|
-
Alle technische installaties worden inwendig in het gebouw ondergebracht.
Uitzondering: schotelantennes, hernieuwbare energiesystemen, buitenunits voor productkoeling en de buitenunits van duurzame HVAC-installaties die zonder bijkomende constructieve werken worden geïnstalleerd bij bestaande gebouwen, mogen volgens onderstaande regels geplaatst worden:
-
Op platte daken op voorwaarde dat de gehele technische installatie niet hoger is dan 2,50 meter ten opzichte van de kroonlijst en binnen een verticale hoek van 45° ten opzichte van alle gevelvlakken vertrekkend vanaf de bovenkant van de kroonlijst. Indien deze installatie zich niet op het hoogstgelegen dak bevindt, moet ze voorzien worden van een omkasting die de architecturale kwaliteit van de omgeving respecteert;
-
Op hellende daken op voorwaarde dat de HVAC-units het uitzicht hebben van een kenmerkende dakuitbouw;
-
Uitwendig met hun bijbehorende leidingen tegen zij- en/of achtergevels conform de bepalingen voor bovengrondse geveluitsprongen;
-
Op minstens 1 meter afstand van de perceelsgrens en van het dichtst bij zijnde raam van een verblijfsruimte zowel van het eigen pand als dat van de aanpalenden;
-
Hernieuwbare energiesystemen die zichtbaar zijn vanaf de publieke ruimte, moeten architecturaal geïntegreerd worden.
Bekijk de definitie van een duurzaam HVAC-installatie in artikel 4 van de bouwcode.
Technische installaties die buitenshuis geplaatst mogen worden (machinekamers van liften, klimaatbeheersingssystemen zoals warmtepompen, schotelantennes, …) kunnen voor visuele hinder, reuk- en lawaaihinder zorgen. De stad wil er via de bouwcode voor zorgen dat de technische installaties zo weinig mogelijk opvallen en de hinder ervan beperken. Daarom neemt de bouwcode verschillende regels op.
-
Installatie tegen voorgevels: enkel voor grotere reconversieprojecten en groepsrenovaties, als dit de architecturale verschijning van het gebouw niet in het gedrang brengt, of als het inpasbaar is in het straatbeeld met een kwalitatieve geveluitsprong.
-
Om geluidsoverlast en visuele overlast voor omwonenden te beperken, kunnen best deze maatregelen genomen worden:
-
Dat hangt in de eerste plaats af van het toestel zelf. Kies daarom voor toestellen met lage geluidsproductie.
-
Hoe meer afstand tot de ontvanger, hoe minder geluidshinder.
-
Om een omkasting te plaatsen tegen een gevel of hard oppervlak, dan is trillingsdemping noodzakelijk. Let er wel op dat omkasting vaak duur is, voor weinig geluidswering zorgt en een negatief effect kan hebben op de installatie.
-
Om geluidsweerkaatsing te vermijden is het aangeraden om de installatie niet in een nis te plaatsen.
-
Het aanbrengen van geluidsabsorberende bekleding van oppervlakten of beplanting kan bijdragen aan het dempen van het geluid.
-
Met het uitzicht van een kenmerkende dak uitbouw wordt bijvoorbeeld een schoorsteen bedoeld.
Als een plaatsing op het dak, de achter- en zijgevel niet mogelijk is, kan er een gemotiveerde afwijking aangevraagd worden om de installatie op de voorgevel te plaatsen. Het moet dan een kwalitatieve geveluitsprong zijn die inpasbaar is in het straatbeeld.
Kleinschalige windenergiesystemen zijn toegelaten op het dakvlak, bij voorkeur binnen het gevelvlak.
|