16 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies bij het uitwerken van de milderende maatregelen m.b.t. de natuurwaarden

 

16.1 milderende maatregelen m.b.t. de natuurwaarden

Om een inschatting te kunnen maken van de omvang van de milderende maatregelen, wordt hieronder een overzicht gegeven van het ruimtebeslag van de aanleg van de OWV en de impact daarvan op de natuurwaarden (verlies aan habitat). Er wordt vooreerst een onderscheid gemaakt tussen tijdelijke en definitieve grondinnames.

Definitieve grondinname gaat gepaard met absoluut en kwalitatief verlies aan habitatoppervlak, waardoor de desbetreffende oppervlakte permanent uit de natuurfunctie gehaald wordt. Hiermee wordt bedoeld de weg en de daarmee samenhangende infrastructurele voorzieningen en de snippers tussen de harde infrastructuur die niet meer bereikbaar zijn en niet meer functioneren binnen het ecologisch weefsel van het gebied. Mits het toepassen van ’ontsnipperingsmaatregelen’ kunnen delen van deze snippers als winst voor de natuur worden beschouwd (infiltratie oppervlaktewater, geluidsbuffering, uitwisselingen,...).

Tijdelijke grondinname gaat gepaard met habitatverandering en is het gevolg van de inrichting van werfzones, tijdelijke stockage en opslagplaatsen voor bv. zand en slib en gebieden die het onderwerp vormen van een opwaardering van de natuurlijke waarden als gevolg van herinrichtingsmaatregelen en/of milderende maatregelen.

Beschermde landschappen

31

De doelstellingen van natuur en de doelstellingen binnen de beschermde landschappen lopen gelijk. De landschappen zijn geklasseerd omwille van hun natuurwetenschappelijke waarde.

Het tracé heeft slechts een beperkte invloed op de beschermde landschappen zodat een declassering niet noodzakelijk is. In de voorschriften wordt best opgenomen dat, naast de natuurlijke waarden, ook de landschappelijke waarden moeten behouden/hersteld/gerespecteerd worden.

In het beschermd landschap het Vliet is er een toename aan definitieve grondinname. Met de uitvoering van ontsnipperingsmaatregelen kan het beschermd landschap ruimtelijk bij Blokkersdijk worden gevoegd. Het beschermd landschap het Rot wordt plaatselijk in gebruik genomen voor tijdelijke maatregelen.

VEN

De keuze van het tracé betekent implicitiet dat een deel van het als Vlaams Ecologisch Netwerk afgebakend gebied t.h.v. Blokkersdijk van rechtswege wordt opgeheven conform art. 17, §3 tweede lid van het Decreet Natuurbehoud 32.

Ten zuidoosten van Blokkersdijk en t.h.v. de slikken en schorren langs de oevers van de Schelde wordt een gedeelte van het afgebakende VEN tenietgedaan voor de aanleg van de tunnel. Voor de aanleg van de tunnel en de herprofilering van de Palingbeek is een tijdelijke grondinname binnen het VEN noodzakelijk.

Door de positionering van de tunnel is het echter mogelijk om aansluitend op het VEN t.h.v. Blokkersdijk een bijkomende oppervlakte VEN af te bakenen. In het grafisch verordenend plan is deze bijkomende oppervlakte VEN aangeduid in overdruk (grijs raster).

Habitatrichtlijngebied

De veranderingen in het habitatrichtlijngebied (SBZ H, Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent) hebben een tijdelijk karakter. Een oppervlakte van ca. 7 ha schorgebied wordt afgegraven om de tunnel af te zinken en aan te leggen. Deze verstoring zal maximaal 4 jaar duren, waarna het schor opnieuw wordt aangelegd.

Eventuele tijdelijke effecten als gevolg van de verstoring van dit schorgebied als onderdeel van het Natura 2000 gebied gedurende de looptijd van de werken (dit komt overeen met 0,12% van het volledige als Habitatrichtlijngebied beschermd schorgebied), kan worden gemilderd door de aanleg van een nieuw schoroppervlakte.

Het open laten van het Weel van Farnese t.h.v. de bouwput, biedt mogelijkheden voor een extra vergroting van de schoroppervlakte.

Vogelrichtlijngebied

Geen oppervlakteinname.

