van de onroerende goederen, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de herbestemde natuurgebieden binnen het GRUP vloeit samenvattend voort uit volgende motieven :

 

1) de huidige ongunstige staat van instandhouding voor de meerderheid van de tot doel gestelde soorten van de betrokken speciale beschermingszone,

2) het vooruitzicht op verdere havenontwikkeling i.h.k.v. het MMHA die de huidige staat van instandhouding nog meer onder druk zal brengen,

3) de geringe tijd die beschikbaar is voor de realisatie van de Fase I-projecten,

4) de dringendheid van bepaalde in het MMHA voorziene haven- en infrastructuurprojecten,

5) de in te calculeren benodigde tijd voor vergunningsaanvragen, terreinwerken,

6) de in te calculeren tijd voor natuurgerichte ontwikkeling na de inrichting, afhankelijk van het tot doel gestelde habitattype

en 7) het feit dat de gebieden slechts voor een zeer beperkt percentage in overheidshanden zijn en vrijwillige verwerving niet het noodzakelijke aankoopritme oplevert.

 

Hierna zal per te realiseren natuurgebied binnen het GRUP gefocust worden op de motivering van waaruit deze hoogdringendheidsvereiste blijkt en is komen vast te staan :

 

Hoogdringendheid Prosperpolder Zuid fase I

 

Voor vogelsoorten van ‘PLAS EN OEVER’ is momenteel een aanzienlijke oppervlakte geschikt habitat binnen het Vogelrichtlijngebied aanwezig. Van een gunstige staat van instandhouding is qua aantallen evenwel nog helemaal geen sprake. Uit het recentste rapport ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar’ (Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, 2011) blijkt dat slechts 2 van de 4 soorten binnen deze soortengroep de instandhoudingsdoelstellingen behaalden. Het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen door sommige soorten is te danken aan broedgevallen in haventerreinen die bij de uitvoering van het MMHA in de komende jaren hun tijdelijke natuurfunctie zullen verliezen, voornamelijk, maar niet alleen, in het gebied ‘Verrebroekse Plassen’.

 

De inname van dit tijdelijke natuurgebied voor de verlenging van het Verrebroekdok met een 3de fase betreft een prioritair havenproject dat deel uitmaakt van het MMHA. De gewenste timing van dit project - vóór afstemming met de natuurprojecten – voorzag dat de realisatie zou starten zodra een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is. Bij inname van deze bestaande gebieden met natuurfunctie moet evenwel een onmiddellijke terugval in de huidige staat van instandhouding voor deze soorten vermeden worden. Het is daarom dwingend noodzakelijk, voorafgaand aan de inname van het tijdelijk natuurgebied, een nieuw gebied te creëren dat kan instaan voor het vrijwaren van de gunstige staat van instandhouding voor deze soorten zodat een significante impact door de realisatie van het Verrebroekdok 3de fase en een daaraan gekoppelde compensatieprocedure in principe kan worden vermeden. Het gebied ‘Verrebroekse Plassen’ heeft bovendien het statuut van ‘tijdelijk compensatiegebied’ i.h.k.v. het compensatieplan voor het Deurganckdokproject. Aan deze compensatiedoelstellingen moet blijvend worden voldaan en dus moet tijdig een permanent vervanggebied worden voorzien.

 

Met de realisatie van het project Prosperpolder Zuid 1e fase kan op korte termijn een serieuze en permanente meerwaarde gecreëerd worden voor soorten van ‘Plas en Oever’, maar ook voor vogels uit andere soortengroepen (‘Riet en Water’, ‘Strand en Plas’) door de combinatie van grazige zones en riet met open water en broedeilanden van verschillende dimensies en afwerkingen. Daarom moet dit project zo vroeg mogelijk in de planning voorzien worden. De oevervegetatie en het voedselaanbod in dit gebied moeten minstens één jaar (maar idealiter 3 tot 5 jaar) de tijd krijgen om zich op te bouwen zodat alle bestaande kolonies zich kunnen verplaatsen naar het nieuwe gebied, vooraleer bestaande gebieden, i.c. Verrebroekse Plassen, volledig ingenomen kunnen worden. In het kader van de faseringsnota voor Linkerscheldeoever werd beslist dat de inname van de Verrebroekse Plassen voor de bouw van het Verrebroekdok 3de fase pas van start kan gaan na de oplevering van Prosperpolder Zuid fase I. De inname dient gefaseerd te verlopen waarbij de meest kwetsbare zones laatst worden ingenomen. In de faseringsnota is concreet voorzien dat de inrichting van het gebied Prosperpolder Zuid fase I op het terrein zou moeten kunnen starten onmiddellijk na de definitieve goedkeuring van het GRUP en 1 jaar later ingericht moet zijn.

 

Samenvattend is de onmiddellijk inbezitname van gronden voor de realisatie van Prosperpolder Zuid 1ste fase hoogdringend, gezien 1) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor soorten van vooral ‘Plas en Oever’, 2) de dringendheid van de realisatie van het Verrebroekdok 3de fase, 3) de blijvende compensatieplicht voor ‘plas en oever’ i.h.k.v. het Deurganckdokproject en 4) de i.h.k.v. de fasering overeengekomen minimale ontwikkelingstijd gelijklopend met de gefaseerde inname van de Verrebroekse Plassen. Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het natuurkerngebied Prosperpolder Zuid fase I onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel en aldus hoogdringend.

 

 

Hoogdringendheid Doelpolder

 

Vogelsoorten van ‘STRAND EN PLAS’ komen momenteel vooral voor op surrogaat-habitat, op spuitvlakten en concessieterreinen binnen de haven. Van een gunstige staat van instandhouding is qua aantallen evenwel nog helemaal geen sprake. Uit het recentste rapport ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar’ (Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, 2011) blijkt dat slechts 3 van de 8 soorten binnen deze soortengroep de instandhoudingsdoelstellingen behaalden. Behalve voor Zwartkopmeeuw worden de huidige broedaantallen grotendeels behaald binnen haventerreinen die bij de uitvoering van het MMHA in de komende jaren hun tijdelijke natuurfunctie zullen verliezen. De gebieden ‘Opgespoten MIDA’s’, ‘Gedempt deel Doeldok’, ‘Vlakte van Zwijndrecht’ hebben samen met aanvullende gebieden het statuut van ‘tijdelijk compensatiegebied’ i.h.k.v. het compensatieplan voor het Deurganckdokproject. Aan de compensatiedoelstelling voor 200 hectare ‘strand en plas’ moet blijvend worden voldaan.

 

In het kader van het project ‘2de Sluis tot de Waaslandhaven’ is al de inname voorzien of lopende van de tijdelijke of aanvullende compensatiegebieden ‘Gedempt deel Doeldok’, ‘Pompput’ en ‘spuitvak S11’. Het MMHA voorziet i.h.k.v. haveninbreiding de verdere inname van ‘Putten Plas’, ‘zone AET fase IV’ (gelegen binnen de Verrebroekse Plassen), ‘Vlakte van Zwijndrecht’, ‘Opgespoten MIDA’s’ en ‘spuitvak S11’, en dit in de periode 2013-2016. Het behalen van de tot doel gestelde compensatieoppervlakte op zwervende haventerreinen wordt hierdoor jaar na jaar moeilijker. Er moet dus tijdig een permanent vervanggebied worden voorzien waarmee blijvend kan worden voldaan aan de compensatiedoelstellingen i.h.k.v. het Deurganckdokproject. Bij de voorziene inname van deze bestaande gebieden met (tijdelijke) natuurfunctie moet een terugval in de huidige staat van instandhouding voor deze soorten vermeden worden. Daarom is het noodzakelijk voorafgaand aan de inname een nieuw gebied te creëren, dat kan instaan voor het vrijwaren van de gunstige staat van instandhouding voor deze soorten, zodat een significante impact door de realisatie van de gekoppelde havenprojecten en een daaraan gekoppelde compensatieprocedure in principe kan worden vermeden.

 

Voor de duurzame opvang van deze soorten van ‘STRAND EN PLAS’ is het estuariene complex (eindbeeld begraasd schor) dat zal ontstaan in Doelpolder (en Prosperpolder Noord) van belang. Vooral Doelpolder Midden kan op relatief korte termijn voor deze soortengroep een meer natuurlijk en duurzaam habitat bieden, ter vervanging van het surrogaat-habitat op spuitvlakten, concessieterreinen en de tijdelijke haventerreinen waar deze soorten nu voorkomen. Dit blijkt o.a. uit de “Inrichtingsvisie voor het natuurkerngebied Doelpolder” (INBO, ANB, UA en Aeolus): “Concluderend kan gesteld worden dat een zeer belangrijke doelstelling van Doelpolder erin bestaat voldoende broedgelegenheid te voorzien voor een groot aantal verschillende vogelsoorten. Voor de kust- en koloniebroeders en voor weidevogels zal dit gebied een doorslaggevende rol betekenen bij het behalen van de IHD’s.”.

 

Wat Prosperpolder noord betreft, dat momenteel in realisatie is als onderdeel van het natuurontwikkelingsproject ‘Intergetijdengebied Hedwige-Prosperpolder’, dient rekening gehouden te worden met het feit dat het ontpolderde gebied ten vroegste 10 jaar na inwerkingtreding geleidelijk aan door sedimentatie geschikt zal worden als vogelbroedgebied ‘begraasd schor’. In afwachting van het doorsteken van de Hedwigedijk en dus de inwerkingtreding van Prosperpolder Noord als estuarien gebied, zal getracht worden om binnen Prosperpolder Noord tijdelijke opvang van een deel van de doelstellingen voor kust- en koloniebroeders mogelijk te maken Deze tijdelijke opvang komt echter te vervallen op het moment dat het gebied onder getij komt. Volgens de Faseringsnota natuur LSO is dit in 2016. Tegen 2016 moet Doelpolder m.a.w. volledig klaar zijn om ononderbroken en permanente opvang voor kust- en koloniebroeders te verzekeren.

 

Er wordt ingeschat dat de werken voor de constructie van nieuwe waterkerende dijken rond Doelpolder en de bouw van een in- en uitlaatconstructie meerdere jaren (naar schatting 4) in beslag zullen nemen. I.h.k.v. de fasering werd overeengekomen dat met de inrichting van het binnengebied kan worden gewacht tot één jaar voor de vereiste einddatum van het project Doelpolder, dit is één jaar voor de dijkdoorsteek van Prosperpolder Noord, volgens de huidige timing dus 2015. Hiermee werd tegemoet gekomen aan de vraag naar het zolang mogelijk toelaten van landbouwgebruik.

