5.2 Analyse van de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied

 

Archeologisch patrimonium

Op de lokale archeologische advieskaart (een beheersinstrument dat voorwaarden aan advieszones koppelt) valt het studiegebied binnen zones met een verschillende archeologische appreciatie. Een groot deel situeert zich binnen de algemene onderlaag waarvoor geen duidelijke archeologische gegevens beschikbaar zijn, maar waar de kans op de aanwezigheid (en dus vernietiging) van archeologische sporen bestaat. Bij archeologisch onderzoek is het onbekende vaak relevanter dan het bekende. Voorzichtigheid bij de interpretatie van de gegevens is geboden. Zones waarover men geen uitspraken kan doen zijn daarom niet vrij van archeologische sporen. In deze zones wordt aangeraden hiermee bij grootschalige grondwerken rekening te houden. Binnen het projectgebied komen slechts een beperkt aantal gekende archeologische zones of objecten voor.

De belangrijkste gekende sites bevinden zich op de rechter Scheldeoever en omvatten het voormalig fort Piementel, de voormalige dorpskern van Oosterweel (gelegen rond de nog bestaande kerk) en het Noordkasteel. Bij het graven van de verschillende dokken ten Noorden van Antwerpen in de late 19de en begin 20ste eeuw kwamen talrijke archeologische vondsten aan het licht, waaronder verschillende uit de steentijden en de metaaltijden. De mogelijkheid is dus reëel dat ook in het projectgebied dergelijke vondsten voorkomen.

 

 [image]

Het fort Piementel op een 19de-eeuwse kaart met ten oosten daarvan het voormalig dorp Oosterweel

 [image]

Het kerkje van Oosterweel

 

Op linkeroever bevinden zich geen gekende sites. Hier laten onder meer de bodemkundige gegevens en andere vondsten uit de wijdere omgeving toe toch de mogelijke aanwezigheid van archeologische vindplaatsen te voorspellen. In het havengebied op linkeroever werden in een recent verleden belangrijke ontdekkingen gedaan uit verschillende tijdvakken. Bij het graven van het Deurganckdok kwam niet alleen een laatmiddeleeuwse kogge aan het licht maar werd ook een middeleeuwse nederzetting onderzocht, waarvan het bestaan volledig onbekend was. Bij de werken voor het Verrebroekdok kwamen dan weer uiterst belangrijke steentijdvondsten aan de oppervlakte. Bij het graven van de tunnel zal een dwarsdoorsnede van de Schelde gemaakt worden. Van vooral 19de- en 20ste-eeuwse scheepswrakken is vaak de ligging bekend, maar de kans bestaat dat ook middeleeuwse of postmiddeleeuwse wrakken worden aangesneden.

 

Overzicht van de historische ontwikkeling van LO

 

Polderlandschap

Het polderlandschap werd eeuwen geleden ontwikkeld door het aanleggen van dijken. De polders werden gewonnen op de Schelde toen deze nog een reusachtige vlaktestroom was. De oudste polders dateren van voor het jaar 1150. De ingedijkte gebieden, waarvan het maaiveld lager ligt dan het gemiddeld waterpeil van het aanpalend water, werden op deze manier vruchtbaar gemaakt en beschermden de bewoners tegen overstromingen.

De polders hebben hun vruchtbaarheid te danken aan de opeenvolgende rivier- en zeekleiafzettingen, die van nature voedselrijk zijn. De inundatieperiode bepaalt bijgevolg de bodemkwaliteit en het ontstaan van hoge of lage polders. Karakteristiek voor lage polders is de natte en minder vruchtbare bodem, deze worden voornamelijk gebruikt als graasweide. Het poldergebied tussen de Scheldedijk, Suikerdijk en Blokkersdijk behoorde tot de categorie ‘lage polders’. De naam Borgerweert wijst hierop. Weert staat voor laag, dikwijls onderlopend, door water of dijken omgeven land. Dit toponiem is zeer kenmerkend voor lage kompolders. Van het 1049 ha grote gebied was 875 ha onderhevig aan dijkschotten. Het gebied achter Suikerdijk/Blokkersdijk daarentegen werd intensief gebruikt in functie van de akkerbouw. Dit is te verklaren door de overeenkomst van Suikerdijk-Blokkersdijk met de grens tussen alluviaal kleigebied en het hoger gelegen dekzandgebied.

Te zwakke constructie van de dijken veroorzaakte dijkbreuken. Ook door krijgsverrichtingen werden opzettelijke dijkbreuken veroorzaakt.

Ten gevolge van een dijkbreuk kon de volledige polder onder water komen te staan of een wiel ontstaan.

Dit zijn schuurgaten ontstaan door het water dat bij een dijkdoorbraak met geweld het achterland binnenstroomde. Na een lang proces van verlanding werden deze oorspronkelijke diepe zoetwaterplassen met steile oevers terug opgevuld met sediment.

 

Figuur 1: Ferrariskaart (1771-1778)

 [image]

De eerste bebouwing in de polders bestond uit verspreide boerderijen.

Deze werden evenals de godsdienstige en bestuurlijke gebouwen steeds

opgericht op de hoogste punten. Ook windmolens werden op verheven plekken gebouwd, meestal op een dijk of een dijkberm. De dorpskernen in het polderlandschap zijn typerend geconcentreerd. Tot begin jaren 1930 bestond de belangrijkste bebouwing in het projectgebied uit de dorpen Zwijndrecht, Burcht en St. Anneke.

Desalniettemin alledrie de kernen specifieke verschillen vertonen ten opzichte van elkaar, werd het belangrijkste onderscheid gevormd door de ligging van Burcht en St. Anneke langs de Schelde.

Forten en verdedigingswerken

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werden langs de Schelde ter hoogte en ten noorden van Antwerpen een dertigtal forten en schansen opgericht.

In 1578 werd door Willem I van Oranje de opdracht gegeven Antwerpen te verdedigen met nieuwe forten, schansen en omwallingen. Het Vlaams Hoofd was één van de strategische nieuwe forten die in dit kader ontworpen en gebouwd werden.

Later werd het Vlaams Hoofd omgeven door verschillende forten. In 1605 werd Fort Isabelle (later Austruweel genoemd) opgericht en in 1631 Fort van Burcht. In de periode 1815-1820 volgde de bouw van de forten van Calloo en Zwijndrecht. Alle vier lagen in een boog rondom het Vlaams Hoofd.

Bijkomend werden ter hoogte van de huidige Krijgsbaan en langs de Scheldoever meerdere schansen gebouwd. Tussen 1811 en 1865 behoorde ook Fort Stengel tot de verdedigingslinie op de linkeroever.