 

 

16.2 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies voor het 'nat' systeem

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de ingrepen op het nat systeem in het kader van de aanleg van de infrastructuur. De opgesomde milderende maatregelen uit de watertoets (zie paragraaf 9) worden hier geconcretiseerd door concreet aan te geven hoe wordt ingegrepen op het waterlopensysteem.

Deze ingrepen worden doorgevoerd volgens het principe van ‘vasthouden-bergen-afvoeren’. Tevens vormen de te nemen maatregelen om mogelijke effecten te milderen of te herstellen, zoals omschreven in de watertoets, de basis voor het hertekenen van de hydrografie in de ruime omgeving van het tracé.

 

N49 - Palingbeek

Hoe zwakker de helling van het talud, hoe meer ruimte en mogelijkheden er zijn. Een helling van 20/4 of flauwer wordt aangeraden, zeker voor het deel onder de maximale waterspiegel. Over de volledige breedte van de Palingbeek is dit aan weerszijden toe te passen. Om de Palingbeek over zijn volledige lengte een licht meanderend verloop te geven, kan het op plaatsen nodig blijken om (waar de zone minder dan 30 m bedraagt) het talud steiler te maken. Dit kan tot 12/4, op voorwaarde dat het om korte lengtes gaat. Oeverversterkingen zijn niet nodig, gezien de Palingbeek zeer traag stroomt. Zoals op de rest van het tracé van de Palingbeek zal riet het nieuw aangelegde tracé snel koloniseren. Hiervoor zijn geen aanplantingen nodig. Bij het herleggen van de beek is het wel belangrijk dat ook de bedding niet uniform wordt aangelegd. Een afwisseling van locale dieptes en ondieptes (ook over het langsverloop) verhoogt de diversiteit van de ontwikkelende habitats.

De aanleg van een plasvormige structuur moet de aankoppeling van de Palingbeek en de Laarbeek geleidelijker maken.

Palingbeek ten Z van Blokkersdijk

Ten zuiden van Blokkersdijk wordt de Palingbeek in het (nieuwe) landschap ingepast. Opnieuw worden hellingen van maximum 12/4 nagestreefd buiten de winterbedding en 20/4 binnen de winterbedding. Ook het geplande bufferbekken in het noordoosten van deze zone zal landschappelijk verweven worden met de verbrede Palingbeek, zodat dit bekken bij hogere peilen kan overlopen in de beek.

 

Palingbeek op de ZW hoek van Blokkersdijk

De herwaardering en herprofilering van de Palingbeek wordt doorgezet binnen de grens van het vogelrichtlijngebied, dit echter enkel om de natuurwaarde van het gebied te vergroten. De Palingbeek wordt zoveel mogelijk naar het oosten gelegd om het vogelrichtlijngebied zoveel mogelijk te vrijwaren.

Palingbeek en kruising Tophatgracht

De Tophatgracht, die het gebied ontwatert, wordt voor een heel groot stuk verwijderd. Enkel ten noorden van de huidige kruising met de Palingbeek blijft de Tophatgracht bestaan. Omwille van opvangcapaciteit moet de beek daar wél verbreed worden tot een soort van ‘plas’. Ook deze plas wordt natuurtechnisch ingericht, hoewel hij blijft liggen op het huidige peil van de Tophatgracht. De hevelinstallatie kan op deze manier blijven bestaan.

 

Rotbeek en plas Middenvijver

 

Ter hoogte van de Middenvijver, ± 50 m ten westen van de grens van het woonuitbreidingsgebied wordt een zone van ongeveer 9 ha afgegraven tot op het peil van het gebied het Rot (tussen 3.5 en 4 m TAW). Op deze manier zal tijdelijk een ondiepe plas ontstaan, die daarna net als het Rot zal dichtgroeien. Het peil van de Rotbeek wordt niet veranderd, een stuw verhindert dat de Rotbeek ‘leegloopt’ in de nieuw aangelegde Palingbeek langs het ophogingslichaam. Landscaping zorgt voor een inpassing van de plas en een ‘leeglopen’ van het Rot in de zone rond de Donkersplassen, aangezien deze op 2.5 m TAW liggen.

De Rotbeek kan eventueel extra ‘gevoed’ worden door een persleiding vanuit het bufferbekken in de meest oostelijke snipper tussen de infrastructuur.

Donkersbeek

Langs de ophogingslichamen (aan de teen) wordt een langsgracht getrokken die begint op 2.5 m TAW. De Donkersbeek die nu veel lager ligt en het gebied zo’n beetje ontwatert, zal worden verwijderd/verlegd. Op deze manier zal het gebied wel natter worden maar kan er toch nog steeds ontwaterd worden.

