9 Watertoets

18

 

9.1 Integraal waterbeleid

 

Het integraal waterbeleid dient gekaderd te worden binnen de EU Kaderrichtlijn water (nog niet van kracht), het decreet integraal waterbeleid en de code van goede praktijk. Verder zijn er de specifieke lozingsvoorwaarden vanuit de Provincie.

Het doel van integraal waterbeheer is te komen tot de waterbeheersing van lokale en regionale waterbekkens en het afstemmen van de noden vanuit de dwingende, stedenbouwkundige, milieuhygiënische en infrastructurele randvoorwaarden.

In het decreet integraal waterbeheer 19 wordt bij de vergunningverlenende overheid de verantwoordelijkheid gelegd om te oordelen of door een plan of programma geen schadelijke effecten ontstaan op de infiltratie van het regenwater en de noodzakelijk ruimte voor het watersysteem daardoor wordt verminderd. Indien er negatieve effecten worden vastgesteld legt de overheid gepaste voorwaarden op om het schadelijke effect zoveel mogelijk te beperken, of indien dit niet mogelijk is, te herstellen of te milderen.

“De overheid houdt bij het nemen van die beslissing rekening met de relevante door de Vlaamse regering vastgestelde waterbeheersplannen...voor zover die bestaan” 20.

Tot op heden zijn dergelijke waterbeheersplannen niet vastgesteld door de Vlaamse regering waardoor een

toetsing niet kan gebeuren. Wel wordt de beslissing die de overheid neemt gemotiveerd, waarbij de doelstellingen en de beginselen van het integraal waterbeleid worden getoetst 21.

 

9.2 Integratie van de watertoets in de plan-MER

In paragraaf 4 van artikel 8 van het decreet Integraal Waterbeleid is een koppelingsbepaling opgenomen, die de integratie van de watertoets in de discipline Water van de plan-MER beschrijft. Deze koppelingsbepaling bepaalt dat voor de vergunningsplichtige activiteit, plan of programma dat onderworpen is aan een milieueffectenrapportage de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te milderen, in dit rapport (MER) dient te gebeuren.

Ook in het besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake milieueffecten veiligheidsrapportage van 9 maart 2004 (artikel 7.1 paragraaf 1, bijlage 7, 1.5) wordt de koppeling met de watertoets voorzien.

De watertoets kan in het algemeen worden omschreven als het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de mogelijke schadelijke effecten van plannen, programma’s of vergunningsbesluiten op het watersysteem. Het doel van de watertoets is in hoofdzaak het ontstaan van schadelijke effecten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en als dat niet kan, om de schadelijke effecten te herstellen of te milderen.

De watertoets kan primair als een procesinstrument worden beschouwd, waarbij de nadruk ligt op de wisselwerking tussen de initiatiefnemer en de voor het project relevante instanties, zoals bijvoorbeeld de waterbeheerder(s). Bij het tot stand komen van een plan of programma dienen er bijgevolg voldoende momenten van overleg, inspraak en adviesverlening tussen initiatiefnemer en waterbeheerders te worden gepland.

Daarnaast dient de toepassing van de watertoets gekoppeld te worden aan een uitdrukkelijke motiveringsplicht (artikel 8, paragraaf 2). Op die manier zal men in elke vergunning, plan of programma komen tot wat in Nederland de ‘waterparagraaf’ wordt genoemd. Het doel van de waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van hoe in een vergunning, plan of programma rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer.

In het rapport wordt als conclusie opgesomd wat de kwalitatieve en kwantitatieve te verwachten effecten zijn op het watersysteem.

CONCLUSIE
Met betrekking tot het
oppervlaktewater kan gesteld worden dat gezien de omvang van het Masterplan en de aanzienlijke bijkomende verharding wordt geoordeeld dat het om betekenisvolle schadelijke effecten op het oppervlaktewater gaat, die door gepaste maatregelen te nemen evenwel voorkomen, beperkt of gecompenseerd kunnen worden.
M.b.t. het
grondwater kunnen de te verwachten effecten als volgt worden samengevat: er kan besloten worden dat er vermoedelijk geen betekenisvolle schadelijke effecten zullen optreden (uitgezonderd indien op Linkeroever voor tracé Oost gekozen zou worden). Monitoring tijdens de uitvoering is evenwel aangewezen om de voorspelde effecten te controleren. Eventuele schadelijke effecten kunnen echter steeds voorkomen worden door gepaste maatregelen te treffen.

Eveneens wordt in het rapport een overzicht gegeven van de te nemen maatregelen om mogelijke effecten te milderen of te herstellen. Hieronder worden enkel de maatregelen opgesomd waarvan wordt geoordeeld dat deze verankerd moeten worden in de stedenbouwkundige voorschriften of een ruimtelijke weerslag hebben in het bestemmingsplan. I.f.v. het gekozen tracé zullen deze maatregelen opnieuw getoest worden. In het kader van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning kunnen concretere voorwaarden worden opgelegd.