Het midden van de 19de eeuw werd gekenmerkt door een verhoogde ijver in het oprichten van militaire versterkingen en kazernes. In 1852 werd het Vlaams Hoofd voorzien van een nieuw fort pal ten westen

van St.-Annadorp. Hiervoor werden de oude vesten gedempt en werd een kringvest voor het nieuwe bolwerk gegraven.

Tussen 1860 en 1914 werd Antwerpen uitgebouwd tot het Nationaal Reduit. Naast de nieuwe omwalling en fortengordel, werd de stad voorzien van een aantal inundatiegebieden.

Ten gevolge van de onafhankelijkheid van België, waardoor de forten Zwijndrecht en Calloo hun betekenis hadden verloren, werd het fort Zwijndrecht samen met de vooruitgeschoven post Stengel rond 1865 gesloopt. Na 1870 werd ter vervanging een nieuw fort Zwijndrecht gebouwd ter hoogte van de Krijgsbaan.

Figuur 2: Vestingen 1863

 [image]

Als gevolg van een verslechterende internationale toestand werd in 1906 uiteindelijk besloten de Antwerpse buitenlinie vol te bouwen met elf forten en twaalf schansen. De Grote Omwalling werd vervangen door een Veiligheidsomwalling ter hoogte van de fortengordel van 1859.

Het vervallen fort van Calloo en fort Austruweel verdwenen begin twintigste eeuw onder de zandopspuitingen. In 1932 volgden de overige fortgronden op het Vlaams Hoofd. Het fort van Burcht hield stand tot de afbraak in 1957.

Na het stopzetten van de Duitse vijandelijkheden werd in juli 1945 een Amerikaans en Brits legerkamp aangelegd ter hoogte van het huidige St.-Annabos. Langs de Ch. De Costerlaan en de Dwarslaan werden in 26 blokken van 2 km op 1 km 2500 tenten, 500 gebouwen, cinema’s en een openluchttheater opgetrokken. Ongeveer 16 500 manschappen werden er gedurende een jaar gestationeerd. In mei 1946 werd het kamp volledig ontruimd.

Zandopspuitingen en uitgravingen

Reeds onder het Napoleontisch bewind dacht men aan de ontwikkeling van een woon- en handelscentrum op linkeroever. Het Vlaams hoofd zou er deel van uitmaken. Teveel problemen stonden een dergelijke realisatie echter in de weg. Er bestond immers geen behoorlijke verbinding met rechteroever en Antwerpen zelf ijverde voor een stadsuitbreiding op rechteroever en het afbreken van de forten en de vesting. Linkeroever behoorde daarenboven noch tot het stedelijk, noch tot het provinciaal grondgebied.

In 1874 deed de Belgische regering bij wet de belofte dat er een brug zou komen. De realisatie ervan werd uitgesteld en het zou nog meer dan een halve eeuw duren voor de verbinding gerealiseerd werd.

Met de eerste ophogingen werd aangevangen in 1894. Het betreft het meest noordoostelijk gelegen deel van de polder. Een verklaring kan worden gevonden in een ontwerp voor het gebied te dateren rond 1885, waarvan de begrenzing van de bebouwingskern grote gelijkenissen vertoont met deze van de ophoging.

In 1905 werd gestart met het dichten en opvullen van Geuzenweel, het wiel ten oosten van het huidige natuurgebied Blokkersdijk.

Begin jaren 1930 werd begonnen met de aanvulling van het oude St.-Annafort, het gebied ten westen van de eerste aanvulling, het gebied rond de spoorweg en de beddingen van de Blancefloerlaan, Beatrijslaan en Dwarslaan. Deze ophogingen waren rechtstreeks gerelateerd aan het plan van aanleg voor LO dd 1934.

Figuur 3: Ontwerp LO 1885 en plan van aanleg 1934

 [image]

 [image]

De volgende twee decennia werden pleksgewijs nog een aantal ophogingen gedaan, onder meer ter hoogte van het Vliet. Na de opspuitingen werden delen met wilgen aangeplant om verstuiving tegen te gaan.

De laatste ophogingen dateren van de jaren 1970 en zijn te kaderen binnen de grote infrastructuurwerken die toen werden uitgevoerd, o.a. de aanleg van E3 en de bouw van de Kennedytunnel. Gelijktijdig en eveneens in functie van de aanleg van de E3 werden Burchtse Weel en Galgeweel verder uitgegraven.

De meest recente ophogingen gebeurden in 1977 ten westen en zuidwesten van Blokkersdijk.

Bouw LO

De bebouwing op linkeroever was tot 1930 beperkt tot het gehucht Sint Anneke en lag geheel binnen de fortengordel van Antwerpen, le réduit national of het laatste bolwerk in de strategie destijds. Als dusdanig was het onderworpen aan een aantal militaire erfdienstbaarheden.

St. Anneke was, tot de afbraak, het ontspanningsoord voor de Antwerpenaren. De overtocht werd gemaakt per boot. De kleine dorpskern lag geprangd tussen het fort en de Schelde. Functioneel en morfologisch bestond het dorp uit drie entiteiten. Meest zuidelijk lagen de aanlegsteiger van het veer, het station en een aantal loodsen. Centraal was de kern gesitueerd, opgebouwd rondom een plein. Ten noorden van de kern bevonden zich de jachthaven en een aantal beeldbepalende gebouwen zoals het Kursaal en de Belvedère. In dit noordelijk deel vervulde de dijk tevens een belangrijke functie als esplanade. Het geheel vormde een pittoresk zicht vanop de rechterscheldeoever.

Beiden werden in 1933 in gebruik genomen. Vanaf midden 19de eeuw werden verschillende ontwerpen gemaakt voor een Scheldeverbinding, al dan niet gepaard gaande met een nieuwe havenstad op het Vlaams Hoofd. De start voor de ontwikkeling van het gebied Vlaams Hoofd als woon- en werkgebied werd gegeven met de goedkeuring van de wet in 1906 waarin werd bepaald de Borgerweertpolder te onteigenen en op te hogen met baggerspecie uit de Schelde om het gebied bewoonbaar te maken. Gekoppeld hieraan werd beslist tot de realisatie van een vaste oeververbinding. Midden jaren 1920 besloot de regering om voor het probleem van de ontoereikende oeververbinding een definitieve beslissing te nemen.

Hiervoor werd in 1929 de intercommunale Imalso opgericht, een coöperatieve vennootschap waarvan de helft van de aandelen in bezit van de overheid waren. De voornaamste werkzaamheden van Imalso behelsden de exploitatie van de waaslandtunnel (voertuigentunnel) en de Sint-Annatunnel (voetgangerstunnel), de aanleg en grondverkoop van Antwerpen-Linkeroever en het beheer van de onverkochte gronden en plassen.