Burchtse Scheibeek

Er zal een gereduceerd tij op het Burchtse Weel worden gezet, zodat het peil hier 3 tot 4 m zal verhogen. Hierdoor moet de afwatering van de Burchtse Scheibeek worden aangepast. Een pompstation zal het water (vanuit een opvangbekken) continu pompen naar een hoger gelegen bekken, van waaruit het dan naar de Schelde stroomt. De combinatie tussen zoet water uit deze nieuwe en verlengde ‘Burchtse Scheibeek’ en het brakke water zal een uniek schor laten ontwikkelen. Het overtollige water stroomt naar de Schelde.

E17 - Zwaluwbeek

De Zwaluwbeek kan (waar mogelijk) best op dezelfde manier worden ingericht als de Palingbeek.

 

Conclusie

 

CONCLUSIE
De realisatie van een nat systeem vormt een wezenlijk onderdeel van de milderende maatregelen in het kader van de aanleg
van de OWV
33. Ook de elementen m.b.t. grondwaterstanden, bemalingen e.d. zijn van essentieel belang voor het behoud van aanwezige natuurwaarden en fauna en flora. Deze uitgangsprincipes en ontwerpvisies zijn te beschouwen als een tussenstap tussen de watertoets bij de plan-MER, waar globale maatregelen worden voorgesteld los van de concrete infrastructuurwerken, en de project-MER voor de Oosterweelverbinding. In de project-MER worden de maatregelen m.b.t. grond- en oppervlaktewater verder gefinaliseerd en geïmplementeerd in de stedenbouwkundige vergunning.
Om de realisatie van dit nat systeem volgens de hierboven omschreven principes mogelijk te maken, wordt in het GRUP binnen de verschillende bestemmingszones voorzien dat ingrepen i.f.v. de realisatie van het nat systeem steeds mogelijk zijn en waar nodig verplicht worden gemaakt als onderdeel van de infrastructuurwerken en de aanleg van de OWV.

In tussentijd heeft verder overleg plaatsgevonden met de verschillende bevoegde instanties. In bijlage XII van het GRUP wordt een overzicht gegeven van deze overlegmomenten en zijn de verslagen toegevoegd. Op die manier wordt een globaal overzicht gegeven van alle stappen, studies en onderzoek dat is gebeurd en dat lopende is. Deze gegevens reiken voldoende informatie aan en moeten het de adviesverlenende instanties mogelijk maken een advies te formuleren.

 

Algemene inrichtingsprincipes voor de waterlopen

Hoe zwakker de helling van het talud, hoe meer ruimte en mogelijkheden er zijn. In de literatuur wordt, zeker voor het deel onder de maximale waterspiegel, een taludhelling van 20/4 of flauwer aangeraden.

 [image]

 [image]

Om de waterlopen over hun volledige lengte een natuurlijk verloop te geven, kan het talud plaatselijk steiler worden gemaakt tot een taludhelling van 12/4, op voorwaarde dat dit slechts over kleine stukken wordt volgehouden. Riet zal het nieuw aangelegde tracé van de waterloop snel koloniseren.

 

Bij het herleggen van een waterloop is het wel belangrijk dat ook de bedding niet uniform wordt aangelegd. Een afwisseling van locale dieptes en ondieptes verhogen de diversiteit van de ontwikkelende habitats.

 [image]

Hierdoor zal het profiel van de waterloop over het volledige verloop lichtjes wijzigen.

 [image]

 

 

 

Oppervlaktewater

De oppervlakte aan verhard wegdek zal vergroten. Hierdoor zal ook het volume vervuild regenwater dat van het wegdek afvloeit worden vergroot. Om de kwaliteit van het grondwater en de waterlopen te behouden en te optimaliseren dient het oppervlakkig afstromend water opgevangen te worden in open en verharde greppels en gezuiverd te worden. Het gezuiverde water zou dan zoveel mogelijk geïnfiltreerd moeten worden. Er moet naar gestreefd worden de infiltratie zo veel mogelijk te verspreiden om het grondwaterstromingspatroon zo weinig mogelijk te wijzigen.

Om bij noodweer extra hoeveelheden te kunnen opvangen kunnen extra reservoirs in de ruimten tussen de afzonderlijke wegen in het wegencomplex gebouwd worden en kunnen deze lokaal aan een kleinschalige waterzuivering onderworpen worden. Het water kan daarna in het oppervlaktewatersysteem worden gebracht.