 

Dit betekent concreet dat de realisatie van een grondstock, omringende dijken en een in- en uitlaatconstructie – volgens de huidige inzichten - op het terrein onmiddellijk zou moeten kunnen starten zodra een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is en dat de inrichting van het binnengebied uiterlijk moet kunnen starten in 2015.

 

Omwille van het reliëf in timing en hoogdringendheid, zal de Vlaamse Regering voor wat betreft Doelpolder Midden op korte termijn na de definitieve vaststelling van het GRUP een onteigeningsplan opmaken.

 

Samenvattend is de realisatie van Doelpolder als estuarien gebied hoogdringend, gezien 1) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor soorten van vooral ‘strand en plas’, 2) de dringendheid van de inname van resterende spuitvlakten binnen de haven, 3) de blijvende compensatieplicht voor ‘strand en plas’ i.h.k.v. het Deurganckdokproject, 4) de benodigde realisatietijd van enerzijds dijken en constructies, en anderzijds vergraving van het binnengebied en 5) de benodigde ontwikkelingstijd van estuariene natuur. Echter omwille van het reliëf in timing en hoogdringendheid, zal de Vlaamse Regering voor wat betreft Doelpolder Midden op korte termijn na de definitieve vaststelling van het GRUP een onteigeningsplan opmaken.

 

Hoogdringendheid Nieuw Arenbergpolder fase I

 

Het gebied Putten Weiden geldt momenteel als enerzijds een waardevol en goed ontwikkeld weidevogelgebied, en anderzijds als belangrijke standplaats van zeldzame en waardevolle ZILTE WEIDEVEGETATIE. In het MMHA is voorzien dat dit gebied aangesneden zal worden voor de aanleg van een ontsluitings-infrastructuurbundel, en dit tegen 2016 of vier jaar nadat een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is.

 

Er is vastgesteld dat de kwaliteit van het gebied de laatste jaren achteruit gaat door de toenemende druk op het waterpeil vanuit de nabije opspuitingen. Door het te hoge waterpeil verliest de zilte vegetatie geleidelijk aan areaal. Gezien de zeldzame soorten die hier voorkomen is transplantatie van deze unieke vegetatie naar nieuwe standplaatsen waar zowel zilte kwel als een optimaal waterpeil aanwezig zijn noodzakelijk. In het gebied Nieuw Arenbergpolder fase I zijn de potenties voor dit habitattype het grootst. Er dient echter rekening gehouden te worden met een lange ontwikkelingstijd die nodig is voor de transplantatie van de zeldzame en zeer waardevolle zilte weidevegetatie van het bestaande gebied Putten Weiden naar nieuw te ontwikkelen zilte weiden in de Nieuw Arenbergpolder. Concreet betekent dit dat de inrichting van het gebied op het terrein zou moeten kunnen starten uiterlijk één jaar nadat een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is.

 

Samenvattend is de realisatie van Nieuw Arenbergpolder fase I als zilte weiden hoogdringend gezien

1) de dringendheid van de realisatie van de zuidwestelijke infrastructuurbundel,

2) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding van de zilte vegetatie in Putten Weiden,

3) de lange benodigde natuurgerichte ontwikkelingstijd na inrichting.

 

Om de hierboven opgesomde redenen is het noodzakelijk om tijdig te beginnen met de realisatie van dit gebied. De verwerving van het natuurkerngebied Nieuw Arenbergpolder fase 1 is daarom hoogdringend. Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het natuurkerngebied Nieuw Arenbergpolder fase I onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel, m.n. de realisatie van de herbestemming, en aldus hoogdringend.

 

Hoogdringendheid uitbreidingen Grote Geule

 

Voor soorten van ‘RIET EN WATER’ zal de gecreëerde oppervlakte in het Rietveld Kallo (in 2009- 2011 gerealiseerd als compensatie i.h.k.v. Liefkenshoekspoorverbinding en als vooruitgetrokken onderdeel van de natuurkernstructuur) naar alle waarschijnlijk veel soelaas bieden. Het zal echter nog enkele jaren vergen vooraleer hier - uitgaande van de meest optimale inrichting en beheer - een goed uitgebouwd rietland tot ontwikkeling is gekomen. De oppervlakte geschikt habitat binnen de rest van het Vogelrichtlijngebied neemt gestaag af. Van een gunstige staat van instandhouding is qua aantallen nog helemaal geen sprake. De huidige aantallen worden nog voor een aanzienlijk deel behaald in haventerreinen, die in de komende vijf jaar ingenomen zouden worden. Uit het recentste rapport ‘Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar’ (Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, 2011) blijkt dat slechts 1 van de 4 soorten binnen deze soortengroep de instandhoudingsdoelstellingen behaalde. De huidige broedaantallen worden grotendeels behaald binnen haventerreinen die bij de uitvoering van het MMHA in de komende jaren hun tijdelijke natuurfunctie zullen verliezen. De verdere uitbouw van het Logistiek Park Waasland en van de restanten van de Bayervlakte zullen o.a. leiden tot verdere verliezen van broed- en fourageergebied voor deze soortengroep en dit in de periode 2013-2016 (voor wat betreft Logistiek Park).

 

De rietuitbreiding aan de Grote Geule is een belangrijk onderdeel in de natuurkernstructuur voorzien in het MMHA voor de permanente en duurzame opvang en het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor soorten van ‘riet en water’. Voor de ontwikkeling van een waardevol rietland wordt doorgaans ca. 10 jaar gerekend. Ten vroegste na 3 tot 5 jaar kan verwacht worden dat een goed uitgebouwd doch jong rietland tot ontwikkeling is gekomen, uitgaande van de meest optimale inrichting en beheer.

Concreet betekent dit dat de inrichting van het gebied op het terrein zou moeten kunnen starten één jaar nadat een definitief goedgekeurd GRUP voorhanden is.

 

Samenvattend is de bijkomende rietuitbreiding aan de Grote Geule daarom hoogdringend, gezien 1) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor soorten van ‘riet en water’, 2) de dringendheid van de realisatie van het Logistiek Park Waasland, 3) de i.h.k.v. de fasering overeengekomen minimale ontwikkelingstijd voor ‘riet en water’.

 

Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het natuurkerngebied Grote Geule onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel, m.n. de realisatie van de herbestemming, en aldus hoogdringend.

 

In het MMHA is tevens een uitbreiding van de Grote Geule met een zone ‘ZOETE WEI in natuurbeheer’ voorzien. Dit gebied vervolledigt de natuurkernstructuur zodat aan de IHD voor alle soorten kan worden voldaan. Naast het belang als broedgebied voor weidevogels, zal het gebied een belangrijke meerwaarde bieden aan de voorziene uitbreiding ‘riet en water’ als aangrenzend fourageergebied voor o.a. Bruine Kiekendief, alsook een bijdrage leveren aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedende vogels voor het SBZ-V 3.6, zoals ganzen, steltlopers. De inrichting van deze zone ‘zoete wei in natuurbeheer’ maakt samen met de kreekzone (‘Plas en Oever’) onlosmakelijk onderdeel uit van het natuurkerngebied Grote Geule, gezien het volledige gebied op hydro-ecologisch vlak dient geïsoleerd te worden teneinde de gewenste kwaliteitsvolle vernatting te kunnen realiseren. Deze zone ontsluit bovendien mee de kreekzone, waar natuur prioritair is, waardoor het risico op verstoring vermindert en de buffering van het watersysteem van de Grote Geule positief beïnvloed wordt ten behoeve van watervogels, (trekkende) zangvogels en reigerachtigen (Indeherberg et.al., 2006; ANB, 2006).

 

Hoogdringendheid Opstalvalleigebied

 

Op Rechterscheldeoever is een ‘historisch passief’ opgebouwd door de aanleg van de Main Hub in het Vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend’, en is verdere uitbreiding van spoorgebonden infrastructuur voorzien. Uit de recentste monitoringsresultaten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (Gyselings R., Spanoghe G., Van den Bergh E., Verbelen D., Benoy L., Vogels B, Lefevre A..(2011). Monitoring natuur havengebied en omgeving Antwerpen Rechteroever. Resultaten van het monitoringjaar 2010, Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R.2011.11). Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel) blijken nog tekorten t.o.v. de instandhoudingsdoelstellingen voor Blauwborst, Roerdomp, Kuifeend en Bergeend.

 

Naar analogie met de Linkerscheldeoever is ook voor de Rechterscheldeoever een faseringsnota opgesteld, in feite als actualisatie van het stappenplan horend bij het het zogenaamde ‘Combinatievoorstel voor de noordoostelijke havenrand” (2005). In dat stappenplan werden afhankelijkheidsrelaties overeengekomen, die aangeven op welke manier de verschillende deelprojecten van het combinatievoorstel aan elkaar gelinkt zijn en gekoppeld moeten worden uitgevoerd. De faseringsnota respecteert deze afhankelijkheidsrelaties, kadert de reeds gerealiseerde fase 1 van het compensatiegebied Opstalvalleigebied in de reeds gerealiseerde havenprojecten en de timing van de nog te realiseren 2de fase van het Opstalvalleigebied in de verdere ontwikkeling van het Vormingsstation Antwerpen Noord en het Logistiek park Schijns. Zo wordt de verdere realisatie van het economische luik van het combinatievoorstel in overeenstemming gebracht met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken vogelrichtlijngebied ‘De Kuifeend’.

 

De compensatie in het Opstalvalleigebied fase 2 omvat, aansluitend aan het reeds gerealiseerde Opstalvalleigebied fase 1, de ontwikkeling van rietmoeras, natte ruigte waterpartijen met diep en ondiep water en natte graslanden met rietslootjes. Er moet dus rekening gehouden worden met de benodigde ontwikkelingstijd van deze nieuwe leefgebieden. De ontwikkeling tot een aaneengesloten waardevol rietland neemt in normale omstandigheden meerdere jaren in beslag en is moeilijk exact te voorspellen. Net na de inrichting zal het gebied vooral als ‘plas en oever’ functioneren aangezien de eerste jaren relatief weinig rietvegetatie zal voorkomen. In overeenstemming met de afhankelijkheidsrelaties dienen in elk geval de oevervegetatie en het voedselaanbod in dit gebied minstens één jaar de tijd te krijgen om zich te ontwikkelen onder de meest gunstige omstandigheden, vooraleer bestaande gebieden, i.c. Verlegde Schijns en Binnenmoeras, ingenomen kunnen worden.

 

Concreet betekent dit dat de inrichting van het Opstalvalleigebied fase 2 moet kunnen starten in 2014 en tegen eind 2015 afgewerkt moet zijn, zodat na een jaar ontwikkelingstijd en een gunstige evaluatie van de evolutie van het compensatiegebied, de gelinkte havenprojecten kunnen starten in 2017.