Er werd geopteerd voor de bouw van twee tunnels. Beide werden in 1933 ingehuldigd door koning Albert.

Tijdens de werken aan de tunnels, werd in 1932 een prijsvraag uitgeschreven voor de stadsaanleg. Een groot deel van 97 inzendingen waren gebaseerd op het CIAM ideeëngoed. Geen van de inzendingen werd bekroond. Wel werden een aantal van de ideeën gebruikt in het ontwerp uitgewerkt door De Heem en Van Averbeke in 1934. Ook dit plan werd als dusdanig nooit uitgevoerd. Na 1945 werd evenwel gestart met een gefaseerde ontwikkeling met een lagere voorzieningengraad en bijgevolg een geringere autonomie.

Van het vooroorlogse concept is weinig terug te vinden.

Een eerste fase van wegeniswerken voor de woonwijk LO waren reeds gerealiseerd voor het begin van de jaren 1950. Het kanaal ter hoogte van de Middenvijver werd gelijktijdig gegraven. Hierop volgend begon de invulling van het gebied met woningbouw stilaan op gang te komen. De westgrens van fase 1 werd evenwel nooit overschreden, waardoor het oorspronkelijke plan nog niet voor 1/3 gerealiseerd werd.

In 1950-1951 werd op de gronden van het voormalige Top Hat-kamp het St.-Annabos aangeplant.

Infrastructuur

E17

In 1950 werkten de Europese landen in Genève een plan uit voor een net van internationale routes, de zogenaamde Europawegen. Er kwamen minimumnormen voor deze E-wegen die door elk land op het eigen grondgebied zouden aangelegd worden. De voornaamste routes werden genummerd van E1 tot E30.

De E3 behoort met zijn 5000 km lang traject tot Europa’s belangrijkste snelwegen en verbindt Portugal rechtstreeks met de Fins-Russische grens.

Het verkeer op de toenmalige rijksweg 14 tussen Kortrijk, Gent en Antwerpen was in de jaren ‘50 al zo intens, dat een overschrijding van de verkeerscapaciteit verwacht werd. Om deze reden werd beslist in Vlaanderen de E3 (E17) aan te leggen. Hiertoe werd in 1963 de Intercommunale Vereniging E3 opgericht.

In de concessieakte werd vastgelegd dat de uitvoering van de werken gefaseerd zou verlopen en dat in eerste fase de Kleine Autoring rond Antwerpen en de verbinding met de haven van Antwerpen gerealiseerd zou worden. In de tweede fase moest het vak Antwerpen-Gent met de toegangsweg tot de haven van Gent aangelegd worden. Tot slot diende het geheel voltooid te worden door de bouw van de vakken Gent-Franse grens en Antwerpen-Nederlandse grens. De werken van de Ring werden aangevat medio 1964.

De eerste werkfase, nl de Schelde-overgang te Antwerpen met de Aansluitende Ring, werd in gebruik genomen in 1969. Het vak Antwerpen-Gent werd voltooid in 1971 en de finalisatie van het gehele project dateert van 1973.

De E3 was, wat veiligheidheidsuitrusting betrof, een primeur in Europa: praatpalen en inwendig verlichte wegwijzers waren een nieuwigheid. Opmerkelijke technische prestaties werden geleverd zoals onder meer de bouw van de Kennedytunnel in Antwerpen.

Kennedytunnel

Medio 1964 werd de Kennedytunnel gegraven. De officiële opening van de Kennedytunnel vond plaats op 31 mei 1969.

Toen het in 1958 duidelijk werd dat de huidige oeververbinding over bepaalde tijd verzadigd zou zijn, werd bij KB een Studiecommissie opgericht. Drie locaties werden geëvalueerd, zijnde aansluitend op de Ring, aansluitend op de Grote Autoring te Hemiksem en als tussenoplossing een oeververbinding te Kruibeke. Een aanbestedingswedstrijd werd uitgeschreven voor zowel een brug als een tunnel. In 1963 werd hierop volgend door de minister gekozen voor de bouw van een tunnel. Gezien geen van de tunnelontwerpen volledig overeenkomstig de zienswijze van het bestuur was opgemaakt, werd aan de twee voornaamste aannemergroepen gevraagd, gezamenlijk een definitief ontwerp naar voren te brengen. Na goedkeuring door de minister van Openbare werken, werd het werk door de E3-intercommunale overgenomen, gefinancierd en uitgevoerd.

N49/E34

Hoewel de N49 al sinds 1991 gecatalogeerd staat als ‘autosnelweg’, werd pas een aantal jaren geleden beslist de weg ook effectief in te richten als autosnelweg. De ombouw van de N49 tot autosnelweg loopt gefaseerd.

Verbinding E17 met N49

De verbindingsweg tussen E17 en N49 werd aangelegd in 1977.

 

Overzicht van de historische ontwikkeling van RO

 

Lobroekdok

De vorm en het ontstaan van het Lobroekdok hebben een historische achtergrond. Het dok is immers gegraven in een bestaande lunet van de Brialmont-omwalling. Aangezien het dok op het laagste punt ligt het aspect ‘water’ steeds belangrijk geweest op de site. Toen de wallen verdwenen en het Albertkanaal werd gegraven, werd het Schijn ingebuisd en omgelegd. Het Lobroekdok werd pas in de jaren ‘50 van de vorige eeuw gegraven en is momenteel in onbruik geraakt.

‘t Eilandje

In het ontwikkelingsproces van het Eilandje, dat zich vooral in de negentiende eeuw afspeelde, lichten twee wetmatigheden op. In de eerste plaats voltrok zich zowel op stedenbouwkundig als op sociaal en economisch vlak een breuk op het moment van het slopen van de wallen. Deze cesuur was dermate ingrijpend voor het Eilandje dat zij niet alleen als katalysator optrad in het urbanisatieproces, maar tevens de eigendomsstructuur en de sociale woonsituatie diepgaand wijzigde. In de tweede plaats werd vanuit het kwantitatief onderzoek naar de verstedelijking, het bouwproces en het sociaal-economisch profiel van de wijk een spanning vastgesteld tussen de economische havenbelangen en de residentiële stadsbelangen.

Concreet resulteerde deze confrontatie tussen stad en haven in een diversiteit aan functies. De havengebonden economische belangen uitten zich op stedenbouwkundig vlak in de aanleg van brede kaaien, spoorwegen, magazijnen en dokken. De residentiële functies reflecteerden in een aanzienlijke hoeveelheid woonhuizen die tussen de pakhuizen verschenen. Toch werd - en wordt tot op heden - het uitzicht van het Eilandje volledig bepaald door de haven.

