17 Uitgangsprincipes en ontwerpvisies bij de inrichting van de werfzones en zones voor tijdelijke opslag | |
Als gevolg van de aard, de duur en de omvang van de infrastructuurwerken die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van de OWV, bestaat de noodzaak om op een aantal weloverwogen locaties werfzones te voorzien. Deze locaties worden mee opgenomen in de afbakening van het GRUP. Deze locaties worden tijdelijk bezwaard met een opgelegde erfdienstbaarheid met bijhorende beperkingen. Kwetsbare gebieden, waar de inrichting van werfzones absoluut niet kan worden getolereerd omwille van de aanwezige natuurwaarden of omwille van hun statuut (Blokkersdijk), worden op die manier gevrijwaard van mogelijke verstoring. Het uitgangsprincipe bij de aanduiding van de werfzones is duurzaam ruimtegebruik en het beperken van mogelijke hinder t.o.v. de woon- en natuurfuncties. Vooreerst is getracht de werfzones zoveel mogelijk te concentreren in restruimtes en langs de bestaande en aan te leggen wegeninfrastructuur (bv. Katwilgweg en omgeving, aansluitingscomplex Groenendaallaan, e.a.). Dit neemt niet weg dat er nood blijft bestaan aan grote, ruimtelijk samenhangende terreinen die goed bereikbaar zijn en aansluiten op de geplande wegeninfrastructuur. Werfzones worden op het grafisch plan aangeduid in overdruk. De grondkleur, aangegeven door de geldende plannen van aanleg of door dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan blijven dus gelden. Gebieden die niet met dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan worden herbestemd, kunnen in de toekomst in ruimtelijke uitvoeringsplannen worden herbstemd. De bevoegde overheid wordt bepaald volgens het subsidiariteitsprincipe. De uitvoering van infrastructuurwerken oefent ten gevolge van het ruimtebeslag negatieve effecten uit op de bodem. In de werfzones zal tijdelijke bodemverstoring (profielverstoring, verdichting, ...) optreden. Waar de bodem hier achteraf vegetatie (landbouw, bermen of natuur) dient te dragen kunnen maatregelen genomen worden om profielverstoring en verdichting te vermijden of maximaal te beperken. Profielverstoring kan in principe niet volledig hersteld worden aangezien de oorspronkelijke soms complexe gelaagdheid het resultaat is van eeuwenlange bodemvormingsprocessen. Selectieve afgraving en herbruik zal nooit het oorspronkelijk bodemprofiel kunnen herstellen. Als globale mildering dient (tijdelijke) verstoring van nog natuurlijke, niet verstoorde bodems maximaal beperkt te worden. Dit kan in de eerste plaats door de werkzones en stapelruimtes bij voorkeur in reeds verstoorde bodems of weinig kwetsbare bodems te voorzien of op plaatsen waar in een latere fase nog werken gepland zijn. De specifieke maatregelen ter beperking van bodemverstoring dienen verder op projectniveau uitgewerkt te worden waarbij rekening gehouden kan worden met de plaatselijke bodemkenmerken en het voorkomen van kwetsbare bodems. Klassieke voorbeelden van maatregelen zijn :
Globaal moet gestreefd worden naar een actief bodembeheer waarin minimale verstoring en maximale herbruik van bodem centraal staan. Hierdoor kan de ontginning van primaire delfstoffen beperkt worden, zal input van gebiedsvreemde bodem beperkt blijven en zal verspreiding van verontreinigingen tegengegaan worden. Door het toepassen van de voorgestelde maatregelen ter bescherming van de bodem, kunnen een aantal aspecten van het ruimtebeslag/bodemverstoring zo beperkt mogelijk gehouden worden. De uitvoering van de verschillende ingrepen gaat echter steeds gepaard met een bepaalde (minimale) ruimte-inname en grondverzet. De aantasting van de bodem zal door de toepassing van de milderende maatregelen zo veel mogelijk vermeden worden, maar zal er niet volledig door verdwijnen. Ten aanzien van bodemverstoring blijft een (negatief) resteffect bestaan, dat kleiner is dan zonder mildering. Hieronder worden voor de verschillende werfzones specifieke aandachtspunten opgesomd. Ze worden besproken volgens hun ligging op linker- of rechteroever. 17.1 Linkeroever Op linkeroever worden twee types werfzones onderscheiden: de werfzones parallel de (toekomstige) wegeninfrastructuur en de groter aaneengesloten gebieden waar werfinstallaties kunnen geplaatst worden. Daarnaast wordt ter hoogte van Sint-Annabos eveneens een werfzone voorzien om baggerspecie (tijdelijk) te stockeren. 17.1.1 Werfzones langsheen de wegeninfrastructuur Er worden parallel aan de toekomstige wegeninfrastructuur zones van circa 40-50m voorzien die de aannemers tijdens de werken de nodige ruimte moeten bieden voor de realisatie van deze infrastructuur. In deze zone kunnen volgende activiteiten plaats vinden: het werfverkeer, de realisatie van de wegopbouw, de ophogingslichamen, de aanleg van rioleringen, van geluidswallen en –schermen,...). Deze zones worden evenwel niet voorzien langsheen de volledig nieuwe infrastructuur. Bij het bepalen van de grens van deze zones op linkeroever voor de Oosterweelverbinding werd er rekening gehouden met omliggende natuurgebieden en de voor de werken vereiste onteigeningen. Om de impact op deze natuurgebieden en de vereiste onteigeningen tot een minimum te herleiden werden deze parallele werfzones op vele plaatsen ingeperkt. 17.1.2 Zones voor werfinstallaties Naast de parallelle werfzones noodzakelijk om de werf te bereiken en de werken in situ te kunnen uitvoeren dient een aannemer gedurende de werken te kunnen beschikken over een groter aaneengesloten gebied met een centrale ligging en in de onmiddellijke nabijheid van de uit te voeren werken, dit om nodeloos werfverkeer over de openbare weg te vermijden. Deze zone voor werfinstallaties kan door de aannemer worden gebruikt voor de inrichting van een werfketen, een betoncentrale, een breekinstallatie, de stockage van bouwmaterialen,… Om de benodigde oppervlakte hiervoor te bepalen werd uitgegaan van de benodigde werfoppervlakte van gelijkaardige grootschalige infrastructuurwerken (cfr. werfoppervlakte werken R1 = ca. 40 ha). Volgende zones voor werfinstallaties worden voorzien:
17.1.3 St.-Annabos (ca. 60 ha) Om de tunnel onder de Schelde te kunnen aanleggen dient er gebaggerd te worden. Door dit baggeren komt heel wat specie vrij, van diverse aard/samenstelling in functie van de bodemlagen waarin gebaggerd wordt. We onderscheiden hier in grote lijnen: Boomse klei, Zand samengesteld uit verschillende korrelverdelingen, Wielslib (slibophoping tengevolge van oude dijkdoorbraken in de 16° eeuw) en Polderklei. Deze grondsoorten mogen niet teveel vermengd worden gezien de nuttige toepassing van deze soorten ver uit elkaar liggen. Feit is wel dat al deze grondsoorten door het baggeren en transport in oplossing van water verzadigd zijn en moeten ontwaterd worden alvorens een nuttige toepassing te kunnen geven. Mogelijke ontwateringstechnieken Hieronder wordt een overzicht gegeven van de verschillende technieken om specie te ontwateren. Laguneren = consolideren of ontwateren van opgebaggerde specie in een laguneringsveld. Het water verdwijnt uit de specie door evaporatie (= verdamping) en via de draineerbuizen onder en rond het laguneringsveld. Hoe dikker het te ontwateren pakket hoe trager de consolidatie verloopt! Hoe groter de oppervlakte van het laguneringsveld hoe sneller de consolidatie kan verlopen. De toegepaste baggertechniek is van invloed op de benodigde tijd voor consolidatie van de specie. Bij het gebruik van een cutterzuiger wordt de wielspecie versneden en vermengd met water. Indien men gebruik maakt van een emmerbaggermolen is de te verwachten consistentie van het opgebaggerde materiaal beter en kunnen kleinere consolidatietijden worden verwacht! Mechanisch ontwateren = de specie wordt in een mechanische filterpers gebracht en samengedrukt. In de pers zijn filters voorzien waarlangs het water kan “ontsnappen”. Voordeel is de volumereductie van de specie. Nadelen zijn:
Verder zijn er nog volgende alternatieve oplossingen: ‘Droog’ uitgraven van de specie door bemaling (specie komt dus ‘vaster’ aan land en moet minder ontwaterd worden)? Deels mogelijk, de wielspecie zit tot op een diepte van ca. 28 m. Bemaling is vooreerst schadelijk voor o.a. Bokkersdijk. Een diepe bemaling net naast de Schelde is moeilijk en heel duur. Temeer zal het moeilijk zijn de stabiliteit van de uitgravingsput te garanderen in de wielspecie. Bouwput tunnel kleiner maken om het volume wielslib te beperken. Het weel van Farnese, waar de bouwput voor de tunnel wordt voorzien, bevat specie die in de periode eind 16de eeuw – begin 20ste eeuw is afgezet. De stabiliteit is onvoldoende om een bouwput met wanden in te richten in dit weel, daarom moet het gehele weel geruimd worden. Geforceerde drainage (met filters en overbelasting) kan onderzocht worden en zal misschien ook toegepast worden, maar zal geen beduidende oppervlaktewinst opleveren. Na afweging van de verschillende technieken wordt voor de verwerkng van de specie die vrijkomt bij de aanleg van de tunnel gekozen voor lagunering. Locatieonderzoek Voor de tijdelijke opslag, waar tevens door lagunering de gronden gravitair kunnen ontwateren, werd een locatieonderzoek uitgevoerd 34. Voor het locatieonderzoek werden volgende aspecten in beschouwing genomen:
In totaal zijn volgens bovenstaande criteria 9 locaties (Melkader, Fort Sint Maria, Melsele Polder, Sint- Anna Bos, Burchtse Weel, Kruibeke Polder, Kruibeekse Kreek, Oeverdam Rupelmonde en Schauselbroek) gescreend. Enkel het voorgestelde terrein van het St.-Annabos voldoet aan de genoemde vooropgestelde eisen en werd derhalve als onvermijdelijke keuze weerhouden. In tweede instantie zijn bijkomend volgende alternatieve locaties onderzocht:
In richting St. –Annabos als tijdelijke stockageplaats De inrichting van St.-Annabos als tijdelijke stockageplaats is noodzakelijk voor de tijdelijke opslag van 3 miljoen m² specie (boomse klei, zand; weelslib en polderklei). Deze grondsoorten mogen niet vermengd worden, om deze nadien in functie van hun aard voor diverse doeleinden te kunnen herbruiken. Tevens dient de stapelhoogte beperkt te blijven tot 6 meter om stapeling mogelijk te maken en afschuiving te voorkomen. Gezien de diverse hopen piramidaal zullen gestapeld worden en tussen deze zones door de hopen bereikbaar moeten zijn, dient het terrein minimum 60 ha groot te zijn. Rekening houdend met de configuratie van het terrein, de noodzakelijke ruimte voor de aanleg van de tunnel en de aanwezige functies rondom (recreatie en wonen), blijft voldoende ruimte beschikbaar voor de tijdelijke stockage. Rekening houdend met de aanwezige recreatieve functie die het Sint-Annabos momenteel vervult, is het bovendien ook wenselijk om een deel van het bos dat aansluit bij de bebouwing langs de August Vermeylenlaan te behouden. Op die manier kan gedurende de werken toch voor een deel tegemoet gekomen worden aan de behoefte aan recreatie. De stockage van het gebaggerd zand gebeurt in het noordelijk deel van St. Annabos. Het weelslib wordt gestockeerd in het zuidelijk gedeelte van St. Annabos. Na lagunering reduceert het volume gevoelig. Het weelslib wordt i.f.v. de herinrichting van St. Annabos ter plaatse verwerkt. De aanleg van bermen en het vergraven van het terrein voor de stockage van het weelslib wordt als niet problematisch beschouwd i.f.v. de nabestemming.
Figuur 16: inrichting tijdelijke stockageplaats St.-Annabos Op de genoemde buffer na wordt het gehele St.-Annabos als werfzone ingetekend. De in het GRUP aangeduide werfzone geeft een maximale inname weer. Uit de later op te maken project-MER zal moeten blijken of bijkomend delen van het Sint-Annabos kunnen gespaard blijven, waarbij een grotere bufferzone zou kunnen behouden blijven. Om de ‘tijdelijke’ inname van het bos tot een minimum te beperken, is een faseringsplan in opmaak. Uitgangsprincipe hierbij is dat niet vanaf dag 1 van de werken het gehele gebied, dat een belangrijke recreatieve functie vervult, hermetisch wordt afgesloten en pas weer vrijkomt na de werken. Het faseringsplan geeft aan dat gedurende de werken grote delen van het gebied toegankelijk blijven en, minstens even belangrijk met het oog op de ontwikkeling van St.-Annabos, reeds voor het beëindigen van de werken delen van het gebied opnieuw worden aangelegd en ingericht met als doel de recreatieve functie zo snel als mogelijk weer te kunnen opnemen. Hieronder wordt een schematisch overzicht gegeven van de evolutie van de werfzone. Met betrekking tot de fasering van de werfzone wordt momenteel een actieplan uitgewerkt waarin aan de verschillende fasen een timing of tijdspad wordt gekoppeld. Er wordt eveneens een afzonderlijk communicatieluik opgestart om dit actieplan kenbaar te maken.
Figuur 17: voorstel fasering werfzone St.-Annabos 17.2 Rechteroever In tegenstelling met de linkeroever bestaat een groot deel van de Oosterweelverbinding op de rechteroever uit bruggen en viaducten. Het betreft hier een aantal kunstwerken met zeer grote overspanningen. Gelet op de omvang van het werk en het krappe tijdsvenster zal gelijktijdigheid van activiteiten noodzakelijk zijn. Dit impliceert dat er (meerdere) ruimtes voorzien dienen te worden voor de premontage/assemblage van de verschillende onderdelen. Tevens wordt een gedeelte van de OWV RO op grond gerealiseerd, hetzij in ophoging, hetzij in uitgraving. Het betreft het Knooppunt Oosterweel en de aansluiting met de E19/A12-noord ter hoogte van de Groenendaallaan. Voor deze werken dient ruimte voor grondopslag voorzien te worden. Verder dient ruimte gereserveerd te worden voor de interne organisatie van de verschillende werven (werfketen, parkeervoorzieningen, …). Bij de locatie van de werfzones is in eerste instantie gezocht naar zinvolle plekken in functie van het uit te voeren werk. In de mate van het mogelijke vallen deze zones samen met plekken die op heden een eerder marginaal gebruik kennen of heringericht dienen te worden in het kader van de werken van de Oosterweelverbinding.
CONCLUSIE
|