 

Samenvattend is de realisatie en de verwerving van het Opstalvalleigebied fase 2 hoogdringendheid gezien 1) het ‘historisch passief’, onstaan door de aanleg van de Main Hub 1 in het Vogelrichtlijngebied De Kuifeend, 2) de huidige ongunstige en niet duurzame staat van instandhouding voor de soorten roerdomp, blauwborst, kuifeend en krakeend, 3) de ontwikkeling van het Logistiek park Schijns ter hoogte van de verlegde Schijns, welke momenteel 30% van de populatie blauwborst herbergt, 4) de ontwikkeling van NMBS-projecten in het Binnenmoeras en terreinen grenzend aan de verlegde Schijns die momenteel eveneens van belang zijn voor blauwborst en bruine kiekendief en 5) de benodigde ontwikkelingstijd voor de habitats die noodzakelijk zijn om deze soorten te huisvesten. Om de hierboven opgesomde redenen is de onmiddellijke verwerving en inbezitname van het Opstalvalleigebied fase 2 onontbeerlijk voor de realisatie van het onteigeningsdoel, m.n. de realisatie van de herbestemming, en aldus hoogdringend.

 

 

 

 

 

8.3.2 Motiveringsnota voor de onteigening van Doel

 

 

8.3.2.1 Situering

 

 

Op 11 september 2009 besloot de Vlaamse Regering de planvariant ‘het Maatschappelijk Meest Haalbaar Alternatief’, met bijhorende milderende en natuurcompenserende maatregelen, te hanteren voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen. Ook besliste de Vlaamse Regering dat in het kader van het principieel programma voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen er een aantal prioritair te onteigenen gebieden waren.

De bevoegde ministers werden gelast met de verdere uitwerking van dit alternatief, onder andere door de opmaak van een GRUP in overeenstemming met het principieel programma, alsook door de opmaak van het bijbehorende onteigeningsplan.

 

Het GRUP afbakening zeehavengebied Antwerpen vertaalt de bovenstaande beslissingen en werkt een aantal ruimtelijke herbestemmingen uit, waaronder de herbestemming van Doel-centrum - door de beslissing van 11 september 2009 als prioritair te onteigenen aangeduid - van woongebied (met culturele, historische en/of esthetische waarde) naar zeehavengebied.

In onderhavige toelichting wordt de noodzaak van de onteigening in het licht van de definitieve herbestemming van Doel-centrum naar zeehavengebied toegelicht vanuit het besliste beleid sinds 1998, evenals vanuit de ontwikkelingen in het dorp zelf ten gevolge van de uitvoering van dit uitdoofbeleid.

 

De planologische vertaling van het besliste beleid in het gewestplan ‘Sint-Niklaas-Lokeren’ van 8 september 2000 wordt door het GRUP bevestigd.

Het verdwijnen van de woonfunctie van Doel is het vaststaande uitgangspunt en het steeds bevestigde principe uit het eerder besliste beleid.

De Vlaamse Regering besliste in 1998 dat de haven op de linker-Scheldeoever zal uitgebreid worden in het besef dat dit ten koste van het dorpscentrum van Doel zou zijn en heeft daar tot op heden ook steeds naar gehandeld.

 

 

8.3.2.2 Referentiesituatie – Doel tot 1998

 

De toestand waarin Doel zich eind jaren ’90 bevond, was reeds het resultaat van historische processen die op Doel inwerkten.

Eind jaren ’60 stelde het voorontwerp van het gewestplan een bouwstop in voor het woongebied Doel. Ook in het ontwerp-gewestplan werd het woongebied van Doel als industriegebied ingekleurd. Het gewestplan van 1978 wijzigde de oorspronkelijke planbestemming van industriegebied terug in woongebied.

 

Uiteraard heeft deze historiek ook zijn gevolgen gehad op de socio-culturele, demografische en economische situatie te Doel eind jaren ‘90.

Het bevolkingscijfer van Doel daalde tussen 1972 en 1987 voortdurend. In de jaren ’90 keerde deze trend en werd een lichte bevolkingsaangroei vastgesteld. Toch bleef de bevolkingsdichtheid van Doel bijzonder laag, ook in verhouding tot deze van de gemeente Beveren.

De bevolking vertoonde een demografisch profiel met een groot aantal personen ouder dan 65 jaar, al viel er in de jaren ‘90 terug een stijging op te merken van het aantal jongeren en personen binnen de groep van de actieve bevolking.

De plannen voor de bouw van een containerdok die midden de jaren ‘90 bekend werden, deden de bevolkingsaantallen echter onmiddellijk terug dalen.

Op 20 januari 1998 waren er in de dorpskern van Doel 255 ‘bewoonde’ percelen, waarvan 228 in particuliere eigendom.

 

Het aantal Doelenaars dat eind jaren ’90 werkzaam was (als werknemer) in het eigen dorp was eerder beperkt. Wel waren er in Doel 44 handelszaken (met inbegrip van vrije beroepen) geregistreerd. Voor de dagelijkse inkopen konden de inwoners van Doel in de dorpskern zelf terecht.

 

Voor specifieke artikelen of specifieke diensten waren de Doelenaars aangewezen op andere gemeenten. De vrije beroepen waren niet sterk vertegenwoordigd in het dorp, er was geen arts of apotheek.

De landbouwsector was in Doel ruim vertegenwoordigd met 42 landbouwbedrijven en een totale oppervlakte cultuurgrond van meer dan 900 ha. De landbouwgronden waren hoofdzakelijk gelegen in de Grote Doelpolder en de Prosperpolder. Wat de tewerkstelling in de landbouw betreft, waren naar schatting een zestigtal personen in de landbouwsector actief.

Het haventje van Doel, dat volgens het gewestplan in recreatiegebied gelegen is, had een dertigtal aanlegplaatsen beschikbaar. Tevens was er nog een tweede haventje, nl. dat van Prosperpolder.

 

Doel kende verder een niet onbelangrijk wandel- en fietstoerisme. De dorpskern met typisch dambordpatroon, de Scheldedijk, het Hooghuis en de oude Molen vormden toeristische attractiepunten. Ook de nabijgelegen polders waren aantrekkelijk voor wandelaars en fietsers.

Tot 1991 voer er dagelijks een veerdienst tussen Doel, Fort Liefkenshoek en Lillo. Deze veerdienst werd in 1992 opgeheven ten gevolge van de openstelling van de Liefkenshoektunnel. Vervolgens werd een veerdienst opgestart met een beperkte bediening gericht op recreatie en toerisme.

Hotels waren in Doel niet aanwezig, enkel een logementshuis. Daarentegen waren er wel enkele restaurants en cafés.

 

Algemeen kan geconcludeerd worden dat Doel eind jaren 1990 vanuit sociaal oogpunt als een leefbaar dorp kon beschouwd worden. Desondanks was vanaf 1995 – met de startnota van het Deurganckdok – de invloed op de socio-demografische evolutie in Doel duidelijk zichtbaar.

 

 

8.3.2.3 Beslist beleid

 

De Vlaamse Regering besliste op 20 januari 1998, op basis van verschillende wetenschappelijke studies, dat de leefbaarheid van Doel ingrijpend zou wijzigen door de bouw van het containerdok-west (Deurganckdok) en dat de leefbaarheid van Doel niet kon worden gewaarborgd en verder achteruit zou gaan naarmate de industrialisatie zou voortschrijden.

Het gaat o.m. om volgende studies:

• Technum (1997). Leefbaarheidsstudie Doel: Containerdok West en uitbreiding van de Waaslandhaven. Brussel: Administratie Waterwegen en Zeewezen.

• Economic and Strategic Evaluation Group – Technum (1997). Raming van de economische betekenis van het havenuitbreidingsgebied en evaluatie van de effecten van de ontwikkeling inzonderheid op de leefbaarheid van Doel.

 

De Vlaamse Regering kwam op basis van deze studies tot de conclusie dat de leefbaarheid van Doel op termijn niet kon gegarandeerd worden en oordeelde dat onteigening van dit gebied de enige oplossing was. Bovendien was de invloed van de startnota van het Deurganckdok reeds voelbaar geweest op de situatie in Doel-centrum wat als een duidelijke voorbode kon worden gezien van de uiteindelijke impact van het Deurganckdok zelf.

 

Vanaf het ogenblik dat de Vlaamse Regering deze beslissing nam, heeft ze consequent naar deze beslissing gehandeld en al het mogelijke gedaan om de verwervingen correct uit te voeren. Er werd dan ook reeds een eerste aanzet gegeven voor het Sociaal Begeleidingsplan.

 

De onleefbaarheid van Doel en de daarop volgende verwervingen werden daarop dan ook gesteld als uitgangspunt te moeten dienen voor het opstellen van het Strategisch Plan Linkerscheldeoever.

 

Hieronder wordt een niet-limitatief overzicht gegeven van het eerder besliste beleid aangaande Doel, met vermelding van de verschillende beslissingen van de Vlaamse Regering en een beknopte duiding van de inhoud van die beslissingen.

 

Op 20 januari 1998 besliste de Vlaamse Regering 14 tevens dat:

• Inzake de deelgemeente Doel werd de Vlaamse minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening gelast om een gemengde werkgroep op te richten. Die werkgroep werd belast met de uitwerking van een globaal begeleidingsplan (= Sociaal Begeleidingsplan Doel).

 

Dat plan was het eerste in zijn soort en kwam er op nadrukkelijke vraag van het overgrote deel van de inwoners van Doel en van de gemeente Beveren.

• Het op te maken Strategisch Plan voor het Linkerscheldeoevergebied dient uit te gaan van de uiteindelijke ‘onleefbaarheid van Doel en de daaropvolgende onteigeningen’.

 

Op 24 juli 1998 15 keurde de Vlaamse Regering dit Sociaal Begeleidingsplan goed. In diezelfde beslissing bevestigde de Vlaamse Regering nogmaals de opdracht aan de Maatschappij voor het Haven-, Grond- en Industrialisatiebeleid van het Linkerscheldeoevergebied (Maatschappij LSO) van

20 januari 1998 om over te gaan tot de onteigening van de dorpskern van de gemeente Doel en Mida1.

De Maatschappij LSO gaf uitvoering aan deze opdracht door minnelijke verwervingen met de inwoners uit te werken.

 

Op 25 mei 1999 16 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan de nota ‘Principes met betrekking tot het Strategisch Plan Linkerscheldeoever’ zoals opgesteld door de werkgroep Strategisch Plan Linkerscheldeoever. Die nota bevestigt alle elementen van het tot dan toe gevoerde beleid aangaande Doel.

 

Op 1 juni 1999 17 werd bij besluit van de Vlaamse Regering de beslissing tot uitbreiding van het zeehavengebied ruimtelijk vertaald door een wijziging van het gewestplan Sint-Niklaas - Lokeren. Het betreft hier enerzijds een beslissing m.b.t. de definitieve vaststelling van de 1ste wijziging van dit

gewestplan en anderzijds een beslissing m.b.t. de voorlopige vaststelling van de 2de wijziging van dit gewestplan. Wat betreft Doel waren beide beslissingen coherent met de eerder genomen beslissingen, met name de herbestemming van het dorp tot zeehavengebied.

 

De Vlaamse regeringsverklaring van 13 juli 1999 bepaalde dat de beslissing in verband met de containerterminal Deurganckdok bevestigd werd en zou worden uitgevoerd, en dat ondertussen het Sociaal Begeleidingsplan verder werd uitgevoerd. Het Vlaamse Regeerakkoord 18 bood uitdrukkelijk

garanties aan de sociale benadering waartoe de vorige Vlaamse Regering op 24 juli 1998 besloot en welke voorzag in een doorlopen van dit plan tot 31 december 2003. Dat impliceerde dat vanaf 1 januari 2004 zou overgegaan worden tot gedwongen onteigeningen, zoals eerder werd voorzien.

 

Op 19 mei 2000 en 26 mei 2000 19 nam de Vlaamse Regering de beslissing inzake de ‘Evolutie van de leefbaarheid van de woonkern Doel in de gefaseerde ontwikkeling van het havengebied in het Linkerscheldeoevergebied’.

In deze beslissing werd vooreerst akte genomen van de Leefbaarheidsstudie (opgesteld door consultancybureau DHV-Iris).

Vervolgens werd, voortbouwend op de nota “Principes met betrekking tot het Strategisch Plan Linkerscheldeoever” het kader vastgesteld waarbinnen de besluitvorming omtrent verdere havenontwikkeling diende plaats te vinden – met name te onderwerpen aan en voorafgegaan door een onderzoek dat zich zou uitspreken over fasering, noodzaak en uitvoeringsmodaliteiten voor de bouw van een tweede containerdok op het grondgebied van de woonkern van Doel.

 

Specifiek met betrekking tot Doel werden eveneens een aantal beslissingen getroffen:

 

 

- Zo werd beslist om het Sociaal Begeleidingsplan verder uit te voeren. Er kon uiterlijk tot 31 december 2003 gebruik gemaakt worden van het Sociaal Begeleidingsplan.

- Vanaf 1 januari 2004 zou dan de procedure worden opgestart om over te gaan tot de gedwongen onteigening van het dorp Doel.

- De woonkwaliteit en woonzekerheid van de woonkern Doel werd via het tijdelijk bewoningsrecht bestendigd.

- De tijdelijkheid van dit bewoningsrecht verkreeg een concrete invulling, met name tot de datum van de aflevering van een bouwvergunning voor een tweede getijdendok, die op dat moment ‘ten vroegste’ in het jaar 2007 werd verwacht.

- Het tijdelijk bewoningsrecht was territoriaal beperkt tot de woonkern Doel 20.

- Aan de minister bevoegd voor huisvesting, werd de opdracht toevertrouwd om de nodige initiatieven te nemen om de woonzekerheid en de woonkwaliteit in de woonkern van Doel te bestendigen.

- Aan de minister bevoegd voor ruimtelijke ordening werd de opdracht toevertrouwd om de nodige initiatieven te nemen om de stedenbouwkundige voorschriften in die zin aan te passen waardoor instandhoudings- en renovatiewerken aan de gebouwen in de dorpskern van Doel mogelijk zouden worden, voor zover dat geen juridische problemen zou scheppen.

Voor zover in hoger vermelde beslissing de ‘leefbaarheid van Doel’ aan de orde was, blijkt uit bovenstaande duidelijk dat het hier steeds ging over tijdelijke maatregelen, en geenszins om het soort maatregelen waartoe – overeenkomstig het DHV-Irisconsulting onderzoek – zou moeten besloten worden indien men de leefbaarheid van het dorp Doel ook op lange termijn had willen handhaven.

 

Op 8 september 2000 keurde de Vlaamse Regering het besluit goed houdende de definitieve vaststelling van het plan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestplan St.-Niklaas - Lokeren op het grondgebied van de gemeenten Beveren, Sint-Gillis-Waas en Stekene. Het gewestplan verving grotendeels het gewestplan Sint-Niklaas Lokeren van 7 november 1978, waarin de dorpskern van Doel werd aangeduid als woongebied.

Om met deze wijziging van het gewestplan de juridische basis voor de uitvoering van het Sociaal Begeleidingsplan te versterken werd met volgende punten rekening gehouden:

• Doel en omgeving werden herbestemd naar zeehavengebied type 3 (Z3-gebied), waardoor instandhoudings- en renovatiewerken die met de leefbaarheid verband hielden, werden toegestaan. De finaliteit van het gebied als zeehavengebied type 2 bleef echter duidelijk bestaan. De tijdelijke maatregelen hadden betrekking op de veiligheid en gezondheid van de inwoners van Doel in die periode.

• Ten zuiden en ten zuidwesten van Doel werd een reservatiestrook voor een leefbaarheidsbuffer ingetekend. De realisatie van deze buffer moest garanties bieden voor het behoud van de leef- en woonkwaliteit, zelfs met de aanleg en uitbating van de containerterminal ter hoogte van het Deurganckdok tot het reservatiegebied zeehavengebied type 2 zou worden gerealiseerd.

Dit besluit maakt met andere woorden duidelijk dat de beslissing om (tijdelijk) de leefbaarheid van Doel te garanderen niets veranderde aan het besluit dat Doel en omgeving werden herbestemd tot zeehavengebied.

 

Op 27 april 2001 besliste de Vlaamse Regering 21 de Intercommunale Vereniging van het Land van Waas (nu Interwaas) te gelasten onmiddellijk te starten met de realisatie en de invulling van het tijdelijk bewoningsrecht in de woonkern Doel. Omwille van het behoud van de woonkwaliteit in de woonkern van Doel werd tot 31 december 2006 ook nieuwe bewoning toegestaan in de op dat moment nog niet-bewoonde woningen. Om te vermijden dat er vanaf 2007 een groot aantal van die bewoners niet zou wensen te vertrekken, moesten er in de overeenkomsten daaromtrent duidelijke clausules opgenomen worden. Die nieuwe bewoners zouden geen eigenaars zijn, noch klassieke huurders en konden dus geen vergoeding eisen voor het feit dat zij de woning dienden te verlaten. Tevens werd beslist dat, omwille van de woonzekerheid, door de Intercommunale Vereniging van het Land van Waas aan de inwoners van de woonkern Doel die binnen het toepassingsgebied van het

Sociaal Begeleidingsplan vielen, tot 31 december 2006 een zakelijk recht van bewoning 22 verleend kon worden volgens eenzelfde model van overeenkomst.

 

Op 14 december 2001 keurde het Vlaamse Parlement het decreet goed ‘voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot openbaar belang gelden’ ook wel het Nooddecreet 23 genoemd. De aanleiding daarvoor was de schorsing van de stedenbouwkundige vergunningen voor het Deurganckdok door de Raad van State eerder dat jaar 24. In artikel 2 van dit decreet wordt onder meer de aanleg van een leefbaarheidsbuffer tussen Doel en de terreinen van het Deurganckdok van groot algemeen belang verklaard.

In toepassing van het Nooddecreet, verleende de Vlaamse Regering op 18 maart 2002 een stedenbouwkundige vergunning voor de realisatie van deze ‘leefbaarheidsbuffer’. Het Vlaams Parlement bekrachtigde die vergunning op 29 maart 2002. In die vergunning wordt er onder meer uitdrukkelijk op gewezen dat de buffer ingericht diende te worden om de woonkwaliteit van de woonkern Doel te bestendigen tot het zeehavengebied werd gerealiseerd. Ook dit is in lijn met het eerder besliste beleid aangaande Doel.

 

Het Vlaamse Parlement verklaarde op 21 december 2001 het Sociaal Begeleidingsplan Doel van openbaar nut.

 

Het gewestplan ‘Sint-Niklaas-Lokeren’ van 8 september 2000, met daarin onder meer de bestemmingswijziging van Doel naar zeehavengebied, werd op 30 juli 2002 door de Raad van State geschorst in het kader van het vernietigingsberoep tegen genoemd gewestplan 25.

Deze schorsing gebeurde op grond van het ernstig bevonden middel dat er onduidelijkheid kon gelden of de in het gewestplan beschreven compenserende maatregel voor de SBZ nr. 3.6. ‘Schorren en polders van de Beneden Schelde’, behorend tot het gebied van communautair belang nr. 6 ‘Schelde en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Wetteren’, wel een volwaardige natuurcompensatie zou zijn. De Raad besloot, middels het tussenarrest van 11 maart 2009, dat de verzoekende partijen niet aantonen dat niet alle maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft zoals vereist door artikel 6, lid 4 van de habitatrichtlijn. Het onderdeel is aldus ongegrond. Dit werd dus afgewezen en vervolgens werden de andere rechtsmiddelen onderzocht door de Raad van State.

Op 27 oktober 2009 werd door het Auditoraat bij de Raad van State een verslag opgemaakt omtrent diens onderzoek naar de overige middelen in het kader van de procedure tot vernietiging. De Auditeur besloot dat het merendeel van de middelen onontvankelijk zijn en voor het overige werden alle middelen ongegrond bevonden. Ondermeer op basis van de wettigheids- en proportionaliteitstoets (het economische welzijn van het land moet worden afgewogen tegen een aantal individuele belangen) werd er geen schending vastgesteld.

De verzoekende partijen betwistten ter zitting, nl. op 26 maart 2010, het gezag van gewijsde van het tussenarrest van 11 maart 2009, en de heroverweging van dat arrest werd gevraagd. Bovendien werden er ook opmerkingen geformuleerd die betrekking hadden op de wijze van totstandkoming van dat arrest binnen de kamer. Gelet op de bepalingen van het gerechtelijk wetboek omtrent de wrakingsgronden, besloten de raadslieden in het tussenarrest van 21 juni 2010 daarom dat zij zich geheel van de verdere behandeling van deze zaak moesten onthouden.

Er werd bijgevolg in het vooruitzicht gesteld dat de zaak zou worden hernomen met drie andere leden van de afdeling bestuursrechtspraak, en dit op de openbare terechtzitting van 17 september 2010. Deze zitting werd uitgesteld, voor onbepaalde tijd.