De geografische uitdeining van de haven naar het noorden en de expansie van de stad naar de omliggende dorpen zette gedurende de negentiende eeuw langzaam een scheiding tussen stad en haven in. Het Eilandje trad op als interface van beide processen, waarbij het kan worden geïnterpreteerd als de laatste grote gezamenlijke manifestatie van haven en stad, alvorens de haven definitief in noordelijke richting verschoof. De graduele verschuiving van de Antwerpse haven liet op het Eilandje diepe sporen na. De havenexpansie was de rode draad in elke fase van het verstedelijkingsproces. Op stedenbouwkundig vlak was de structuur van de haven en de ligging van de dokken bepalend voor het stratenpatroon. Bovendien namen de havengebonden gebouwen steeds het voortouw in het expansieproces van het Eilandje. De unieke ligging tussen de dokhaven en de Schelde, trok ook allerhande havengebonden beroepen aan. Het behoud van de eigenheid van het Eilandje is dan ook meer dan de optelsom van de verschillende beschermde objecten. De schaal, het typisch negentiende-eeuwse urbanisatieproces, de sterke verwevenheid van economische havenbelangen en residentiële stadsbelangen gekoppeld aan periodes van hoogconjunctuur die de geschiedenis op de voet volgen, is nog zeer duidelijk afleesbaar in de huidige aanleg, structuur en bebouwing van het Eilandje; alle fasen en facetten van het hele evolutieproces bleven er in meerdere of mindere mate bewaard. Deze historische context en samenhang moeten worden gehandhaafd wil men de geschiedenis van Antwerpse haven voor de toekomst veilig stellen. Nieuwe ingrepen dienen in voormelde gegevenheid te worden ingepast, ze te ondersteunen en er een meerwaarde aan te geven.

 

Ruimtelijke en functionele analyse LO

 

Natuurlijke structuur

Er komen drie bodemtypes voor in het plangebied:

  • rivier- en beekalluvia: het betreft de natte alluviale bodems naast de Schelde. De alluviale gronden van de beken die behoren tot het net van zijbeken dat aan de Schelde takt zijn beperkt tot zeer smalle beekdalen.

  • dekzandgronden: op deze zand- tot lemigzandgronden werden de dorpen en gehuchten gebouwd en wordt aan landbouw gedaan;

  • opgespoten en vergraven terreinen: dit bodemtype vormt het merendeel in het studiegebied en bestaat afwisselend uit verschillende klei- en zandlagen, aangevuld met een toplaag van baggerspecie uit de Schelde. Deze laatste laag is van recente ouderdom en varieert sterk wat betreft dikte. Op sommige plekken is ook puin en afbraakmateriaal gestort.

Ten gevolge van dijkdoorbraken zijn op verschillende plekken door de Schelde tot 20 meter diepe gaten uitgeschuurd en slibmateriaal afgezet. Dergelijke wielen zijn terug te vinden ter hoogte van Pijp Tabak, St.- Annabos, Galgenweel en Burchtse Weel.

De waterhuishouding wordt in heel het studiegebied voornamelijk bepaald door slecht doorlatende kleilagen onder de aangevoerde zandgronden. Het opgehoogd en aangevoerd materiaal is goed doorlatend.

Het neerslagwater vloeit op de onderliggende lagen klei en veen af naar de lager gelegen gedeelten en vormt daar plassen en drassige zones.

Plassen: Blokkersdijk 12:, Burchtse Weel,Galgenweel en Donkers.

Beken: Palingbeek 13:, Laarbeek, Burchtse Scheibeek, Kleine Watergang, Donkersbeek en Tophatgracht.

 

Kaart 1b: Waterlopen

 

Het landbouwgebied ten noorden van Zwijndrecht wordt gekenmerkt door een relatief fijnmazig netwerk van kleine landschapselementen. Voornamelijk populierenrijen en elzen- en meidoornhagen komen voor.

Ook de wegbermen hebben een bepaalde natuurwaarde vanwege hun gedifferentieerde begroeiing. De resterende hoogstamboomgaarden en de Zwaluwbeek met het aansluitende bosje vormen belangrijke elementen binnen de natuurlijke structuur.

De natuurlijke structuur van de gebieden tussen de bebouwing op Linkeroever, de industriële activiteiten van de Waaslandhaven en de woonkernen Zwijndrecht en Burcht wordt als volgt omschreven. Langs de rivierzijde van de dijk overheerst, op de dijkhelling, meestal een ruige vegetatie met algemene, ecologisch weinig kieskeurige plantensoorten.

In de binnendijkse gebieden is de ‘oorspronkelijke’ poldervegetatie nagenoeg volledig verdwenen ten gevolge van de zandopspuitingen. Verschillende gedeelten kenden een spontane vegetatieontwikkeling.

Dezelfde pioniersvegetaties met opeenvolgende verruigingsstadia zijn bijgevolg terug te vinden verspreid over het gebied. De variatie in de vegetatie is vooral een weerspiegeling van het verschil in zout- en vochtgehalte in de bodem.

Afhankelijk van de dikte van de opgespoten zandlaag veroorzaakt op sommige plekken de aanwezige kleilaag nog steeds een hoge waterstand. Op de meeste gronden domineren een fauna en flora, gelijkend op deze terug te vinden in duingebieden.

De door dijkdoorbraken ontstane 'wielen' vormen een laatste waardevol element nagelaten door de rivier.

Deze schuurgaten waar bij dijkdoorbraken het water met geweld het achterland binnenstroomde zijn vaak erg diepe zoetwaterplassen met steile oevers. Ze bieden ruimte aan interessante water- en moerasplanten.

Gebieden met grote natuurwaarde zijn Blokkersdijk, de Slikken en Schorren langs de Schelde en het Rot, gecombineerd met Donckers. Andere 'groene vlekken' binnen het studiegebied zijn het Vliet, Burchtse Weel en Galgenweel.

Het oostelijk gebied is op te splitsen in volgende deelgebieden:

- Blokkersdijk

Het voornaamste gedeelte van dit gebied wordt gevormd door de 46 ha grootte plas. Deze vormt een belangrijke broed- en verblijfplaats voor grote aantallen (trek)vogels. De maximale diepte van de plas bedraagt tot 1,40 meter. Rondom de plas staan rietkragen. In het noordwesten van het gebied ligt het zgn. Moerasbos, een vochtig wilgenbos met een rijke onderbegroeiing en een bronplas. Deze laatste watert af in de richting van de grote plas. De aanwezige kleilenzen en bronnen zorgen ervoor dat de grote plas niet droogvalt. In het noordoosten bevindt zich een populierenbos en een gemengde licht verruigde bosvegetatie die onderbroken wordt door open graslandvegetaties. De overige omringende gebieden bestaan uit open vlakte met verspreide struwelen. De zuidelijke en oostelijke grenzen worden gevormd door respectievelijk de Palingbeek en Tophatgracht.