 

Oppervlaktewater

  • Voor Linkeroever dient er, aangezien in kleinere beken geloosd zal worden, ter voorkoming van wateroverlast een buffering van afstromend wegwater voorzien te worden. Bovendien dient rekening gehouden te worden met de eisen inzake afwatering, vernatting en compensatie zoals geformuleerd in de natuurstudie Blokkersdijk. In principe dient voor Linkeroever gestreefd te worden naar een afwateringsstelsel waarbij maximaal gebruik zal gemaakt worden van gravitaire afvoer en open infiltrerende grachten. Waar het hemelwater niet in contact komt met de wegenis (taluds, bermen, restruimtes) dient het zoveel mogelijk via infiltrerende grachten afgevoerd te worden;

  • Waar mogelijk dient het ontwerp van de riolering en afwatering rekening te houden met bestaande wateroverlastproblemen en met geplande afwateringsinfrastructuur om deze problemen op te lossen (bijvoorbeeld ter hoogte van de Schijn- en Merksemcollector op Rechteroever en ter hoogte van waterzieke beken zoals de Zwaluwbeek, Laarbeek, Burchtse Scheibeek, ... op Linkeroever);

  • Het herstel van verstoorde waterlopen dient via de principes van de natuurtechnische milieubouw te gebeuren. Hierbij wordt gestreefd naar een kwantitatief, kwalitatief en ecologisch duurzaam waterlopenbeheer. Op kwantitatief vlak kan het vertragen van de waterafvoer gerealiseerd worden door natuurlijk beekherstel, (vrije) meandering van de waterloop, retentiemogelijkheden in oeverzones-bufferstroken, in natuurlijke overstromingszones (of kunstmatige wachtbekkens wanneer dit niet mogelijk is), een alternatief (kruid)ruimingsbeleid, ... . Ecologische inrichting en herstel van waterlopen is tevens belangrijk vanuit kwalitatief en ecologisch standpunt. Op kwalitatief vlak kan hierdoor het zelfreinigend vermogen van een waterloop verder hersteld worden. Op ecologisch vlak biedt het habitatherstel van de waterloop en de vallei mogelijkheden voor herstel van natuurwaarden (zowel fauna als flora). Voor het deelgebied Antwerpen Noord worden door beide tracés echter geen actueel of potentieel waardevolle waterlopen doorkruist. De huidige structuurkwaliteit is er zwak. Indien er werken langs de waterlopen moeten plaatsvinden, kan bij het herstel van de bedding en oevers - indien de locatie het toelaat - steeds gekozen worden voor een (meer) natuurtechnische afwerking.

Grondwater

  • Wat betreft het opvangen van calamiteiten wordt voorgesteld om de aan te leggen bufferbekkens effectief uit te voeren met een schuif die in geval van een calamiteit kan worden afgesloten. Op die manier wordt de calamiteit opgevangen in de bufferbekkens en kan ze hieruit verwijderd worden zonder dat waterlopen en/of bodems verontreinigd worden. Infiltratie van verontreinigingen naar het grondwater vanuit de grachten kan op deze manier worden afgeremd.

  • Tijdelijke grondwaterbemalingen dienen steeds tussen damplanken of via retourbemaling uitgevoerd te worden, zeker ter hoogte van de (natte) natuurgebieden op Linkeroever.

  • De impact op de grondwaterstroming door de aanwezigheid van ondergrondse tunnels is via berekeningen aangetoond. Bepaalde tracés veroorzaken eventueel een ongewenste plaatselijke vernatting of verdroging die vrij eenvoudig kan voorkomen worden. Mildering kan enerzijds bestaan uit het niet verkiezen van deze tracés of anderzijds uit het voorzien van extra maatregelen om de vernatting of verdroging te voorkomen (aanpassing van de drainage via (her)aanleg beken, retourbemaling, ...). Monitoring van de grondwaterstanden na de werken wordt voorgesteld, teneinde tijdig bijkomende maatregelen te kunnen treffen om wateroverlast of ongewenste verdroging te vermijden.

 

Als besluit wordt gesteld dat zonder mildering ten gevolge van de realisatie van het Masterplan Antwerpen betekenisvolle nadelige effecten op het watersysteem (oppervlaktewater en grondwater) kunnen verwacht worden.

Mits toepassen van een aantal milderende maatregelen kunnen de effecten vermeden of beperkt worden waardoor de kwaliteit en de kwantiteit van het oppervlaktewater en het grondwater minstens gevrijwaard blijven.

Mits oordeelkundige keuze van een aantal milderende maatregelen kunnen bovendien bestaande knelpunten inzake waterkwaliteit en -kwantiteit in het gebied door de realisatie van het Masterplan opgelost worden. Hierdoor kunnen zelfs enkele betekenisvolle positieve effecten ten aanzien van het watersysteem door de realisatie van het Masterplan verwacht worden.

 

9.3 Integratie van de watertoets in het GRUP

In het kader van de opmaak van het GRUP heeft meermaals overleg plaatsgevonden met alle bevoegde instanties en alle beheerders van de waterlopen. In bijlage XII bij het GRUP wordt een overzicht gegeven van alle studies, adviezen en verslagen van overlegmomenten die aan de bevoegde administraties kunnen bijdragen tot het formuleren van een gemotiveerd advies.

In paragraaf 0 wordt een overzicht gegeven op welke wijze de voorgestelde milderende maatregelen op niveau van de plan-MER worden doorvertaald naar het gekozen tracé. De concrete maatregelen worden opgesomd, waarbij tevens wordt aangegeven in welke mate zij juridisch worden verankerd in de verordenende stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP.