4.5 Hoe moet ik bouwen/verbouwen

Hoe het uiterlijk van het gebouw eruit moet zien en welk volume men mag bouwen, wordt bepaald door de harmonieregel. Dit geldt enkel voor delen van een gebouw of voor gebouwen die niet behouden en gerestaureerd dienen te worden, zoals besproken in punt 4.2

Het bouwvolume, de positie van het gebouw, de voorgevel- en achtergevelbouwlijn, de bouwdiepte, de bouwhoogte, de gevelopbouw en gevelgeleding, de bedaking, de dakbedekking, de kleur en gevelmaterialen, de schrijnwerken, de beglazing en buitenschildering, de uitsprongen en insprongen, moeten in harmonie zijn met het referentiebeeld. Kortom alle uiterlijke kenmerken van het gebouw moeten in harmonie zijn met het referentiebeeld.

Dit referentiebeeld wordt gevormd door de buitenkant van de gebouwde omgeving en bestaat uit de gebouwen welke inzake harmonische samenhang het talrijkst zijn. Dit referentiebeeld is afhankelijk van de context, het kan gaan over één kant van de straat, van straathoek tot straathoek, het kan gaan over een hele straat of een gebied. Harmonie met de omgeving en het referentiebeeld begint met voldoende kennis van de ruimtelijke kenmerken van de omgeving. Deze kennis dient ingezet te worden opdat het op te richten of te verbouwen gebouw op doelbewuste en gemotiveerde wijze een relatie aangaat met de omgeving.

Een referentiebeeld is dus een logisch ruimtelijk geheel, op het Zuid zal een bouwaanvraag bijvoorbeeld kunnen afgewogen worden met als referentiebeeld een ruimer gebied, aangezien dit een wijk is die gezamenlijk gebouwd is geweest, waardoor de samenhang van de typische 19de eeuwse eengezinsgebouwen belangrijk is. In andere gevallen zal harmonie bekeken worden zoals op de afbeelding hieronder tussen de gebouwen langs een zijde van de straat, van straathoek tot straathoek.

 

 [image]