- St.-Annabos

Het St.-Annabos werd rond 1950 aangeplant op opgespoten gronden en bestaat voornamelijk uit Canadapopulieren. Op sommige plaatsen (vooral de randen) komen spontaan opgeschoten struiken en bomen voor.

- Vlietbos

Dit gebied is voor het grootste gedeelte natuurlijk bebost. Op de drogere delen groeit voornamelijk berk en op de vochtigere delen wilg. De beboste structuur wordt onderbroken door meer open, vergraste en schrale plekken. De westelijke grens wordt gevormd door een verlande beekloop die voor een groot deel begroeid is met riet. De beek wordt geflankeerd door de Suikerdijk, een belangrijke structurerend element.

Op verschillende plaatsen komen ophogingen van het terrein voor in grillige vormen.

- Het Zand

Het Zand is een open gebied met een ruderale vegetatie en het begin van een boomopslag. De Laarbeek vormt in dit gebied een (potentieel) belangrijk natuurlijk element.

- Het Rot

Het Rot is voornamelijk bebost. De rotbeek vormt de zuidelijke begrenzing van het gebied. Hier en daar is de beek verland. Vooral ten westen en ten noorden van de beek komt een drassige vegetatie voor met een open boomstructuur waarbij de wortels volledig onder water staan. Zuidelijk langs de beek zijn er zandige heuvels met het uitzicht van zeer kleine duinen.

- Middenvijver

De Middenvijver is een hoger opgespoten gedeelte. De westelijke helft is voornamelijk bebost met open gedeelten, de oostelijke helft is volledig open. De noordelijke en oostelijke begrenzing van het gebied wordt gevormd door de Rotbeek.

- Donkers

Het deel aansluitend op de Middenvijver is voornamelijk bebost met hier en daar meer open plekken. De twee plassen en de aanwezigheid van de Rotbeek maakt dat dit een waterrijk gebied is. Het dennenbos in het gebied fungeert als verblijfplaats voor een reigerkolonie.

Het deel ten westen van de verbindingsweg en zuidelijk van de Dwarslaan is voornamelijk bebost met een vochtige berken-wilgenvegetatie. Ook in dit deel bevindt zich een plas.

- Galgenweel

Het Galgenweel is een erg diepe plas met steile oevers. Deze zijn onderaan verstevigd met betonnen wanden. In de zuidwestelijke hoek van de plas wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een paaiplaats voor vissen en loopt een oeverbeplantingsproject. De oeverbegroeiing is gevarieerd.

In het noordelijk deel van het gebied bevindt zich een vrij rijke graszone, beboste gedeelten met berk en schralere open plekken met pioniersvegetatie.

- Burchtse Weel, Calberg en Neuzenberg

Het Burchtse Weel heeft diepe en steile oevers en staat in verbinding met de Laarbeek. De noordzijde van de plas is verland. De opgespoten vlakte rondom de plas is spontaan begroeid met een ruderale vegetatie. Beboste gedeelten, graslanden en struwelen wisselen elkaar af. Neuzenberg en Calberg zijn voornamelijk bebost.

- Scheldeoever en Schelde

De slikken en schorren langsheen de Schelde bestaan voornamelijk uit rietkragen. De dijk is op de meeste plekken verstevigd met breukstenen.

Kaart 2b: Vegetatiekaart

 

Open ruimte structuur

De open ruimte wordt gekenmerkt door een grote afwisseling van landschaptypes. Op mesoniveau kunnen twee deelgebieden onderscheiden worden: het landbouwlandschap ten westen van Zwijndrecht en Burcht enerzijds en de centrale groene ruimte tussen deze twee kernen en LO anderzijds. Als derde wordt de Schelde onderscheiden.

Landbouwgebied

Ten noorden en ten westen van de kern van Zwijndrecht bevindt zich een groot samenhangend landbouwgebied. Het bodemgebruik bestaat voornamelijk uit grootschalige akker-en boomgaardcomplexen, afgewisseld met kleinere weilanden.

Het tuinbouwgebied gelegen tussen de N70 en de spoorlijn wordt gedomineerd door laagstamboomgaarden. Tevens zijn twee grootschalige serrecomplexen aanwezig. Het is een relatief klein gebied met een besloten karakter. De oude hoeves en de bebouwingkern van de Heilige Geesthoek dragen hiertoe bij.

Tussen de spoorlijn en de E17 situeert zich een groter landbouwgebied. Kenmerkend voor het gebied zijn de relatief uitgestrekte graslanden, afgewisseld met enkele grote akkers. Het gesloten karakter wordt veroorzaakt door een dicht netwerk van kleine landschapselementen (bomenrijen en hagen). Opmerkelijk is het uitgesproken reliëf, gevormd door de depressie van de Laarbeek en de bolle percelen typerend voor het Waasland. Verspreid komen nog enkele hoogstamboomgaarden voor.

Het gebied ten zuiden van de E17 bestaat uit een kleinschalige mozaïek van akkers, weilanden en boomgaarden. Deze zone is beperkt van omvang en wordt gekenmerkt door de vele bomenrijen en hagen.

Een belangrijk structurerend element is de Zwaluwbeek met haar begeleidende beplanting, welke plaatselijk uitgesproken reliëfverschillen heeft doen ontstaan.

Centrale groene ruimte

Onderstaande deelgebieden maken deel uit van de centrale groene ruimte tussen de gemeente Zwijndrecht en Antwerpen. Het betreft relatief jonge gebieden, ontstaan en ontwikkeld ten gevolge van de zandopspuitingen en erg verschillend naar typologie en gebruik. Volgende gebieden maken deel uit van deze centrale groene ruimte: Blokkersdijk, St.-Annabos, Rot en Middenvijver, Vlietbos, Het Zand, Burchtse Weel en Galgenweel.

Kenmerkend voor Blokkersdijk is het waterrijk en open karakter van het gebied. Het geheel ligt bij benadering twee meter boven het omgevende maaiveld. De ligging van het natuurgebied vlakbij de haven levert vanaf Blokkersdijk een surrealistisch beeld op.