Grondwater - verdroging

Binnen het GRUP zijn geen specifieke elementen opgenomen m.b.t. het grondwater.

 

16.3 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies voor bos

 

Onderstaande figuur geeft een overzicht van de oppervlakte bos aanwezig op LO en t.h.v. Noordkasteel.

 [image]

Er is getracht alle in het kader van het bosdecreet te compenseren oppervlakte bos binnen de bestemmingszones van het GRUP te compenseren.

Hieronder wordt een globaal overzicht gegeven van welke oppervlaktes verdwijnen en welke opnieuw worden aangeplant:

Binnen de bestemmingszones wordt de aanplanting van bos mogelijk door:

  • heraanplant van het St.-Annabos met inheems loofhout;

  • inname van de verharde oppervlakte (bv. Charles De Costerlaan), die wordt opgenomen in groene bestemmingszones;

  • verdichting van bestaand bos (bebossing Donckers en Middenvijver);

  • bebossing van de grondlichamen en taluds voor geluids- en lichtbuffering i.f.v. de integratie van de wegeninfrastructuur in het landschap.

Het aanplanten van bos in deze zones moet echter in het kader van de compensatieregeling zoals voorzien in het bosdecreet met de nodige voorzichtigheid benaderd worden. Het Sint-Annabos wordt gedurende de periode van de werken voor de OWV benut als stockageplaats voor gronden en als werfzone. Hiervoor moeten de kaprijpe populierenbossen gerooid worden. Het bomenbestand dat voor de inrichting van de stockageplaats en de werfzone wordt gerooid, zal nadien integraal worden voorzien op dezelfde locatie. Er wordt in ieder geval inheems loofhout aangeplant. Daarbij moet het mogelijk zijn dat bepaalde hoeveelheden van de gestockeerde gronden worden aangewend om het terrein te landscapen. Een verhoogd en/of geaccidenteerd terrein geeft minstens evenveel of zelfs meer mogelijkheden naar de ontwikkeling van en diversiteit in vegetatietypes. Ook moeten garanties ingebouwd worden dat het Sint- Annabos zijn recreatieve functie opnieuw kan opnemen. Hierbij dient opgemerkt dat uit juridisch advies blijkt dat de compensatie van het tijdelijk ontbossen door het aanplanten van een nieuw bos op deze gronden niet beschouwd kan worden als compensatie zoals voorzien in het bosdecreet. De compensatie voor het tijdelijk rooien van het Sint-Annabos kan gebeuren door het aanplanten van nieuw bos op gronden die gedurende de voorbije 50 jaar geen bos gedragen hebben of door betaling van de wettelijk voorziene bijdragen of door een combinatie van beide. Naast de heraanplanting van het Sint-Annabos wordt ook een financiële compensatie voorzien.

Voor het Sint-Annabos wordt een inrichtingsplan opgemaakt. Daarbij worden volgende principes gehanteerd:

  • er wordt een onderscheid gemaakt tussen een oostelijk deel dat de recreatiefunctie opnieuw kan opnemen en een westelijk deel dat meer natuurwaarden bevat en waar de toegankelijkheid beperkter is. De verbindingsfunctie tussen Blokkersdijk en de Middenvijver primeert in het westelijk deel.

  • in het oostelijk deel worden aanplantingen met streekeigen soorten (els, berk, wilg, ... op hogere delen eventueel eik en es) voorzien i.f.v. een sneller herstel en het recreatief medegebruik van het bos (bv. speelbos), in het westelijk deel is een spontane kolonisatie van typische pioniersvegetaties (ruigten, houtopslag,..) meer gewenst;

  • het recreatief medegebruik van het oostelijk deel van Sint-Annabos vertaalt zich in een hogere uitrustingsgraad: zo worden semi-verharde, aangelegde wandel-, fiets-, moutainbike-, ruiterspaden, zitbanken, infopanelen, e.d. voorzien, in het westelijk deel beperkt zich dat tot een onverharde padenstructuur. Bovendien worden langsheen de paden reeds grachtensystemen aangelegd die in verbinding staan met het bekenstelsel (Rotbeek en Palingbeek). Deze grachten ontraden op een zachte manier de recreant om van de paden af te wijken. Lichte ophogingen vergroten de droog-nat cline en bieden op een afgetopte bovenzijde ruimte aan de ontwikkeling van droge schraalgraslanden. Tegen de dijk aan wordt de licht brakke insijpeling van het Scheldewater optimaal benut om kansen te bieden aan zich ontwikkelende halofytenvegetaties. De ophoging is hier weer verwijderd tot op het niveau van voor de werken.