Daarbovenop vroegen verzoekende partijen ook de herziening van het arrest van 11 maart 2009, alsook de wraking van de auditeur. Op 1 oktober 2010 werd er door de Raad beslist dat het wrakingsverzoek kon worden afgewezen.

 

Inmiddels werd er een memorie van antwoord ingediend voor het Vlaamse Gewest, een memorie van wederantwoord voor de verzoekende partijen, en een memorie tot tussenkomst vanwege het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen.

Als volgende stap in de procedure diende de Auditeur een nieuw auditoraatsverslag in, omtrent het verzoek tot herziening van het tussenarrest van 11 maart 2009.

Volgens de auditeur zou het ingestelde middel ontvankelijk zijn. Ook omtrent de gegrondheid van het verzoek tot herziening besluit de auditeur dat er aanleiding is tot herziening, en dat het verzoek tot herziening gegrond is.

De Raad van State stelde deze zaak voor beoordeling vast op 23 maart 2012.

 

Anno 2012 werd de schorsing van genoemd gewestplan bijgevolg nog niet ongedaan gemaakt, wat de uitvoering van het beslist beleid verhinderd heeft. Dit is een van de vele elementen van rechtsonzekerheid betreffende Doel.

 

De Vlaamse Regering keurde op 7 november 2003 het 'Voorstel voor de inhoud van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) fase 1 voor de Waaslandhaven en omgeving’ goed 26. Dit RUP wijzigde de ruimtelijke bestemming van de dorpskern van Doel niet.

 

De regeringsverklaring van de Vlaamse Regering van 22 juli 2004 vermeldt: “Wat Doel betreft wordt de beslissing van de Vlaamse Regering van 19 mei 2000 onverkort uitgevoerd.”

Die visie bevestigt dat de locatie Doel binnen de planperiode van het Strategisch Plan haar functie als woonkern verliest als gevolg van reeds beslist beleid.

 

Om ook na 31 december 2006 rechtszekerheid te creëren voor de betrokken houders van een zakelijk recht van bewoning, richtte de Maatschappij LSO in december 2006 een brief aan hen. Daarin werd meegedeeld dat een stilzwijgende verlenging van het ondertekende contract aan dezelfde voorwaarden voor onbepaalde duur toegestaan werd. Hieraan kon te allen tijde een einde gesteld worden met een vooropzegging per aangetekend schrijven van drie maanden door elk van de partijen. Zo werd aan de houders van een zakelijk recht van bewoning de nodige rechtszekerheid gegeven in afwachting van een nieuwe beslissing ter zake van de Vlaamse Regering.

 

Op 23 maart 2007 besliste de Vlaamse Regering op voordracht van minister Kris Peeters om het tijdelijk woonrecht te verlengen tot uiterlijk 31 augustus 2009.

Het was ondertussen bekend dat er in 2007 geen bouwvergunning voor een 2de getijdedok zou worden afgeleverd, wat een nieuwe beslissing van de Vlaamse Regering aangaande het tijdelijk woonrecht in Doel vereiste. De duurtijd van het tijdelijke woonrecht werd dus absoluut losgekoppeld van de start van de realisatie van een tweede containergetijdedok. Het werd duidelijk beoogd de bewoning na 31 augustus 2009 te doen aflopen.

Nieuwe inwoners wenste men niet meer toe te laten en de leegstaande huizen zouden worden afgebroken via een zogenaamd ‘gefaseerd afbraakbeleid’. Er werd ook aangegeven dat met het GRUP de aanduiding van de nieuwe ruimtelijke bestemming van Doel zou gebeuren.

Met die beslissing 27 gelastte de Vlaamse Regering, de Maatschappij LSO een aantal maatregelen te nemen betreffende haar bebouwde eigendommen in Doel. Allereerst werd, en dit gelet op de dalende woonkwaliteit in de woonkern van Doel, de regeringsbeslissing van 27 april 2001 om geen nieuwe bewoning toe te staan na 31 december 2006, bevestigd. Voor de bestaande contracten van zakelijk recht van tijdelijke bewoning werd de termijn éénmalig verlengd tot 31 augustus 2009, mits de betrokken houders van het recht daarmee hun uitdrukkelijk akkoord betuigden. Deze termijn moest de toenmalige bewoners toelaten om elders tijdig nieuwe huisvesting te vinden. De bewoners op wie het zakelijke recht van tijdelijke bewoning van toepassing was, werden tijdig nogmaals op de hoogte gebracht van het einde van dit tijdelijke bewoningsrecht. Ten slotte dienden de woningen die leeg kwamen te staan, te worden afgebroken, beginnende met de woningen die niet meer in overeenstemming waren met de Vlaamse Wooncode. Er dient toegelicht te worden dat van de gebouwen van de Maatschappij LSO in Doel een evaluatie werd gemaakt van de mate waarin de bouwfysische toestand overeenstemde met de Vlaamse Wooncode

 

Het regeerakkoord 2009-2014 van 15 juli 2009 bevestigt de uitvoering van de doelstellingen in het Ruimtelijk Structuurplan tot afbakening van de haven. Het gebied ‘Saefthinghe’ wordt volgens dit regeerakkoord ingericht als havengebied overeenkomstig het ‘meest maatschappelijk haalbaar alternatief’ van het plan-MER.

 

De conclusie uit het voorgaande is dat de Vlaamse Regering heeft telkens consequent beslissingen genomen heeft waarbij het verdwijnen van Doel-centrum als woongebied het uitgangspunt is.

Dit beslist beleid, en hoe daarmee werd omgegaan heeft uiteraard een invloed gehad op het ontstaan van de huidige situatie ter plaatse.

 

 

8.3.2.4 Resultaat van deze voorgeschiedenis op de huidige situatie uitvoering beslist beleid

 

4.a) Minnelijke verwervingen en bewonersaantal

 

Sinds 1999, na de beslissing van de Vlaamse Regering van 20 januari 1998, konden de eigenaars hun eigendommen minnelijk verkopen aan de Maatschappij LSO en zo instappen in het Sociaal Begeleidingsplan Doel.

Reeds in 2001 kwam het milieueffectenrapport voor het Deurganckdok tot de conclusie dat de sociaal- organisatorische structuur van Doel snel achteruit ging en dat veel bewoners voor de regelingen van het Sociaal Begeleidingsplan kozen.

Het MER Deurganckdok kwam tot de vaststelling dat er vanuit milieuhygiënisch perspectief geen doorslaggevende elementen waren om te besluiten tot onleefbaarheid, maar het MER Deurganckdok stipte evenwel aan – zich baserend op de hogervernoemde Leefbaarheidsstudie van DHV- Irisconsulting - dat op het gebied van socio-economische leefbaarheid de voorwaarden in 2001 reeds niet meer vervuld waren om tot socio-economische leefbaarheid te kunnen besluiten. De objectieve elementen die in het DHV-Irisconsultingrapport bepalend waren bij beoordeling van leefbaarheid en door het MER Deurganckdok 2001 werden overgenomen zijn:

• neerwaartse spiraal van het bevolkingsaantal

• verstoring van de demografische structuur

• degradatie van het sociaal weefsel

• verdwijnen van de voorzieningen

 

Bovendien werd het als quasi onmogelijk geacht dat die situatie nog kon worden gekeerd. De conclusie van het MER was dan ook duidelijk: reeds in 2001 was Doel op basis van deskundige analyse onleefbaar geworden.

De conclusie die de opstellers van het MER daaruit trokken, was dat de maatregelen om de inwoners van Doel te beschermen tegen de gevolgen van de havenactiviteiten slechts een tijdelijk karakter konden hebben 28.

Op 20 januari 1998 telde de dorpskern van Doel 645 inwoners. Het inwoneraantal is sinds 31 december 2003 verder gedaald, ondanks de regularisatie van personen die zich in orde stelden met het tijdelijk bewoningsrecht na het kraken van een woning. In de periode 2004-2007 vertrokken 78 oorspronkelijke Doelenaars uit de woonkern van Doel. Op 1 januari 2008 woonden er nog 63 van de oorspronkelijke inwoners, dit is 10% ten overstaan van het totale aantal van oorspronkelijke inwoners die op 20 januari 1998 nog in de dorpskom van Doel woonden. De overige 137 inwoners zijn zich dus na 20 januari 1998 in het centrum van Doel komen vestigen. Deze laatsten waren op de hoogte van de tijdelijkheid van hun situatie in Doel. Op 1 januari 2008 woonden, volgens het bevolkingsregister van de gemeente Beveren, in de dorpskern van Doel in totaal nog 200 inwoners. Dit is een daling met 69% op 10 jaar tijd.

 

Die daling van het inwoneraantal werd versneld door volgende factoren:

• Het Sociaal Begeleidingsplan dat op 31 december 2003 afliep, begeleidde inwoners die wilden vertrekken of hun eigendommen vrijwillig te koop aanboden aan de Maatschappij LSO. Ten gevolge daarvan woonden er op 31 december 2003 in het centrum van Doel nog 159 inwoners van de 645 die op 20 januari 1998 ingeschreven waren. Het totale inwonertal in het centrum bedroeg op 31 december 2003 echter nog 250 29.

• De sociaal-organisatorische structuur ging verder achteruit. Op 1 september 2003 werd de dorpsschool gesloten toen bleek dat nog slechts 4 kleuters en 4 leerlingen waren ingeschreven. Samen met de afname van de bevolking is ook het verenigingsleven en de lokale middenstand uit het dorp verdwenen.

 

Op 14 maart 2012 wonen er nog 30 personen (20 bewoonde huizen) te Doel-centrum.

Daarvan zijn er 21 oorspronkelijke Doelenaars en 9 personen die via het zakelijk recht van tijdelijke bewoning in Doel belandden. Met andere woorden hebben 624 van de ‘oorspronkelijke’ Doelenaars uit de dorpskern (96 %) Doel intussen verlaten.

 

Tot op heden heeft de Maatschappij LSO ongeveer 95 % van het voormalige privéwoningpatrimonium van de dorpskern van Doel aangekocht. Slechts 15 woningen in de dorpskom zijn nog eigendom van particulieren.

