3 OMGEVINGSKWALITEIT

 

Hoe groot of hoe klein een project ook is, het moet altijd zorgen voor omgevingskwaliteit. Dat wordt bekeken met aandacht voor:

  • Een levend Erfgoed
  • De noden van de Toekomst
  • Een goed evenwicht tussen verschillende functies

 

Artikel 5 Ontwikkelingsgerichte aanpak van erfgoed

 
  1. De sectorale regelgeving inzake onroerend erfgoed blijft onverminderd van toepassing. Volgende paragrafen vormen een aanvulling op de sectorale regelgeving.
  2. De onderstaande paragrafen zijn te zien als een gemeentelijke verfijning van en aanvulling op de gewestelijke regelgeving..

  3. Bij beschermd erfgoed is maximaal behoud van de erfgoedwaarden essentieel.

Gebouwen zijn nooit af. Ze veranderen doorheen de tijd. OOk als ze erfgoed zijn. De stad vindt het belangrijk om erfgoed een toekomst te geven.

Wat er precies met een gebouw mag of kan gebeuren, hangt af van de waarde van het erfgoed. Beschermde monumenten worden bewaard en gerestaureerd, slechts gedeeltelijk beschermde erfgoedpanden kunnen ook veranderen. Daarbij kunnen ze een nieuwe bestemming, betekenis en invulling krijgen, als de erfgoedwaarde behouden blijft.

De term “erfgoedwaarde” is opgenomen in het onroerend erfgoeddecreet: de archeologische, architecturale, artistieke, culturele, esthetische, historische, industrieel-archeologische, technische waarde, ruimtelijk-structurerende, sociale, stedenbouwkundige, volkskundige of wetenschappelijke waarde waaraan onroerende goederen en de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken hun huidige of toekomstige maatschappelijke betekenis ontlenen.

  1. Bij erfgoed opgenomen in de vastgestelde of wetenschappelijke inventaris zal het behoud van de erfgoedwaarden worden afgewogen ten opzichte van de mogelijkheden tot transformatie en functionele herbestemming.

De erfgoedwaarde van een gebouw hangt af van de erfgoedelementen. Die bestaan uit twee groepen:

  1. Structurele onderdelen: gevels, daken, kelders, verdiepingen, raam- en deuropeningen, trappen, ...
  2. Visuele onderdelen (soort schrijnwerk, dakbedekking, gevelafwerking, vloeren, decoratie, ...)

Daarbij zijn de erfgoedelementen aan de buitenkant van een gebouw belangrijker dan die aan het interieur.

Om te bepalen of erfgoedelementen bewaard of net veranderd worden, bekijken we zowel de erfgoedwaarde als de noden van de nieuwe plannen (functie, hedendaagse gebruikskwaliteit en duurzaamheidsverwachtingen). Dit gaat bijvoorbeeld om het plaatsen van een lift om het pand integraal toegankelijk te maken.

Als een erfgoedelement niet op een goede manier bewaard kan worden, bijvoorbeeld vanwege de slechte bouwfysische toestand, de buitenproportionele financiële gevolgen van een restauratie of de impact op het nieuwe gebruik, dan kan overwogen worden het element te vervangen. Die vervanging kan gemaakt worden vanuit het historisch model, of het kan een interpretatie zijn die inspeelt op de oorspronkelijke elementen.

  1. Bij onroerende goederen gelegen in een zone met culturele, historische en/of esthetische waarde wordt de wenselijkheid van behoud getoetst aan het beeldbepalend karakter van de omgeving.

Als de bestaande bebouwing in de buurt van je project gelijke/dezelfde erfgoedkenmerken heeft, moet je hiermee rekening houden bij de ingrepen die je van plan bent.

Dat kan bijvoorbeeld spelen in het materiaalgebruik, de architecturale uitwerking, het volume of de inpassing in het straatbeeld.

Hiermee wil de stad het uitzicht van de omgeving bewaken. Zeker als je project gelegen is in een zone met culturele, historische en/of esthetische waarde, zal deze situatie zich vaak voordoen. Deze zones kunt u raadplegen op https://www.antwerpen.be/nl/overzicht/vergunningen/veelgestelde-vragen/monumentenzorg-bouw-of-verbouwadvies.

Is de aanvraag gelegen binnen CHE-gebied, zal bij de beoordeling van de gevelafwerking extra aandacht gaan naar de inpassing van het gevelbeeld in het straatbeeld zowel qua architectuur, kleurstelling als materiaalgebruik.

Ingrepen voor meer comfort of energetische en technische verbeteringen moeten de bestaande erfgoedelementen zoveel mogelijk respecteren.