Gescheiden door de Tophatgracht, grenst aan de oostzijde van Blokkersdijk het St.-Annabos. Het bos, voornamelijk bestaande uit populieren in orthogonaal plantverband en dito padenstructuur geven een geordende en transparante indruk. Aan de randen van het bos is de beplanting gevarieerder, waardoor het bos van buitenaf minder transparant lijkt. Het gebied ten zuiden van de Charles de Costerlaan wordt opgedeeld door het verbindingstraject E17 – E34. Langs de oostzijde van deze infrastructuur bevinden zich de gebieden Rot en Middenvijver. Ten Westen van het traject bevindt zich het Vlietbos en het Zand. Hoewel Het Rot en de Middenvijver één groot aaneengesloten groengebied vormt, hebben het Vlietbos en het Rot qua typologie meer met elkaar gemeen. Het gebied Middenvijver kan omschreven worden als een golvend open duingebied met drogere en vochtigere delen. Het Rot is een meer besloten en gevarieerd gebied met spontaan opgeschoten berkenbos met ondergroei. De structuur van het Vlietbos wordt vooral gekenmerkt door het bosachtig karakter, wat de beslotenheid van deze omgeving bepaald. Beeldbepalend in dit gebied zijn de laanbomen langs de Dwarslaan. Het Zand verschilt van de vorige gebieden door de beperkte aanwezigheid van natuurwaarden. Het is een erg open gebied, dat vooral gebruikt wordt voor harde recreatie. De spoorlijn, die aansluitend op de Kennedytunnel gedeeltelijk verdiept ligt, vormt hier een prominent structurerend element.

In het meest zuidelijke deel van de centrale open ruimte situeren zich het Burchtse Weel en het Galgenweel. Het betreft twee grote plassen, gescheiden van elkaar door de E17. Het gebied Galgenweel wordt gekenmerkt door openheid in tegenstelling tot het meer gesloten karakter van het gebied Burchtse Weel, waar de omringende bosvegetatie en de grillige vorm van de plas typerend zijn.

Schelde

De Schelde vormt als lineair landschappelijke structuur de noordelijke en zuidelijke begrenzing van het studiegebied. Een aantal relicten, zoals Galgenweel en Burchtse Weel getuigen eveneens van het belang van de rivier in de landschapsontwikkeling van het gebied.

Het open karakter, de specifieke eigenheid van de rivier, de lineariteit, de verzichten, de begrenzende dijken en de scheepvaart zorgen voor een totaal verschillende landschapsbeleving.

 

Nederzettingsstructuur

Het gebied omvat drie belangrijke kernen: Antwerpen Linkeroever, Burcht en Zwijndrecht. Wat betreft schaal zijn de drie kernen relatief gelijkaardig. Vanwege de specifieke geografische ligging,

ontwikkelingsgeschiedenis en morfologische verschillen kunnen zij evenwel niet met elkaar vergeleken worden.

Antwerpen LO

De structuur is geconcipieerd volgens een orthogonaal patroon. Enkel ter hoogte van de Schelde is een afwijkende belijning gehanteerd.

Het openbaar domein is zeer ruim gedimensioneerd en wordt gekarakteriseerd door brede gazons en bomenrijen. De profielen zijn gerelateerd aan de hiërarchie van de verschillende wegen en het patroon is bijgevolg zeer leesbaar.

Beeldbepalend is het veelvuldig voorkomen van hoogbouw. In de huidige opbouw van LO bestaat de kern grofweg uit hoogbouw en wordt deze omringd door laagbouw. Zowel open, halfopen als gesloten laagbouw komt voor.

Dagdagelijkse voorzieningen zijn aanwezig. Gemeenschapsvoorzieningen komen verspreid voor. Handel en diensten zijn geconcentreerd langs de Blancefloerlaan, Beatrijslaan en Frederik van Eedenplein. Voor het overige is Antwerpen-LO gericht op de rechteroever.

Burcht

Burcht was een vroeg industriële gemeente geënt op watergebonden activiteiten. De ontwikkeling van deze kern is hierdoor sterk bepaald. Het oorspronkelijke zwaartepunt van de gemeente lag aan de Schelde.

De eerste uitbreidingen van de woonfunctie zijn te situeren langs de Kruibeeksesteenweg en richting Burchtse Weel. Industriële ontwikkeling gebeurde gelijktijdig tussen de Kruibeeksesteenweg en de Schelde. Veel van deze watergebonden activiteiten zijn mettertijd vervangen door industrie van diverse aard. Deze hebben noch een relatie met de Schelde, noch met de woonwijken en vormen als het ware een barrière tussen Schelde en dorp. Deze ontwikkeling heeft een negatief effect gehad op de kern, waar tekenen van verval zich uitten. In tegenstelling tot de beweging in de kern, werden er rondom gedurende de laatste decennia volop nieuwe verkavelingen gerealiseerd en woningen gebouwd. Door middel van inbreidingsprojecten werd recent getracht een relatie te creëren tussen het oude centrum en de vele verkavelingen en een versterking van het bebouwde weefsel te realiseren.

Het centrumgebied is geënt op de verbindingsas Kruibeeksesteenweg. Een tweede belangrijke as is de Pastoor Coplaan. Langs de Schelde is de bebouwing ontwikkeld in functie van economische activiteiten.

Deze vormt als het ware een barrière tussen dorp en Schelde. De woonfunctie in de omgeving van de Schelde is beperkt tot het gebied rond de kerk.

Tussen de kern en E17 zijn ten oosten van de Pastoor Coplaan een aantal grootschalige ontwikkelingen gerealiseerd (waaronder Carrefour en waterzuiveringsstation).

Het gebied rond de Kruibeeksesteenweg wordt gekenmerkt door een relatief hoge woningdichtheid en kleine woningen.

De vele verkavelingen worden gekenmerkt door relatief lage dichtheden en overwegend open bebouwing.

Wat betreft voorzieningen, zijn in Burcht alle dagdagelijkse voorzieningen terug te vinden. Voor het overige is Burcht aangewezen op Zwijndrecht en Antwerpen.

Zwijndrecht

Zwijndrecht ontwikkelde van agrarische gemeenschap naar een meer uitgebouwde en verstedelijkte gemeente aan de rand van de grootstad. De uitbreiding van de industriële bedrijvigheid op rechteroever had een expansie naar linkeroever tot gevolg. Deze beweging heeft een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de gemeente, zowel het inwonersaantal als het voorzieningenpeil steeg hierdoor.

In de opbouw van Zwijndrecht zijn een aantal belangrijke plekken en assen te onderscheiden. Deze spelen een belangrijke rol in de wegenhiërarchie, worden gekenmerkt door een dichtere en/of hogere bebouwing en door diversiteit wat betreft het functioneel aspect. Het betreft het kerkplein, de N70 en de Pastoor Coplaan.

Het centrum van Zwijndrecht wordt gekenmerkt door een relatief lage woningdichtheid. Dit valt te verklaren door de hoge concentratie van ander functies zoals gemeenschapsvoorzieningen, winkels en diensten.

Wat betreft voorzieningen, zijn in Zwijndrecht alle dagdagelijkse voorzieningen en diensten terug te vinden. Voor het overige is Zwijndrecht aangewezen op Antwerpen.