 

Schematisch samengevat geeft dat volgend overzicht:

 

 

 

 

20/01/1998

31/12/2003

01/01/2008

14/03/2012

Inwoners Doel Centrum

645

250

200

30

- Waarvan

oorspronkelijke

Doelenaars

Idem: 645

159

63

21

- Waarvan bewoners

met zakelijk recht van tijdelijke bewoning

0

91

137

9

Woningen in particulier

eigendom

228

/

/

15

 

 

 

CONCLUSIE

Om de herbestemming die wordt opgelegd in het GRUP ten volle te realiseren, dienen ook deze resterende woningen te worden verworven. Alle eigenaars hebben ruim voldoende tijd gekregen hebben om voor een minnelijke schikking met de overheid te opteren. Wanneer zij gedurende heel die periode geen gebruik maken van dat aanbod tot minnelijke schikking, is het logische gevolg dat zij onteigend worden. Daarom dient er een onteigeningsplan voor Doeldorp te worden bijgevoegd bij het GRUP. Door middel van de uitvoering van dit onteigeningsplan kan de ruimtelijke bestemming worden gerealiseerd.

Er is bijgevolg een concrete noodzaak tot onteigenen in het licht van de realisatie van de ruimtelijke plannen.

 

 

De inwoners die in der minne hun eigendom verkochten, behielden een bewoningsrecht, dat aanvankelijk gegarandeerd werd tot 1 januari 2007. De Vlaamse Regering besliste eind 2006 om de termijn voor het bewoningsrecht voorlopig te verlengen. Voor de bestaande contracten van zakelijk recht van tijdelijke bewoning werd de termijn eenmalig verlengd tot 31 augustus 2009, mits de betrokken houders van het recht daarmee hun uitdrukkelijk akkoord betuigden (beslissing van de Vlaamse Regering van 23 maart 2007).

Deze termijn moest de toenmalige bewoners toelaten om elders tijdig nieuwe huisvesting te vinden. De bewoners op wie het zakelijke recht van tijdelijke bewoning van toepassing was, werden tijdig nogmaals op de hoogte gebracht van het einde van dit tijdelijke bewoningsrecht.

 

Omtrent de beperkte groep bewoners die momenteel een zakelijk recht van tijdelijke bewoning hebben, is sindsdien een juridisch kluwen ontstaan:

- Zo is er de zaak voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; waar de Belgische staat procespartij is ten overstaan van een aantal bewoners.

- Er dienden door de Maatschappij LSO een aantal maatregelen te worden genomen, om de situatie ter plaatse onder controle te houden: zo werd er bv. een beschikking op eenzijdig verzoekschrift bekomen op basis waarvan krakers konden worden uitgezet.

Deze beschikkingen werden vaak aangevochten, wat tot verzwaring van de juridische dossiers omtrent Doeldorp leidde.

- Op 25 september 2009 stelde de Voorzitter van de Rechtbank Eerste Aanleg te Dendermonde dat er geen verdere uitzettingen mochten gebeuren van de eisers (36 personen) bij de dagvaarding tegen het aflopen van het tijdelijke woonrecht, bij wege van voorlopige maatregel.

Tegen deze beslissing van 25 september 2009 werd door de Maatschappij LSO beroep ingediend.

In het tussenarrest van 6 juli 2010, bevestigde de bestreden voorlopige maatregel op basis van artikel 19, 2e lid, met dien verstande dat het aan de Maatschappij LSO en Interwaas opgelegde verbod enkel geldt:

Ten aanzien van die geïntimeerden die op dit ogenblik nog inwoners waren van Doel en een woning bewonen;

Tot 30 dagen na de betekening van het tussen te komen eindarrest ten gronde in onderhavig geschil.

Er is nog geen definitieve uitspraak in deze aangelegenheid . De voorlopige maatregel is nog steeds hangende en zorgt voor een situatie van grote rechtsonzekerheid, waar soms onrechtmatige belangen en toekomstperspectieven uit worden geput.

 

 

CONCLUSIE

Bijgevolg dienen er onteigeningen plaats te vinden om de rechtsonzekerheid over het zakelijk recht van tijdelijke bewoning te ondervangen.

 

 

4.b) Veiligheid

 

Het dorp Doel kreeg, onder meer omwille van het grote aantal krakers, nogal wat media-aandacht. Daardoor raakte het beeld verspreid dat in Doel een zekere mate van wetteloosheid heerste.

Dit leidde tot een golf van nieuwe krakers en inbraken en tot volgende probleempunten voor Doel en zijn bewoners:

- Toenemend onveiligheidsgevoel bij huidige bewoners;

- Kraken van woningen en panden;

- Illegaal aftappen van water en elektriciteit;

- Oplopende spanningen tussen de diverse bewonersgroepen;

- Woningen worden bewoond die helemaal niet voldoen aan de wooncode;

- Problematiek sluikstorten;

- Diefstallen en opzettelijk vernielen van eigendommen;

- Straatracen

- Opzettelijke brandstichting

- Een aantal krotwoningen betekent een gevaar voor de omgeving

- ramptoerisme

 

Het Actieplan Doel uit 2006 voorzag een aantal beperkte renovaties van woningen, afbraak van 38 woningen om veiligheidsredenen en een eenmalige regularisatie voor krakers.

Sindsdien werden er vele acties ondernomen om de situatie in Doel te pogen verbeteren. Zo werd een grootschalige afvalopruimactie georganiseerd, worden de leegstaande gebouwen afgesloten en worden de braakliggende terreinen op regelmatige basis gemaaid. Dit brengt uiteraard kosten met zich mee.

 

Ondanks de inspanningen van de betrokken overheden (gemeente Beveren, Interwaas, Maatschappij Linkerscheldeoever en Vlaams Gewest) blijft deze veiligheidsproblematiek sterk aanwezig anno 2012, wat de situatie voor de resterende bewoners onhoudbaar maakt. Verdere acties worden ondertussen dagelijks ondernomen om het patrimonium en de nog rechtmatige bewoners te beschermen tegen brandstichting, vandalisme en diefstal: zo worden er klachten ingediend indien er beschadigingen e.d. worden aangetroffen, en waar mogelijk wordt er een burgerlijke procedure opgestart om de kosten te recupereren. Bovendien worden er paaltjes geplaatst om sommige toegangswegen af te sluiten, wordt er een veiligheidsfirma ingezet, worden de plannen om verdere toegangswegen te gaan controleren onderzocht,…

 

 

 

 

 

 

CONCLUSIE

Door het uitblijven van de definitieve omvorming van het desbetreffende gebied tot zeehavengebied, blijft de veiligheidssituatie een pijnpunt, ondanks inspanningen van de overheid. De onteigening van de resterende bewoners dringt zich op.

 

 

4.c) Sloop

 

De Maatschappij LSO vroeg in het voorjaar van 2007 bij de Administratie Ruimtelijke Ordening Oost- Vlaanderen sloopvergunningen aan voor een eerste reeks gebouwen.

Ook aangaande dit gegeven ontstond er een juridisch kluwen.

 

De voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde legde bij bevelschrift van 3 september 2007 bij voorlopige maatregel en op éénzijdig verzoekschrift verbod op aan de Maatschappij LSO om in uitvoering van de verleende vergunningen sloopwerken uit te voeren of te laten uitvoeren op straffe van een dwangsom. Op 3 oktober 2007 volgde bijkomende dagvaarding in kortgeding aangaande 28 verleende sloopvergunningen.

De Maatschappij LSO tekende hiertegen derdenverzet aan. Dit werd op 18 januari 2008 ontvankelijk en gegrond verklaard. Enig sloopverbod werd op dat moment ongedaan gemaakt. Hiertegen werd beroep aangetekend, maar dit beroep werkte niet opschortend, zodat vanaf juni 2008 met de afbraak kon worden gestart in onder andere de Scheldemolenstraat en de Havenweg.

Op 30 april 2009 volgde hierop de uitspraak van het Hof van Beroep te Gent: de nog niet uitgevoerde sloopvergunningen werden opgeschort tot na de uitspraak ten gronde hierover voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde. De dwangsom voor overtreding van het bevel tot niet- slopen werd begroot op 250.000 euro.

 

In september 2008 werd er een dagvaarding ten gronde uitgebracht bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde met betrekking tot dezelfde sloopvergunningen als waarover de beschikking van 28 januari 2008 ging. Er werd een sloopverbod gevraagd onder verbeurte van een dwangsom van 2.500.000 euro per overtreding, én heroprichting van de reeds gesloopte woningen binnen het jaar na uitspraak, eveneens onder verbeurte van een dwangsom en tenslotte een schadevergoeding. Deze zaak is nog steeds niet afgerond en zal worden behandeld te Dendermonde op 7 december 2012.

De uitspraak van 30 april 2009 blijft bijgevolg tot op heden nog in werking.

 

Op 6 juli 2008 werd bij de Raad van State op verzoek van 6 inwoners van Doel tegen het Vlaams Gewest een vordering bij uiterst dringende noodzakelijkheid ingediend en dit tegen 23 stedenbouwkundige vergunningen, die werden verleend aan de Maatschappij LSO met het oog op de sloop van woningen te Doel.

De Raad van Bestuur van de Maatschappij LSO besliste als belanghebbende partij tussen te komen in deze zaak, waarvan de terechtzitting plaatsvond op 18 juli 2008. De Raad van State besliste in juli 2008 dat de sloop van een reeks woningen in Doel mocht verder gezet worden. De Raad van State wees de vordering tegen de tenuitvoerlegging van de sloopvergunningen dus af. De Raad van State is hier niet op het verzoekschrift ingegaan omdat zowel de hoogdringendheid als het nadeel voor de bewoners niet bewezen is.

De procedure tot nietigverklaring werd evenwel ten gronde voortgezet door de tegenpartij voor de Raad van State. Conform het advies van het Auditoraat vernietigde de Raad van State de betwiste sloopvergunningen.

 

Parallel met bovenstaande gedingen werd er ook een milieustakingsvordering ingeleid voor de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde. Op 3 juni 2009 volgde er een beschikking zoals in kortgeding waarbij een sloopverbod werd opgelegd onder verbeurte van een dwangsom van 1.000.000 euro, én waarbij de Maatschappij LSO werd veroordeeld er over te waken dat de niet-gesloopte woningen en panden waarvan zij eigenaar is geen verdere schade aan het woongebied Doel zouden toebrengen, eveneens onder verbeurte van een dwangsom van 1.000.000 euro per overtreding.

Tegen deze beschikking zoals in kortgeding werd beroep door de Maatschappij LSO ingediend. Bij buitengewone openbare terechtzitting van 6 juli 2010 werd er uitspraak gedaan.

In dit arrest werd het volgende besloten (kort samengevat):

 

- Door de Maatschappij LSO werden handelingen gesteld die een kennelijke inbreuk vormen op de milieuregelgeving

- De volgende maatregelen worden nu opgelegd:

De huidige sloopvergunningen mogen niet worden uitgevoerd, dit onder verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro

Binnen de 6 maanden na de betekening van het onderhavig arrest moest de Maatschappij LSO een aantal werken uitvoeren, dewelke neerkomen op het veilig afsluiten van de woningen, het voorkomen van gevaar voor omwonenden en voorbijgangers en het op normale wijze onderhouden van de terreinen behorende bij de woningen.

