8 Milieuverklaring

Vanuit de milieubeoordeling worden verschillende milderende maatregelen geformuleerd. Een deel daarvan wordt rechtstreeks doorvertaald naar het GRUP (bestemmingen en stedenbouwkundige voorschriften). Het gaat om volgende aspecten:

 

Relevante maatregelen

Ruimtelijke vertaling

Aanleg van nieuwe spoorbundel parallel aan de bestaande bundel als meest milieuvriendelijk alternatief.

De zone parallel aan de bestaande spoorbundel wordt opgenomen in het gebied voor spoorinfrastructuur.

Aan de ruimte die vrijkomt door het verleggen van de bestaande goederenlijn moet een inrichting gegeven worden die de landschappelijke overgang tussen de woonwijk Het Laar en de nieuwe spoorwegbedding verbetert.

De ruimte die vrijkomt door het verleggen van de bestaande spoorweg wordt herbestemd als recreatiegebied en agrarisch gebied in overeenstemming met de aanliggende bestemmingen.

Noodzakelijke afgraving van het tussenliggend gebied in combinatie met een gedeeltelijke omlegging van de Laarse beek naar de Oudelandse beek.

Binnen de bestemming parkgebied worden specifieke voorschriften opgenomen in functie van waterbeheer. Bovendien wordt een periode vastgelegd waarbinnen de aanleg van het gebied een feit dient te zijn.

Beplanting van de meest oostelijke tak van het spoorwegtalud met hoog struikgewas, om de landschappelijke inpassing van het vertakkingscomplex te garanderen.

Langsheen de nieuwe spoorinfrastructuur wordt, met een overdruk binnen de bestemming spoorinfrastructuur, een gebied ingericht voor buffering van de spoorinfrastructuur ten opzichte van haar omgeving en voor de kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving. Binnen deze zone zijn alle werken die nodig zijn van de landschappelijke en visuele afscherming van de spoorinfrastructuur aanvaardbaar. Bovendien wordt deze inpassing als voorwaarde vastgelegd.

Integratie van vrijgekomen ruimte tussen vertakkingscomplex en huidige L27A in het sportief-recreatieve project van stad Antwerpen.

De ruimte die vrijkomt door het verleggen van de bestaande spoorweg wordt ter plaatse van het geplande project van stad Antwerpen herbestemd naar recreatiegebied.

Aanleg van geluidsschermen ten oosten en ten westen van het vertakkingscomplex vanaf Prinshoeveweg.

Langsheen de nieuwe spoorinfrastructuur wordt, met een overdruk binnen de bestemming spoorinfrastructuur, een gebied ingericht voor buffering van de spoorinfrastructuur ten opzichte van haar omgeving en voor de kwalitatieve landschappelijke inpassing van de spoorinfrastructuur in de omgeving. Binnen deze zone zijn alle werken, handelingen en wijzigingen voor onder andere de geluidsafscherming van de spoorinfrastructuur mogelijk. Er is vastgelegd dat er maatregelen moeten genomen worden voor o.a. geluidsbuffering van de spoorinfrastructuur.

In functie van de recreatieve ontsluiting van het toekomstige natuurontwikkelingsgebied is de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur wenselijk ten oosten en ten zuiden van het natuurontwikkelingsgebied.

Binnen de bestemming spoorinfrastructuur is expliciet vastgelegd dat er minstens 2 nieuwe doorgangen voor langzaam verkeer moeten voorzien worden om de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur in het oosten en het zuiden van het gebied te garanderen: (1) een doorgang ter plaatse van de kruising van de Oudelandse Beek met de spoorinfrastructuur en (2) een doorgang ter plaatse van de kruising van de aftakking van de Laarse beek met de spoorinfrastructuur. Binnen de bestemming spoorinfrastructuur zijn verder alle werken, handelingen en wijzigingen met het oog op de ruimtelijke inpassing, buffers, ecologische verbindingen, kruisende infrastructuren en paden voor niet-gemotoriseerd verkeer zijn toegelaten.

 

Algemene monitoring methodiek:

Momenteel is er geen instrument of gevalideerde methodiek beschikbaar voor de monitoring van ruimtelijke uitvoeringsplannen en de milieueffecten om te voldoen aan de richtlijn 2001/42/EG. Om deze reden, en in afwachting van nieuwe kennis of richtsnoeren over monitoring in Vlaanderen, worden hier enkele basisprincipes weergegeven. Nadien wordt dit meer specifiek voor het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan uitgewerkt.

Volgens Fischer (2007) zijn er vier doelstellingen voor de opvolging na een afgeronde milieueffectrapportage:

  • conformiteit: in de monitoring wordt nagegaan of de beschreven effecten , doelstellingen en overige regelgeving effectief wordt toegepast, zoals beschreven in het plan-MER en het plan.

  • performantie: dit onderdeel van de monitoring gaat in op de effectiviteit en de efficiëntie van de voorgestelde maatregelen, en vertrekt van regelmatige observatie en/of dataverzameling met als doel het vaststellen van oorzaak-gevolgrelaties tussen de uitvoering van het plan en de wijziging in de toestand van het milieu.

  • onzekerheid: bij de monitoring moet ook in staat zijn om de onzekerheid bij het voorspellen van de effecten enerzijds, en de onverwachte effecten anderzijds in kaart te brengen. De inschatting van de significantie van de mogelijke milieueffecten bij de scoping en de reeds aangegeven leemten in de kennis in dit kader belangrijke aandachtspunten.

  • verspreiding: het gevolg van een goed uitgevoerde monitoring is niet beperkt tot het individueel plan en de mogelijke effecten, alle relevante leerpunten moeten direct kunnen verwerkt worden in andere lopende planvormingsprocessen, de opmaak van plan-MERs en de bijstelling van bestaande plannen.

Weick et al (2007) stellen in deze dat monitoring zowel een rol heeft als controlemechanisme bij de uitvoering van het plan, als dat het een integraal deel moet uitmaken van de planevaluatie.

Aan de hand van de voorbeelden en theorie die zowel door Fischer als Weick worden aangehaald moeten volgende stappen worden doorlopen om een effectief periodiek monitoringsysteem op te zetten:

  1. aan de hand van de doelstellingen concretiseren wat bedoeld wordt met de uitvoering van het plan nagaan of, en zo ja in welke mate het plan is uitgevoerd

  2. weergave van de wijziging van de toestand van het milieu t.o.v. de referentiesituatie

  3. nagaan of een oorzakelijk verband kan vastgesteld worden tussen de uitvoering van het plan en de wijziging van de toestand van het milieu

  4. beoordelen of de wijziging van de toestand van het milieu ten gevolge van de uitvoering van het plan aanvaardbaar is, of er bijkomende maatregelen nodig zijn of het plan moet aangepast worden.