Verdere bebossing van Donckers door verdichting kan samen met de landscaping zorgen voor de integratie van de wegeninfrastructuur in de omgeving.

Een verdichting van de Middenvijver heeft als resultaat dat het parkachtige uitzicht verdwijnt. Gezien een sterke vernatting van het gebied wordt vooropgesteld, kan dit gebied uitgroeien tot een wilgenbroekbos.

Deze ingreep kan eveneens de recreatiedruk doen afnemen doordat het gebied minder toegankelijk wordt.

CONCLUSIE
Er is getracht alle in het kader van het bosdecreet te compenseren oppervlakte bos binnen de bestemmingszones van het GRUP te compenseren. Uit juridisch advies blijkt echter dat het heraanplanten van het Sint-Annabos niet voldoet aan de regels van de boscompensatie zoals voorzien in het bosdecreet. Dit betekent dat naast het heraanplanten van dit bos ook een financiële compensatie zal gebeuren.
Om de realisatie van het aanplanten van bos mogelijk te maken worden in het GRUP specifieke bestemmingszones voorzien (groengebied en natuurgebied).

16.4 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies bij de landscaping (geluidswallen en geluidsschermen)

De buffering van verkeersgeluid kan op de meeste plaatsen rond de infrastructuurbundel gerealiseerd worden door de omhullende. De omhullende vormt de overgang tussen de lijninfrastructuur en het landschap.

 [image] [image]

 

Voorbeelden van buffering

Indien er voldoende ruimte beschikbaar is, wordt er geopteerd om de geluidsbuffering te realiseren met behulp van geluidswallen. Wanneer deze geluidswallen op een juiste wijze opgebouwd en met een voldoende hoogte gerealiseerd worden, vormen ze een doeltreffend middel om verkeersgeluid naar de omgeving te bufferen. In tegenstelling tot geluidsschermen is deze vorm van buffering groen en natuurlijk en is ze goed integreerbaar met het landschap. De vormgeving van deze geluidswallen is afhankelijk van de beschikbare ruimte, maar ook van functies van de aanpalende gebieden.

Indien er weinig ruimte beschikbaar is (op cruciale sneden of op bruggen en viaducten, wordt geopteerd voor de plaatsing van geluidsschermen.

Op diverse plaatsen zal langsheen of op de geluidswallen een fietspad aangelegd worden. Door deze fietspaden wordt de continuïteit gegarandeerd en worden bestaande fietsroutes, die bij het aanleggen van de nieuwe lijninfrastructuur werden doorsneden, opnieuw verbonden. Ze worden zo opnieuw in het algemene fietsnetwerk opgenomen.

16.5 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies voor het Weel van Farnese (schorregebied)

Vanwege stabiliteitsredenen moet het volledige weel dat onder de tunnel gesitueerd is, uitgegraven worden. Omheen de tunnelmond en dit weel moet een tijdelijke dijk worden aangelegd om de aangelegde tunnelmond met de afgezonken tunneldelen te verbinden. Indien het uitgegraven weel niet opnieuw wordt aangevuld tot op maaiveldniveau en indien de dijk die wordt aangelegd omheen het weel een permanent karakter krijgt, kan er gedacht worden aan de creatie van een nieuw, groter schor in aansluiting op de bestaande schorren links en rechts van de tunnel. Op deze wijze verkrijgt men de uitbreiding van een internationaal belangrijk en bedreigd habitattype. Om snel tot nieuwe schorontwikkeling te komen moet een zo geleidelijk mogelijke helling worden aangelegd tussen een hoogte in TAW (aan de dijk) die slechts bij extreme springtijen overstroomt en een hoogte die zelfs bij dood tij wordt overspoeld door Scheldewater.

Met de heraanleg van de dijk omheen het weel, wordt eveneens een fiets- en wandelpad gerealiseerd op de dijk. Om mogelijke recreatiedruk op het nieuwe schorgebied te vermijden, zullen in het ontwerp van het fiets- en wandelpad voldoende garanties worden ingebouwd die de toegang tot het weel onmogelijk maken.