 

Economische structuur

Havengebonden bedrijvigheid

Zowat een kwart van de gemeente Zwijndrecht wordt ingenomen door havengebonden bedrijvigheid. Het betreft het gebied tussen E34 en Schelde, ten westen van Blokkersdijk. Dit gebied functioneert onafhankelijk van de gemeente Zwijndrecht en maakt deel uit van de Waaslandhaven. Door de harde scheiding die de E34 vormt, is er weinig tot geen relatie met Zwijndrecht. De onbebouwde percelen aan Pijp Tabak doen dienst als broedvlakte en foerageergebied voor de vogels die Blokkersdijk bezoeken.

Bedrijvigheid langs E17

Langs de E17 maar vooral aan de op-en afritten bevindt zich een concentratie van bedrijventerreinen, KMO, handel en diensten. De grootste concentratie bevindt zich ten noorden van de E17. De meeste gronden zijn volledig uitgegeven, enkel op het terrein Baarbeek (grenzend aan gebied Het Zand) is nog een 10-tal ha beschikbaar. Op het bedrijventerrein Westpoort (ten westen van Baarbeek) kunnen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Ook de bedrijventerreinen rond op- en afrit 16 langs de Krijgsbaan zijn volledig uitgegeven.

De ontsluiting van enkele bedrijventerreinen is problematisch, waardoor er veel verkeer zijn weg zoekt door de kernen van Burcht en Zwijndrecht.

Op het grondgebied linkeroever Antwerpen zijn er twee bedrijventerreinen gevestigd. Bedrijventerrein Waterwilgweg situeert zich aan afrit linkeroever. Het ander bedrijventerrein grenst aan de woonkern op linkeroever. Beide bedrijventerreinen worden ontsloten langs de Blancefloerlaan.

Landbouw

Land -en tuinbouwactiviteiten situeren zich uitsluitend in de gemeente Zwijndrecht en worden gedomineerd door de fruit- en groenteteelt. Net zoals in de rest van Vlaanderen, neemt het aantal landbouwbedrijven af. Het oppervlakteareaal blijft nagenoeg constant zodat de gemiddelde bedrijfsgrootte toeneemt.

Ten noorden en ten westen van de kern van Zwijndrecht bevindt zich het grootste samenhangende landbouwgebied. Het bodemgebruik bestaat voornamelijk uit grootschalige akkers en boomgaardcomplexen, afgewisseld met kleinere weilanden.

 

Toeristisch-recreatieve structuur

In het studiegebied kan een onderscheid gemaakt worden naar recreatiegebieden van lokaal niveau en recreatiegebieden met een bovenlokale uitstraling.

Recreatiegebieden met lokaal karakter

Het Zand en het gedeelte van het Vlietbos ten Zuiden van de Dwarslaan zijn bestemd voor dagrecreatie.

Het Zand ligt gedeeltelijk op grondgebied van Antwerpen en gedeeltelijk op grondgebied van Zwijndrecht. Zowel de stad Antwerpen als de gemeente Zwijndrecht hebben plannen voor de ontwikkeling van dit gebied. Momenteel situeren zich hier twee voetbalvelden en een terrein voor baseball.

Een gedeelte van het terrein wordt gebruikt als parkeerplaats voor opliggers. Het deel ten noorden van de Blancefloerlaan herbergt een fitnessclub, een tennisclub en een dagverblijf voor senioren van de stad Antwerpen.

Een recent aangelegd fietspad is de enige relatie tussen het Zand en het Vlietbos.

Evenals Middenvijver en een gedeelte van het St.-Annabos is het gedeelte Vlietbos noordelijk van de Dwarslaan bestemd als speelbos.

Recreatiegebieden met bovenlokaal karakter

Het St.-Annastrand maakt deel uit van een brede band van recreatieve functies langs de Schelde. Deze recreatieve band verbindt het Galgenweel met het St.-Annabos. Het unieke kader voor de ligging van het “strandje” en de nabijgelegen horecazaken geven dit gebied een bovenlokale uitstraling. In de omgeving van het strand situeren zich o.a. een openlucht zwembad, een camping, een jachthaven en enkele kleinere recreatieve voorzieningen zoals een speeltuin.

Momenteel zijn het Galgenweel en het Burchtse Weel in gebruik in functie van watersportrecreatie. Het Galgenweel wordt gebruikt door zeilers en surfers. Het Burchtse Weel wordt gebruikt door waterskiërs.

 

Ruimtelijke en functionele analyse RO

 

Het noorden van Antwerpen of ‘Antwerpen Noord’ is een zone gelegen op een aantal breuklijnen. Een eerste breuklijn tussen stad en haven, een tweede tussen kernstad en voorstad.

Vroeger was dit gebied een – zowel morfologisch als functioneel – samenhangend havengebied dat zijn betekenis ontleende aan de talrijk aanwezige infrastructuur (zowel water, spoor als weg). Ondertussen zijn de kernactiviteiten van de haven verder naar het noorden verschoven. Ondanks het rijke industriële verleden, hetgeen zich vertaald heeft in een reeks beschermde monumenten en landschappen, geeft dit gedeeltelijk verlaten havengebied op vandaag een eerder gefragmenteerde indruk. Vanuit de verschillende mindere of meerdere mate gebruik wensen te maken van de aanwezige kwaliteiten en potenties.

De analyse bestaat niet uit een analyse van de natuurlijke, open ruimte, nederzettings-, economische en toeristisch-recreatieve structuur zoals op linkeroever, maar vertrekt expliciet van het gegeven dat een aantal grootschalige infrastructuurprojecten dienen gerealiseerd te worden in het noorden van Antwerpen.

Het is de bedoeling op basis van de analyseresultaten uitspraken te doen over de exacte ligging, de ruimteinname van de verschillende infrastructuren en de mogelijkheden voor ruimtelijke integratie. De aard en de omvang van de projecten noodzaken tot de analyse van een ruime zone. Het is echter niet de bedoeling een algemene en coherente visie te ontwikkelen voor het ganse gebied. Bij de toekomstige transformatie van het gebied dient men wel rekening te houden met enkele belangrijke randvoorwaarden:

  • de bereikbaarheid dient gegarandeerd te blijven en indien mogelijk zelfs verhoogd te worden;

  • de grootschalige infrastructuren dienen de toekomstige ontwikkelingen zo weinig mogelijk te hypothekeren en zo veel mogelijk te stimuleren.

De gerichte analyse bestaat uit het detecteren van indicatoren voor infrastructuurgevoeligheid, het betreft hier zowel de fysische als niet-fysische aspecten. Op basis van een aantal traditionele analysecategorieën wordt getracht gerichte kaarten af te leiden die de verschillende aspecten van deze infrastructuurgevoeligheid blootleggen.