 

Op 31 augustus 2009 werd er een bevel tot betalen aan de Maatschappij LSO betekend omwille van de afbraak op basis van het burgemeestersbevel van 11 augustus 2009 tot slopen van 1 woning in de Camermanstraat. Dit bevel tot betalen vorderde de betaling van in totaal 1.250.710.62 EURO wegens de overtreding van de sloopverboden opgelegd bij de beschikking zoals in kort geding van 3 juni 2009 (milieustakingsvordering) en het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 30 april 2009. Bij gebreke aan betaling zou er overgegaan worden tot gedwongen uitvoering, ondermeer door uitvoerend beslag. Hiertegen werd derdenverzet aangetekend. De uitspraak werd ontvangen op 14 januari 2011: de dwangsommen werden verbeurd verklaard voor 750.000 euro.

De Raad van Bestuur van de Maatschappij LSO van 26 januari 2011 besliste beroep in te stellen tegen deze beschikking van 14 januari 2011.

Vervolgens deed het Hof van Beroep te Gent op 14 februari 2012 uitspraak over deze zaak, waarbij beslist werd dat er geen verdere uitvoering mag worden gegeven aan het bevel tot betalen van 31 augustus 2009 betreffende de zogenaamde overtreding van de sloopverboden (afbraak op burgemeesterbevel van de restanten van de woning te Camermanstraat 31), noch aan de beslissing van de beslagrechter van 14 januari 2011 (stellende dat de dwangsommen ten belope van 750.000 EURO verbeurd konden worden verklaard).

 

Het Hof is immers van oordeel dat de beslagrechter het doel en de strekking van de dwangsommen als richtsnoer moet nemen om te beoordelen of de veroordeling werd geschonden of niet.

Volgens het Hof is het doel van de verboden tot slopen in de eerste plaats dan ook het tegengaan van het verder slopen en het aldus realiseren van een feitelijke bestemmingswijziging. Ook het behoud van Doel als leefbaar woongebied wordt daarbij beoogd door de opgelegde verboden tot slopen.

 

Het Hof erkent uitdrukkelijk en uitgebreid het gevaar dat ontstond ten gevolge van de aanwezigheid van de halfafgebroken woning aan de Camermanstraat 31. Het Hof stelt bovendien dat de Maatschappij LSO niet heeft getalmd of stilgezeten en weldegelijk onmiddellijk haar verantwoordelijkheid heeft genomen.

De enige mogelijkheid om de openbare veiligheid te garanderen, bestond er dan ook in over te gaan tot het verder slopen van de woning. Het Hof erkent het feit dat er hoe dan ook tot afbraak van deze reeds halfafgebroken woning had moeten besloten worden.

 

Er is evenwel nog een tweede zaak omtrent een bevel tot betalen hangende, namelijk aangaande het bevel tot betalen ontvangen op 17 maart 2011 n.a.v. drie slopen op burgemeesterbevel in september 2010 en op basis van de onderhoudsomstandigheden van de huizen van de Maatschappij LSO te Doel.

Dit bevel tot betalen vraagt de betaling van in totaal 3.642.699 euro, te betalen binnen de 24 uur vanaf betekening van het bevel.

De afgeleverde sloopbevelen hadden betrekking op drie woningen die in zeer slechte staat waren, zelfs dermate dat er een risico was op gedeeltelijke of gehele instorting. Ook hier was de openbare veiligheid dus in het gedrang.

Verder worden er aan de Maatschappij Linkerscheldoever verbeurde dwangsommen opgelegd voor het zogenaamd niet op normale wijze onderhouden van tuinen en/of woningen. In totaal beweert de tegenpartij van de MLSO dat zij voor 139 huizen dwangsommen verbeurd kan laten verklaren, en dit op basis van het arrest van 6 juli 2010, waarbij een dwangsom van 10.000 euro werd opgelegd per inbreuk op de daarin geformuleerde verplichtingen.

De Maatschappij LSO tekende derdenverzet aan tegen dit tweede bevel tot betalen. Deze zaak zou normaal gezien te Dendermonde behandeld worden op 23 maart 2012, maar gelet op de uitspraak in het eerste bevel tot betalen door het Hof van Beroep te Gent, is uitstel in deze tweede zaak aan de orde.

Op die manier komt men terecht in een situatie waarbij de betrokken overheid een bestraffing riskeert voor het handelen in het kader van de openbare veiligheid.

 

 

CONCLUSIE

De verscheidene juridische procedures zorgden er voor dat de verworven woningen niet konden worden afgebroken, dit in tegenstelling tot de opdracht van de Vlaamse Regering. Op verschillende juridische platformen en bij verschillende rechtbanken is er bijgevolg een discussie over een mogelijke sloop te Doel ontstaan. Dit heeft geleid tot een onmiskenbaar kluwen en soms tegenstrijdige uitspraken. Dit leidt ertoe dat het beheren van het patrimonium te Doel onderhevig is aan deze procedures, waardoor er continue rechtsonzekerheid is.

De openbare veiligheid komt daardoor in een onrechtvaardig spanningsveld ten overstaan van de juridische procedures te staan.

De bestemmingswijziging tot zeehavengebied en de onteigening van Doel-dorp zijn bijgevolg noodzakelijk.

 

 

5 Conclusie

 

Doel was eind jaren ‘90 reeds beïnvloed door de voorgeschiedenis betreffende de uitbreiding van de haven en het besluitvormingsproces inzake het polderdorp. Toch was Doel op dat moment – ondanks de kleinschaligheid van het dorp met de daarbij horende karakteristieken – een levend en leefbaar dorp.

De ingeschatte effecten van de inplanting van het Deurganckdok en van de vooropgestelde voortschrijdende industrialisatie omheen Doel op de leefbaarheid van Doel, vermeld in de toen uitgevoerde leefbaarheidsstudies van 1996-1997, hebben de Vlaamse Regering op 20 januari 1998 doen beslissen dat zij de leefbaarheid van Doel niet kon waarborgen. Ingevolge deze beslissing werd een globaal Sociaal Begeleidingsplan opgesteld voor de inwoners van Doel, en werd er overgegaan tot minnelijke verwervingen.

Uit de beslissingshistoriek blijkt dat de Vlaamse Regering sedert 20 januari 1998 consequent beslissingen heeft genomen die verder bouwen op de beslissing van 20 januari 1998.

De beslissingen van de Vlaamse Overheid hebben tot op heden een grote mate van rechtszekerheid geboden aan de betrokkenen. Deze rechtszekerheid werd evenwel ondergraven en beperkt door het juridisch kluwen dat over verscheidene elementen van het besliste beleid ontstond.

 

De toestand in Doel anno 2012 is niet meer vergelijkbaar met die in 1998. De sociaal-organisatorische structuur van de woonkern is in die mate gewijzigd dat de woonfunctie er bijna volledig afgebouwd is. Dat uit zich zowel in het verminderen van het aantal woningen, de sterke daling van het bevolkingscijfer (-95%), de zeer sterke daling van de oorspronkelijke bevolking (-96,7%) in de dorpskern van Doel, als in het verdwijnen van diensten en voorzieningen. De socio-demografisch evolutie is van die aard dat kan gesteld worden dat er geen sprake meer is van een woon- of leefgemeenschap in de dorpskern van Doel.

Belangrijk hierbij is op te merken dat de huidige situatie niet enkel het gevolg is van de aanleg van het Deurganckdok en de voortschrijdende industrialisatie, maar grotendeels bepaald wordt door de beslissingen en de daarop volgende acties, die verder bouwen op de beslissing van 20 januari 1998 (bv. Sociaal Begeleidingsplan). Dat plan kwam er op nadrukkelijke vraag van het overgrote deel van de inwoners van Doel en van het gemeentebestuur van Beveren. De Vlaamse Regering besliste op 20 januari 1998 dat dit Sociaal Begeleidingsplan voorstellen diende te bevatten m.b.t. onteigeningen en de herhuisvesting van de inwoners van Doel. Een groot aantal inwoners van Doel heeft gebruik gemaakt van dit Sociaal Begeleidingsplan, dat in die zin succesvol kan genoemd worden.

De leegloop van het dorp heeft ook een aantal samenlevingsproblemen met zich mee gebracht, waarvoor de gemeentelijke overheid en de Maatschappij LSO momenteel bijzondere inspanningen doen om ze aan te pakken.

Gelet op de steeds dalende woonkwaliteit in de woonkern Doel, gelet op de hoger geschetste beslissingshistoriek, gelet op het feit dat vele oorspronkelijke Doelenaars hun dorp verlieten en niet benadeeld mogen worden door de situatie te Doel-centrum nog langer aan te houden, gelet op de sociaal economische onleefbaarheid van de dorpskern en gelet op de zware investeringen (aankoop woningen, uitvoering Sociaal Begeleidingsplan (incl. herhuisvesting van de Doelenaars) is het noodzakelijk om het consequent gevoerde beleid verder te zetten.

 

Zoals uit het bovenstaande is gebleken, brengen de minnelijke verwervingen geen verdere soelaas, en dient er te worden overgegaan tot onteigeningen om de herbestemming tot zeehavengebied te kunnen realiseren.

Verder noopt de concrete situatie ter plaatse ertoe de onteigeningen ook omwille van de leefbaarheid en de veiligheid te initiëren.

 

Door allerlei juridische procedures die gestart worden door de huidige inwoners van Doel is een juridisch kluwen ontstaan met grote rechtsonzekerheid tot gevolg. Zolang Doel– centrum is ingekleurd als woongebied achten de huidige inwoners elk overheidsinitiatief in functie van de vooropgestelde havenontwikkeling in strijd met de woonrechten die zij – in hun ogen – ontlenen aan de huidige gewestplanbestemming tot woongebied. Zo tracht men de effectieve verdere tenuitvoerlegging van het beslist beleid zoveel als mogelijk te verhinderen.

Door het uitblijven van een afdwingbare planologische herbestemmming van Doel-centrum naar zeehavengebied, werd de situatie ter plaatse zeer problematisch naar veiligheid toe.

 

De huidige rechtsonzekere situatie heeft er toe geleid dat Doel-centrum kampt met problemen van veiligheid en netheid, ondanks de inspanningen en investeringen van de betrokken overheden.