CONCLUSIE
De aanleg van het Weel vormt een wezenlijk onderdeel van de milderende maatregelen in het kader van de aanleg van deOWV. Om de realisatie mogelijk te maken wordt in het GRUP een specifieke bestemmingszone voorzien. Dit betekent datde huidige gewestplanbestemming, wordt opgeheven.
In de verordenende stedenbouwkundige voorschriften zullen de elementen opgenomen worden die moeten garanderen dat deminimale opegegeven afmetingen voor het Weel kunnen gerealiseerd worden.
Bovendien zal het tijdstip van de realisatie worden bepaald (realisatie voor de aanvang der werken).

 

16.6 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies voor Burchtse Weel

Om de tijdelijke impact op de SBZ H, Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent door de aanleg van de Oosterweeltunnel te milderen, wordt t.h.v. Burchts Weel een getijdebeïnvloed natuurgebied voorzien. Voor de aanleg van de Oosterweeltunnel wordt tijdelijk een maximum van 7,2 ha schor verwijderd, wat voor gevolg heeft dat de lijnvormige schorstructuren op zowel LO als RO plaatselijk tijdelijk worden onderbroken. De impact is echter niet significant.

 

Inrichting van Burchtse Weel als getijdebeïnvloed natuurgebied

Inwatering: vóór de aanleg van de Scheldedijk en de inpolderingen bestond een deel van het plangebied natuurlijkerwijs uit slikken en schorren. Door de dijkdoorbraak werd een vrij grote waterplas gevormd achter de dijk. Ondanks de vele aanpassingen van deze plas en het verder optrekken van de Scheldedijk als verdediging voor het achterland bestaat nog steeds de mogelijkheid om opnieuw slikken en schorren te laten ontwikkelen aan de oevers van deze bestaande plas.

In eerste instantie moet een ruime in- en uitgang gerealiseerd worden die toelaat de Burchtse Weel getijdenafhankelijk te maken en de vertraging tussen waterstand in Schelde en Burchtse Weel binnen de perken te houden. Dit betekent dat de bestaande uitwateringsconstructie moet plaatsmaken voor een gecombineerde in- en uitwateringsmogelijkheid of moet worden verruimd.

Voor een optimale ontwikkeling van slikken en schorren is het nodig een bepaalde oppervlakte grond af te graven tot een nader te bepalen afgraafpeil. Er wordt voor geopteerd de waterplas in het noordoosten uit te breiden en deze bijkomende oppervlakte af te graven zodanig dat het afgegraven gebied ongeveer tweewekelijks overstroomt en dus aanleiding geeft tot het ontwikkelen van slik- en schorgebied.

Om de veiligheid van Burcht en omgeving te garanderen bij ongehinderde instroom van de Schelde in het betreffende gebied wordt voorgesteld om een ringdijk of een paralleldijk te realiseren die voldoet aan de normen en bepalingen van het geactualiseerde Sigmaplan. Deze dijk biedt mogelijkheden voor het aanleggen van een fiets- en wandelpad i.f.v. het recreatief medegebruik van Burchtse Weel.

Afwatering: om de afwatering van de Laarbeek te verzekeren wordt geopteerd voor een verlegging van de Laarbeek met de bedoeling om na buffering en oppompen via Burchtse Weel in de Schelde af te wateren. Omwille van de diep ingesneden Laarbeek is dit oppompen absoluut noodzakelijk om daarna gravitair af te kunnen wateren via de Burchtse Weel in de Schelde. In het noorden van het plangebied moet dus een bufferbekken aangelegd worden dat instaat voor de berging van het overtollige afwateringsdebiet van de Laarbeek dat in bepaalde omstandigheden met grote afwateringsdebieten niet rechtstreeks opgepompt kan worden omwille van een beperkte pompcapaciteit: zo wordt de veiligheid van Burcht en omgeving gegarandeerd door voldoende bergingscapaciteit te voorzien.

Een nieuwe waterloop, eigenlijk een verlenging van de Laarbeek, is noodzakelijk om de opgepompte afwateringsdebieten van de Laarbeek op voldoende hoog peil in de Burchtse Weel te laten uitmonden en zo het achterland veilig te stellen.