De mate waarin infrastructuur als wenselijk dan wel hinderlijk wordt ervaren in een bepaalde zone is uiteraard afhankelijk van het aanwezige programma. Infrastructuur dient ruim geïnterpreteerd te worden en heeft een fysische (verschijningsvorm van de infrastructuur) en niet-fysische (bereikbaarheid, zichtbaarheid, ...) dimensie. Hindertolerantie is in dat opzicht een subjectief gegeven en gaat niet alleen over het milieutechnisch aspect.

 

 [image]

Figuur 4: Hinderongevoelige zone RO

Het bestaande programma is niet altijd even maatgevend, voor een aantal zones bestaan immers ideeën, visies en plannen. De aanwezigheid van één of meerdere projecten in een bepaalde zone geeft de dynamiek van en de ontwikkelingsinteresse voor die bepaalde zone weer. De status van de verschillende projecten is zeer uiteenlopend. Het gaat van vage ambities tot relatief uitgewerkte plannen, en van maatschappelijk gedragen voorstellen tot individuele initiatieven.

Enerzijds betekent dit dat deze zones met de nodige omzichtigheid moeten behandeld worden, anderzijds betekent het ook dat er nog heel wat mogelijkheden bestaan voor ruimtelijke integratie.

Door de ruimtelijke karakteristieken van de verschillende zones in kaart te brengen trachten we een zicht te krijgen op de transformatiemogelijkheden van deze zones. Sommige zones en/of elementen zullen omwille van de ruimtelijke eigenschappen (specifieke kwaliteit, schaal, …) zo goed als niet in aanmerking komen om transformaties te ondergaan, andere zones zullen daarentegen net door de specifieke ruimtelijke structuur makkelijk te transformeren zijn.

Op vandaag wordt in het noorden van Antwerpen reeds een aanzienlijke oppervlakte ingenomen door infrastructuur. Een beeld van de huidige karakteristieken van de aanwezige infrastructuren geeft enerzijds aan hoe sterk de ruimte hierdoor gefragmenteerd wordt en welke fysische barrières dit tot gevolg heeft, en anderzijds wat de bereikbaarheid is van de verschillende locaties en hoe zichtbaar bepaalde plekken zijn.

Op basis van deze kaarten kan onderzocht worden of het zinvol is de nieuwe infrastructuren te bundelen met de reeds bestaande of hoe de bereikbaarheid in de toekomst gegarandeerd kan blijven of verbeterd kan worden.

 [image]

Figuur 5: Infrastructuurkaart RO

 

Bespreking deelgebieden

Lobroekdok

De zone Lobroekdok valt uiteen in twee deelgebieden. Ten zuidwesten van de Slachthuislaan een (gevoelig) woongebied rond het Slachthuis. Ten noordoosten van de Slachthuislaan bedrijvigheid rond het Lobroekdok. De bedrijvigheid grenzend aan het Albertkanaal is watergebonden. Twee bovenlokale functies geven identiteit aan het gebied maar hebben nauwelijks een relatie met het dok: het Sportpaleis en het Slachthuis. In het Sportpaleis worden geregeld grootschalige evenementen georganiseerd die op piekmomenten aanzienlijke hinder veroorzaken op de huidige R1. Ook het huidige viaduct van de R1 en het Lobroekdok zijn beeldbepalend. Het viaduct ligt centraal in de minder gevoelige zone met bedrijvigheid.

Toch is de locatie op dit moment een grotendeels verborgen enclave. Wat opvalt is de afwezigheid van dwarsverbindingen en de ‘rafelige’ rand van de Damwijk.

Steenborgerweert

De zone Steenborgerweert is overwegend een bedrijvenzone met harde grenzen: het Albertkanaal, de Noorderlaan en de Ijzerlaan vormen de randen. Verder wordt deze zone in twee gesplitst door de spoorlijn. Al deze infrastructuren leggen een zware milieulast op het gebied. Deze situatie maakt dat de verbondenheid met de omliggende wijken zeer beperkt is. Het gedeelte van de wijk ten westen van de spoorlijn kent de laatste jaren een heropleving. Vestiging van nieuwe bedrijven, renovatie van gebouwen en een aantal nieuw opgetrokken gebouwen zijn hiervan het teken.

Luchtbal

Rond het station Luchtbal situeren zich vier sterk verschillende kwadranten. Het noordwestelijke kwadrant bestaat voor het overgrote deel uit sociale woningbouw. Ondanks het feit dat er een grote variëteit aan woontypologieën (torens, hoge stroken, tuinwijken) aanwezig is, vormt de hoogbouw in een groene omgeving het dominante beeld. Langsheen de Noorderlaan is er een centraal gelegen ontwikkeling van lokale commerciële voorzieningen (supermarkt, wassalon, apotheek, bank, café). Daarnaast zijn er ook een school, sportterreinen en een cultureel centrum aanwezig. Het CC Luchtbal heeft een bovenlokale aantrekkingskracht.

In de zuidwestelijke kwadrant treffen we een beschutte werkplaats aan die naast een dagverblijf eerder industriële activiteiten uitvoert. Deze werkplaats is sterk verbonden met de school voor bijzonder onderwijs die het centrale bouwblok van het gebied inneemt. Daarnaast zijn er nog twee stelplaatsen: één van De Lijn en één van Cars De Polder. De rest van de zone wordt ingenomen door KMO’s.

De twee oostelijke kwadranten maken deel uit van de kern van Merksem. Het betreft hier voornamelijk residentiële functies. Langsheen de hoofdweg ligt een groene bufferzone. Op de grens tussen deze bufferzone en de residentiële wijken bevinden zich nog een aantal andere functies: een fastfoodrestaurant, een supermarkt, een beschutte werkplaats en een waterzuiveringsstation.

’t Eilandje

Het beeld van het noordelijke deel van het Eilandje wordt bepaald door het industriële verleden - de dokkenstructuur - en het omgevende water. Op het Droogdokkeneiland is dit het sterkste aanwezig. Aan de kant van de Schelde zijn er schorren die een natuurfunctie vervullen. Aan de kant van het Kattendijkdok liggen de droogdokken. Op de westelijke kop van het Mexicoeiland bevinden zich twee beschermde monumenten: het pomphuis en de brandweerkazerne (Kaai 63, nu Technische dienst van de haven). Het grootste deel van het Mexicoeiland wordt gedomineerd door een aantal nieuwe bedrijfsgebouwen (Schenker Belgium, Panalpina Cargo Center). Vandaag functioneert het Eilandje als belangrijk doorgangsgebied voor het verkeer tussen de stad en de haven. De recent aangelegde Straatsburgbrug versterkt deze functie nog.