  1. Bij wijzigingen aan erfgoed opgenomen in de vastgestelde of wetenschappelijke inventaris, en bij onroerende goederen die volgens het gewestplan, een bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan gelegen zijn in een gebied met culturele, historische en of esthetische waarde, moet de beschrijvende nota bij de omgevingsvergunningsaanvraag een analyse bevatten met informatie over de erfgoedwaarden.

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning hoort ook een analyse en motivatie met informatie over de aanwezige erfgoedwaarden. Daarin staat hoe er met het erfgoed rekening wordt gehouden. Hoe uitgebreid die beschrijving is, hangt af van de geplande werken, maar bevat zeker volgende onderwerpen:

  • Een bouwhistorisch onderzoek met daarin de bouw- en verbouwingsgeschiedenis van het gebouw of het geheel van gebouwen,

  • Een volledige beschrijving van het gebouw en de onderdelen die zullen veranderen, aangevuld met foto's en plannen,

  • Een objectieve beoordeling van de waarde van de aanwezige erfgoedelementen.

  1. Bij erfgoed opgenomen in de vastgestelde of wetenschappelijke inventaris, en bij onroerende goederen die volgens het gewestplan, een bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan gelegen zijn in een gebied met culturele, historische en of esthetische waarde, zijn alle wijzigingen aan de zij- en achtergevel en aan hellende daken minstens meldingsplichtig.

Om het historisch beeld van het erfgoed te bewaren, is het nodig om alle veranderingen aan de zij- en achtergevel en aan de hellende daken van het erfgoed minstens officieel te melden via het omgevingsloket.be, ook al is er geen omgevingsvergunning nodig volgens het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 2010.

 

Artikel 6 Ruimtelijke draagkracht

 

De bevolking zal de komende jaren verder groeien in de stad. Een kwaliteitsvolle stedelijke ontwikkeling biedt ruimte aan kwalitatieve woningen, aan voorzieningen voor bewoners, zet in op het behouden van bepaalde bedrijven in woongebied, en op een variatie aan vervoersmogelijkheden.

Maar ook de stad moet zich aanpassen aan het veranderende klimaat. Om hitte te vermijden en zware regenbuien op te vangen is er meer groene, onverharde ruimte nodig.

Nieuwe open ruimte combineren met extra gebouwen, dat kan enkel met een kwalitatieve ‘verdichting’. Hierbij wordt er meer gedaan met de bestaande bebouwde ruimte. Voorbeelden zijn hoger bouwen en het groeperen of zelfs ‘stapelen’ van verschillende functies. Omdat verdichting kan leiden tot extra verkeer, is het belangrijk dat dit op goed bereikbare locaties gebeurt, waar je je op verschillende manieren kan verplaatsen, zoals met het openbaar vervoer, de fiets of te voet (‘multimodale ontsluiting’).

  1. De maat, vorm en het uitzicht van een gebouw passen visueel en vormelijk in de omgeving. De eigen aard van de omgeving, of dus de omvang en morfologie van het bouwblok en de schaal van het aanpalende openbaar domein, vormen het uitgangspunt. Verdichting wordt gerealiseerd in de rand van het bouwblok.

    Dit artikel is een aanvulling op de bijzondere voorschriften over de hoogte van de gebouwen uit het Gewestplan Antwerpen.

    Opgelet, dit gewestplan laat in bepaalde zones niet meer dan 3 of 4 bouwlagen toe. Het gewestplan primeert op de Bouwcode.

    [image]

    Woongebieden die niet zijn ingekleurd op bovenstaande kaart hebben een algemene hoogtebeperking van 3 bouwlagen volgens de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan.

    Het gebouw moet zich in de omgeving inpassen, maar het moet daarom nog niet noodzakelijk uniform of eenvormig zijn met zijn omgeving, maar het moet wel een bewuste relatie aangaan met zijn omgeving. Dit moet duidelijk gemotiveerd worden in de vergunningsaanvraag.

    De verdichting gebeurt het best aan de randen van het bouwblok, op de grens met het openbaar domein.

    In gebieden waar de gebouwen een sterke samenhang vertonen, is het best om de schaal (hoogte, breedte en diepte) van de bestaande gebouwen te volgen. Hiervan kan afgeweken worden als de schaal van het openbaar domein en het bouwblok dit toelaten.

