7 Ruimtelijk Veiligheidsrapport (RVR)

16

 

In het kader van de recente Seveso II-richtlijn (“Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 96/82/EG van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken”) hebben de Lid-Staten de verantwoordelijkheid om (artikel 12) :

“…er zorg voor (te dragen) dat de ten doel gestelde preventie van zware ongevallen en beperking van de gevolgen van dergelijke ongevallen in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond en/of in andere toepasselijke takken van beleid in aanmerking worden genomen. Zij streven de verwezenlijking van die doelstellingen na door toezicht op nieuwe ontwikkelingen rond bestaande inrichtingen zoals verbindingswegen, openbare locaties, woongebieden, wanneer de plaats van vestiging ervan of de ontwikkelingen zelf het risico van een zwaar ongeval kunnen vergroten of de gevolgen ervan ernstiger kunnen maken.”

“De Lid-Staten dragen er zorg voor dat er in hun beleid inzake de bestemming of het gebruik van de grond en/of andere toepasselijke takken van beleid alsmede de procedures voor de uitvoering van die takken van beleid rekening wordt gehouden met de noodzaak om op een langetermijnbasis voldoende afstand te laten bestaan tussen de onder deze richtlijn vallende inrichtingen enerzijds en woongebieden, door het publiek bezochte gebieden, waardevolle natuurgebieden en bijzonder kwetsbare gebieden anderzijds, en, voor bestaande inrichtingen, aanvullende technische maatregelen te treffen overeenkomstig artikel 5, teneinde de gevaren voor personen niet te vergroten.”

“De Lid-Staten dragen er zorg voor dat alle bevoegde autoriteiten en alle diensten die bevoegd zijn beslissingen op dit gebied te nemen, passende adviesprocedures invoeren om de tenuitvoerlegging van de (hierboven) vastgestelde beleidsmaatregelen te vergemakkelijken.”

Deze bepalingen werden overgenomen door het Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Op 19/7/2002 keurde de Vlaamse Regering het MER-VR-decreet goed dat voorziet in een hoofdstuk IV over “Veiligheidsrapportage over Ruimtelijke Uitvoeringsplannen”. In artikel 4.4.2 wordt voorzien dat er Ruimtelijke Veiligheidsrapporten moeten opgemaakt worden.

Op basis hiervan heeft het Vlaams Gewest het initiatief genomen om een aanvang te maken met het opstellen van een Ruimtelijk Veiligheidsrapport (RVR) in het kader van het Masterplan Antwerpen betreffende de Oosterweelverbinding.

Besluiten RVR:

  • Individueel risico

  • Momenteel bestaan geen toetsingscriteria voor mobiele installaties. Toetsing van de berekende individuele risicocontouren aan de grenswaarden voor vaste installaties leert dat:

    • het berekende individueel risico is steeds lager dan 10-6/jaar. Bijgevolg is er geen overschrijding m.b.t. de 10-5-contour.

    • de 10-6-contour reikt nergens tot aan woongebieden (rood ingekleurd op het gewestplan);

    • de 10-7-contour omvat geen kwetsbare locaties.

    •  

  • Bevolkingsrisico

  • Zoals in voorliggend RVR reeds besproken werd, kan in deze studie het groepsrisico niet bepaald worden a.d.h.v. een fN-curve. In plaats daarvan wordt geopteerd om het bevolkingsrisico te bepalen door het aantal inwoners na te gaan die binnen de verschillende berekende isorisicocontouren wonen.

  • Het totaal aantal inwoners dat in de huidige situatie binnen de isorisicocontour 10-7/jaar wonen, bedraagt 1.605. Er zijn geen inwoners gesitueerd binnen de contour 10-6/jaar.

  • De resultaten van de nulvariant en het Middentracé zijn vergelijkbaar met de huidige situatie. Er zijn geen significante verschillen merkbaar. De risico’s voor de bevolking zullen dus niet verhogen door het uitvoeren van het Middentracé.

  • Domino-effecten

  • Uit de analyse van de domino-effecten tussen het ADR-verkeer op het Middentracé en de nabijgelegen seveso-bedrijven kan besloten worden dat de bijdrage aan de faalkansen van de verschillende installaties (zowel de vaste installaties op de nabijgelegen industrieterreinen als de ADRvrachtwagens op het Middentracé) als verwaarloosbaar beschouwd mogen worden.

 

CONCLUSIE
Algemeen kan besloten worden dat het uitvoeren van de nieuwe Oosterweelverbinding geen bijkomende hinder zal geven met betrekking tot de externe veiligheid.