 

De noodzaak tot onteigenen is daardoor onomstotelijk aangetoond. Verder is deze noodzaak tot onteigenen ook hoogdringend.

Immers, door de onmiddellijke inbezitneming van de betrokken woningen en gronden kan het herbestemmingsproces aanzienlijk versneld worden, waardoor onmiddellijk een halt kan worden toegeroepen aan deze onvoorspelbare situaties. Tevens zal de onmiddellijke inbezitneming van deze onroerende goederen de planologische en feitelijke situatie rond Doel opnieuw in overeenstemming kunnen brengen met het consistent beslist beleid van de Vlaamse Regering omtrent het verdwijnen van Doel als leefgemeenschap. Het weze in dat verband herhaald dat het onteigeningsplan om diezelfde reden van het aanzienlijk versnellen van de procedure tot verwezenlijking van het GRUP samen met het GRUP wordt vastgesteld. Ook dient in dat verband benadrukt dat het onteigeningsplan uitsluitend betrekking heeft op de projecten die reeds in de eerst volgende jaren zullen moeten worden verwezenlijkt.

 

 

 

 

9. Ruimtebalans / voorgestelde aanpassingen

 

De invloed van de bestemmingswijzigingen in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op de ruimteboekhouding uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) wordt weergegeven in een ruimtebalans.

 

 

 

Bestemmingscategorie

Huidige bestemmingen in het gebied

Bestemmingen in gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Verschil

Wonen

43

53

10

Recreatie

36

6

-30

Reservaat en natuur

360

1077

717

Overig groen

621

-

-621

Bos

-

-

-

Landbouw

665

665

0

Industrie

7

11

4

Industrie binnen de poorten

7829

8268

439

Overige

1934

1415

-519

GEN in overdruk

194

1078

884

GENO in overdruk

-

-

-

Totaal GEN/GENO in overdruk

194

1078

884

Totaal natuurverweving in overdruk

-

-

-

 

 

 

Voetnoten

 

 

1

In haar beslissing van 11 september 2009 gelastte de Vlaamse regering de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, om in het kader van de opmaak van de GRUP’s voor afbakening van het buitengebied de gebieden die als "Poldergebied" zijn bestemd en die palen aan de GRUP-afbakening van het zeehavengebied de bestemming "agrarisch gebied" te geven conform het typevoorschrift.

 

2

Uit de voortoets blijkt dat het betreffende vogelrichtlijngebied vooral gesitueerd is op de linkerscheldeoever (en deels overlapt met de Waaslandhaven) en slechts voor een klein gedeelte in de polders van de rechteroever van de Schelde gesitueerd is. De instandhoudingsdoelstellingen kunnen het best gerealiseerd worden door de maatregelen te concentreren in het gedeelte op de Linkerscheldeoever. Binnen het ontwerp-strategisch plan voor dat deel van de haven is er gestreefd naar een volledige realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Dat betekent dat er geen bijkomende ruimte voor natuur nodig is in de polders op rechteroever, een stand still volstaat.

 

3

GOG is een gecontroleerd overstromingsgebied, d.w.z. een met dijken omringd gebied aan een tijrivier. Er zijn twee typen dijken in een GOG. De ‘overloopdijk’ ligt tussen het overstromingsgebied en de tijrivier en loopt over bij verhoogde waterstanden in de rivier. De hogere ‘ringdijk’ zorgt ervoor dat alleen het daartoe bestemde gebied overstroomt. De bedoeling van gecontroleerde overstromingsgebieden is om bij stormvloed een bepaalde hoeveelheid water uit de rivier naar naastgelegen gronden te brengen, om zo de hoogte van de waterstanden te verlagen. Via sluizen in de overloopdijk kan water dat via de overloopdijk het gebied is ingestroomd terug naar de rivier stromen op het moment dat de waterstand in de rivier voldoende gedaald is.

 

4

Dit is conform met de beslissing van de Vlaamse Regering van 30 april 2009, houdende definitieve vaststelling van het GRUP ‘afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen’, principiële goedkeuring m.h.o. op adviesaanvraag aan de Raad van State.

5

Ondertussen is na de goedkeuring van het principieel programma voor het ruimtelijk uitvoeringsplan op 29/09/2010 het geactualiseerde Masterplan 2020 goedgekeurd door de Vlaamse regering waarin wordt voorgesteld een nieuwe en veilige Tijsmanstunnel te bouwen voor het doorgaande verkeer. Verdere uitwerking van het Masterplan dient uit te wijzen of er een tweede Tijsmanstunnel komt naast de bestaande. Alleszins zal volgens het Masterplan, in geval van behoud van de bestaande tunnel, de tweede Tijsmanstunnel geen locale havenverbinding zijn.

6

Beperkt in relatie tot de omliggende zones voor bedrijven

7

In overeenstemming met het decreet van 18 december 2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect-en veiligheidsrapportage.

 

8

Planvarianten A1b, A2, B1, B2 en B3 zijn geëvalueerd in een scenario met hoge economische groei.

9

Het principieel programma voor het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening zeehavengebied Antwerpen’ is omschreven in hoofdstuk 9 van de nota aan de leden van de Vlaamse regering betreffende ‘afbakening van de haven van Antwerpen – keuze alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang, natuurcompensatie, opmaak gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan volgens het principieel programma, opmaak onteigeningsplan en opmaak sociaal begeleidingsplan en vervolgtraject’. Op 11 september 2009 belastte de Vlaamse regering de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, met de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in overeenstemming met het in voormelde nota omschreven principieel programma voor het ruimtelijk uitvoeringsplan. – zie ook hoofdstuk 3.4 van voorliggende toelichtingsnota

 

10

Zie het advies van de afdeling Juridische Dienstverlening van 2 december 2003 over de invulling van het begrip ‘maritieme toegang’. Artikel 29 van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens is hier van kracht.

11

Het principieel programma voor het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Afbakening zeehavengebied Antwerpen’ is omschreven in hoofdstuk 9 van de nota aan de leden van de Vlaamse regering betreffende ‘afbakening van de haven van Antwepen – keuze alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang, natuurcompensatie, opmaak gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan volgens het principieel programma, opmaak onteigeningsplan en opmaak sociaal begeleidingsplan en vervolgtraject’. Op 11 september 2009 belastte de Vlaamse regering de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, met de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in overeenstemming met het in voormelde nota omschreven principieel programma voor het ruimtelijk uitvoeringsplan. – zie ook hoofdstuk 3.4 van voorliggende toelichtingsnota

 

12

Dit is conform met de beslissing van de Vlaamse Regering van 19 juni 2009, houdende definitieve vaststelling van het GRUP ‘afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen’.

13

Op 11/09/2009 gelaste de Vlaamse regering de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, om samen met het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan een bijhorend onteigeningsplan op te maken. De in het onteigeningsplan op te nemen gebieden zijn opgesomd in hoofdstuk 9.4.2. van de nota aan de leden van de Vlaamse regering betreffende ‘afbakening van de haven van Antwepen – keuze alternatief, dwingende redenen van groot openbaar belang, natuurcompensatie, opmaak gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan volgens het principieel programma, opmaak onteigeningsplan en opmaak sociaal begeleidingsplan en vervolgtraject’.

14

Vergadering van de Vlaamse regering van 20 januari 1998; VR/PV/1998/3 – punt 29.

15

VR/98/23.07/Doc.0746 bis – VR/PV/1998/33 – punt 102.

16

VR/PV/1999/21 – punt 15.

17

Op 31 mei 2000 beval de Raad van State bij arrest nummer 87.739 om de tenuitvoerlegging te schorsen van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1999 houdende definitieve vaststelling van het ontwerpplan tot gedeeltelijke wijziging van het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren op het grondgebied van de gemeenten Beveren, Kruibeke en Lokeren, in zoverre het het grondgebied van de gemeente Beveren betreft.

18

Citaat Vlaamse regeerakkoord 1999 – 2004: “Wat Doel betreft, wordt de beslissing in verband met de containerterminal Deurganckdok bevestigd en uitgevoerd. Er wordt een studie uitgevoerd die moet onderzoeken of Doel in de gegeven omstandigheden als sociaal-economisch leefbare kern kan blijven verder bestaan. Dit onderzoek moet alle aspecten van de leefbaarheid onderzoeken inzake geluidshinder, lichtvervuiling, milieuhygiëne, de sociaal-economische leefbaarheid, landschaps- en gemeenschapsbeleving.

Cruciaal hierbij is de problematiek van de bestemming van de vrijgekomen specie bij de aanleg van het Deurganckdok. Alle opties moeten hierbij bekeken worden, o.m. de bestemming van het Doeldok. Ondertussen wordt het Sociaal Begeleidingsplan verder uitgevoerd.”

 

19

VR/PV/2000/21 – punt 1

 

20

De omschrijving van de woonkern Doel is terug te vinden in de gewestplanwijziging van 8 september 2000. De woonkern Doel werd hierdoor ingekleurd als een zone Zeehavengebied type 3, zodat in de woonkern Doel instanhoudings- en renovatiewerken uitgevoerd kunnen worden. Het tijdelijk bewoningsrecht is uiteraard uitsluitend van toepassing op woningen.

 

21

Vergadering van de Vlaamse regering van vrijdag 27 april 2001; VR/PV/2001/14 – punt 43.

 

22

Zoals omschreven in art. 625 tot en met 636 van het Burgerlijk Wetboek.

 

23

BS 20/12/2001.

 

24

Arrest nr. 93.767 van 7 maart 2001 – schorsing van de stedenbouwkundige vergunning voor het Deurganckdok

 

25

Arrest nr. 109.563 van 30 juli 2002 op grond van het ernstig bevonden middel dat er onduidelijkheid kan gelden of de compenserende maatregel voor de SBZ nr. 3.6. “Schorren en polders van de Beneden Schelde”, behorend tot het gebied van communautair belang nr. 6 “Schelde en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Wetteren”, aangemeld aan de Europese commissie op grond van art. 4, lid 1, van de habitatrichtlijn 92/43/EEG, wel een volwaardige compensatie zou zijn. De schorsing van de gewestplanwijzigingen van 1999 en 2000 hield geenszins in dat alle eerdere beslissingen van de Vlaamse Regering, zoals het sociale begeleidingsplan Doel en de beslissing woningen te Doel te verwerven, niet langer van toepassing zouden zijn

26

VR/PV/2003/44 - punt 7

27

VR/PV2007/10 – punt 27.

 

28

Cel MER (2001)

29

Sociaal Begeleidingsplan voor Doel. Evaluatie van vijf jaar werking. Stuurgroep voor het sociaal Begeleidingsplan voor Doel, 22/02/2004. Bijlagen p.29