    1. Afstand tussen de voorgevels in een straat.
      Deze afstand wordt in de eerste plaats bepaald door de straatbreedte, en wordt eventueel aangevuld door voortuinstroken. Hoe groter deze afstand, hoe hoger de maximale bouwhoogte in de bouwblokwand. Zowel voor licht, lucht, als privacy is deze afstand immers leidend. We concretiseren dit d.m.v. van een denkbeeldige lijn onder een hoek van 35 à 45 graden uit te zetten aan de voet van de tegenoverliggende gevel (indien aanwezig). Het uitgangspunt is 35 graden. Een marge tot 45 graden is relevant om rekening te houden met de eigenheid van de site, zoals de (gewenste) plafondhoogte van het gelijkvloers, de uitlijning op aanpalende panden, omgaan met verschillen in maaiveldniveau enz.

    2. Afstand tussen de achtergevels in het bouwblok.
      Deze afstandsregel geldt uiteraard ook aan de achtergevel van het gebouw. O.w.v. privacy en rust zijn we hier echter dubbel zo streng. Concreet wil dit zeggen: een denkbeeldige lijn onder een hoek van 35 à 45 graden t.h.v het middelpunt van de afstand tussen tegenoverliggende achtergevels. Ook hier is het uitgangspunt 35 graden.

    3. Strengste bepaalt.
      Zowel de afstand tussen de voorgevels als de afstand tussen de achtergevels moeten een bijkomende bouwhoogte rechtvaardigen. Bij afwezigheid van nabijgelegen gevels zal de maximale bouwhoogte in regel beperkt worden tot 6 bouwlagen. Hogere accenten kunnen worden gemotiveerd onder art. 6§2. (zie snede)

    4. [image]

    1. Bouwvolumes die verenigbaar zijn met de omgeving maar afwijken van de in de onmiddellijke omgeving aanwezige bouwhoogte, of afwijken van de geplande bouwhoogte op basis van §1 (met name dus de ruimtelijke visie op straat en omgeving), worden opgelost op het eigen perceel. Wanneer het volume atypisch is ten opzichte van de aanpalenden mag dit geen ongewenste scheimuuraanpassing tot gevolg hebben.

    Meer concreet zal §1 aanleiding kunnen geven tot scheimuurverhogingen, maar als deze in overeenstemming zijn met de ruimtelijke visie, en dus de ‘geplande’ context, zijn ze ook aanvaardbaar en laten ze gelijkaardige bouwrechten ontstaan bij de aanpalenden.

    Hierop afwijken (hoger bouwen) is mogelijk wanneer het grote percelen betreft of wanneer buren samenwerken in een grondcoalitie en er een project ontstaat over meerdere percelen. De kwaliteit en het onderzoek naar de maximale draagkracht moet dan worden aangetoond met een globale inrichtingsstudie voor het gehele bouwblok, met bijhorende MER-screening. Het bouwvolume en in het bijzonder het aantal bouwlagen zal immers worden beperkt door toepassing van art. 7 van de bouwcode en algemeen geldende normering (vb. Inzake brandveiligheid). Bijkomend zullen er in deze gevallen ook geen ongewenste scheimuuraanpassingen toegelaten worden.

    Hiermee wordt het beeld van de uniforme kroonlijsthoogte losgelaten, en vervangen door verspringende bouwhoogten. Dit komt niet alleen de verdichting ten goede, maar is ook een adequaat middel om het street-canyon effect tegen te gaan: turbulentie rond gebouwen zorgt voor afkoeling en het wegventileren van fijn stof.
    [image]

    1. Voor projecten die afwijken van het gewenste stedelijke gabarit, moet in de beschrijvende nota afzonderlijk aandacht worden besteed aan de visuele inpassing ervan. De specifieke impact van deze projecten op de verblijfskwaliteit van de omliggende gebouwen en de publieke ruimte, wordt beoordeeld en afgewogen op basis van hun locatie- en architecturale geschiktheid. De verkeersgeneratie wordt beoordeeld in functie van het bereikbaarheidsprofiel van de gebouwen en hun omgeving en het mobiliteitsprofiel van de functie.

    Eerder bij uitzondering kan een afwijking op het gewenste stedelijke gabariet zoals gedefinieerd onder §1 en §2 verdedigbaar zijn, wanneer op basis van een gebiedsgerichte ruimtelijke visie op een straat of omgeving het wenselijk/mogelijk is om er een morfologische transformatie te laten plaatsvinden. Hieromtrent wordt gewezen op de expertise van de stadsbouwmeester in het kader van dergelijke projecten en de wenselijkheid van de voorbespreking om tot een gedragen project te komen. Vaak gaat het dan over een atypisch grote verdichting van het stedelijk weefsel , bijvoorbeeld door hoogbouw. Of de locatie daarvoor geschikt is en het voorgenomen project daarin inpasbaar, wordt onderzocht aan de hand van deze criteria:

    • Ten eerste kan het afwijkende volume en programma van een project ertoe leiden dat hierdoor de context of het stedenbouwkundig referentiekader verandert, waardoor een andere interpretatie mogelijk wordt en ook wenselijk is.