 [image]

Figuur 14: inrichtingsschets Burchtse Weel

 

CONCLUSIE
De aanleg van het getijdebeïnvloed natuurgebied vormt een wezenlijk onderdeel van de milderende maatregelen in het kader van de aanleg van de OWV. Om de realisatie mogelijk te maken wordt in het GRUP een specifieke bestemmingszone voorzien t.h.v. het Burchtse Weel. Dit betekent dat de huidige gewestplanbestemming, zijnde gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen wordt opgeheven, op de terreinen van de zeevaartschool en de terreinen van het zuiveringsstation (AQUAFIN) na.
In de verordenende stedenbouwkundige voorschriften zullen de elementen opgenomen worden die moeten garanderen dat de minimale opgegeven afmetingen voor de slik- en schorontwikkeling kunnen gerealiseerd worden.

 

16.7 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies voor de Middenvijver

Uit de plan-MER en de natuurstudie blijkt dat de impact op Blokkersdijk na de uitvoering van de geplande wegeninfrastructuurwerken (bouw van de Oosterweelverbinding) kleiner zal zijn dan op heden omwille van de talrijke genomen maatregelen zoals geluidswallen, aangepaste wegniveaus, ...

Om de eventuele tijdelijke impacten ter hoogte van het natuurreservaat Blokkersdijk, veroorzaakt door de bouw van de Oosterweelverbinding, op te vangen zijn milderende maatregelen voorzien die een opwaardering van de natuurwaarde nastreven.

Het gebied ondergaat een enorme recreatiedruk die vanuit het zuiden en het oosten in het gebied doordringt. Een van deze natuurmitigerende maatregelen bestaat erin een nieuwe waterplas te creëren als mogelijke uitwijkplaats voor de avifauna die momenteel verblijft in het natuurreservaat Blokkersdijk. De reeds eerder vermelde natuurstudie van het betreffende gebied geeft aan dat de creatie van een nieuwe waterplas in de onmiddellijke omgeving van Blokkersdijk tijdelijke impacten zou kunnen milderen.

De meest geschikt bevonden locatie hiervoor is het gebied ‘Middenvijver’ omwille van de beschikbare open ruimte tussen de bestaande bossen en het woonuitbreidingsgebied van Linkeroever. Rekening houdend met de huidige hoge recreatieve druk op het plangebied wordt geopteerd om de waterplas ten westen van de Fluxysleidingen te voorzien. Op die manier wordt een consensus bereikt tussen enerzijds de behoefte voor natuurontwikkeling en anderzijds de behoefte voor recreatie.

 

 [image]

Figuur 15: inrichtingsschets Middenvijver

 

Er wordt een geleidelijke overgang voorzien tussen het gebied dat vooral moet tegemoet komen aan de recreatieve behoeften en het gebied dat moet tegemoet komen aan de natuur.

Aan de hand van bossen, open plekken en paden worden recreanten gedeeltelijk gestuurd en beperkt. Maar een duidelijk fysische scheiding tussen beide gebieden blijft noodzakelijk.

Er wordt geopteerd om een waterloop te voorzien die in staat is beide gebieden van elkaar te scheiden. De waterloop wordt dusdanig ontworpen dat hij als een fysische barrière wordt ervaren en niet als een afsluiting van een gebied.

Bijkomende doelstellingen zijn:

  • voorzien van een gescheiden afwatering;

  • mortaliteitseffecten beperken;

  • rotvegetatie uitbreiden;

  • zoveel mogelijk vrijwaren van het bestaande bomenbestand.

 

CONCLUSIE
De aanleg van de Middenvijver vormt een wezenlijk onderdeel van de milderende maatregelen in het kader van de aanleg van de OWV. Om de realisatie mogelijk te maken wordt in het GRUP een specifieke bestemmingszone voorzien ten westen van het woonuitbreidingsgebied op LO. Om voldoende ruimte en garanties naar de realisatie van de vooropgestelde ontwerpvisies en doelstellingen voor deze waterplas en het organiseren van het recreatief gebruik in te bouwen, wordt een afzonderlijke bestemmingszone voorzien. Het gewestplan voorziet momenteel deels natuurgebied en deels gebied voor speelbossen of speelweiden. De meest geschikte locatie voor de plas blijkt zich te situeren in het gebied voor speelbossen of speelweiden.
In de verordenende stedenbouwkundige voorschriften zullen de elementen opgenomen worden die moeten garanderen dat de Middenvijver en het daarbijhorend grondverzet kan gerealiseerd worden.
De realisatie van de plas is voorzien vóór de aanvang der werken.