    • Ten tweede moet de bestaande open ruimte het mogelijk maken dat er op deze specifieke plek een sterk afwijkend project kan gecreëerd worden.

    • Ten derde moet dit project voor het grotere ruimtelijke geheel (buurt, wijk of zelfs stadsdeel) een stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteitstoevoeging opleveren, doordat nieuwe relaties ontstaan binnen het bestaande weefsel en het zijn samenhang versterkt.

    • Ten vierde mag de milieu-impact van het voorgenomen project de draagkracht van zijn omgeving niet overschrijden (lichttoetreding, schaduwval, wind, bereikbaarheid, overstromingsrisico…) en moet de gezondheid en omgevingskwaliteit (lucht, geluid en hittestress, fauna en flora) kunnen worden gewaarborgd. De architecturale geschiktheid van het gebouw wordt gescreend in functie van deze criteria en van de toekomstgerichtheid van de ontwikkeling (energie, waterhuishouding …). De stad stelt daarvoor een kader ter beschikking dat ook sturend kan zijn voor desgevallend op te maken plan- of project MER of MER-screening”

    Ontwikkelen in binnengebieden wordt ook binnen dit breder perspectief geplaatst, door het bouwpotentieel te koppelen aan het potentieel om een groene, volwaardig publiek toegankelijke ruimte te voorzien in het binnengebied. De ontwikkeling van een groene en volwaardig publieke ruimte wordt een voorwaarde om een project te kunnen realiseren in een binnengebied. Daarbij gelden ook randvoorwaarden t.a.v. omgevingsparameters (licht en bezonning, luchtkwaliteit, geluid, hittestress, ecologie, watergevoeligheid …). Dit vergt een grondig onderzoek naar de impact van de ontwikkeling op de omgevingskwaliteit en de toekomstige blootstelling van bewoners en gebruikers naar gezondheid.

     

    Artikel 7 Programmatorische draagkracht, stedelijke verweving van functies

     

    Een aantrekkelijke stad beschikt over een goed evenwicht tussen wonen, voorzieningen, bedrijven en groen. Deze functiemix draagt bij aan een goede sociale, economische en culturele dynamiek in de stad. Als die functies uitgebreid worden, of er nieuwe functies bijkomen, moet dat een verbetering zijn ten opzichte van het bestaande aanbod. Het mag niet voor conflicten tussen verschillende functies zorgen en het omvormen van functies mag niet voor tekorten zorgen. De leefbaarheid en veiligheid moeten gegarandeerd blijven en de hinder beperkt.

    1. Het programma en de omvang van het programma zijn afgestemd op de typologie en grootte van het gebouw, het perceel of projectgebied en de omgeving. De aard en de grootte van de functies enerzijds en de typologie en de schaal van een project anderzijds moeten verenigbaar zijn met de draagkracht van de omgeving.

    Een te grote mix van verschillende functies, de impact van één nieuwe functie of een te grote concentratie van één bepaalde functie kan voor conflicten en overlast zorgen, wat de stad wil voorkomen.

    Een functie kan bijvoorbeeld overlast veroorzaken door geluidsproductie, milieuhinder, parkeerdruk, het overmatig genereren van verkeer, laden en lossen en/of storende dag- of nachtactiviteiten, de afname van de beeldkwaliteit, privacy- en inkijkproblemen, en dergelijke meer.

    Actoren die nieuwe ontwikkelingen wensen, moeten ook rekening houden met de bestaande toestand. Ze moeten zelf investeren en communiceren om hun ontwikkeling leefbaar te maken en de combinatie met de bestaande toestand te garanderen.

    Als men bijvoorbeeld woningen wil bouwen in een gebied met nachtelijke uitbating, dan moeten de toekomstige bewoners en investeerders voldoende geïnformeerd worden over die bestaande, toestand om klachten te vermijden en is men verantwoordelijk om maatregelen te nemen om de leefbaarheid in combinatie met de nachtelijke uitbating te garanderen.

    Bij de beoordeling van de programmatorische draagkracht van een aanvraag, bv. de functie wonen, maar ook het aantal (bijkomende) woningen, wordt rekening gehouden met verschillende omgevingsparameters, waaronder:

    • Gezondheid en omgevingskwaliteit (luchtkwaliteit, geluidskwaliteit, koelteplekken, ...)

    • Groenblauwe kwaliteit (ruimte voor water, ontharding, nabijheid van publiek groen, kwaliteit van het groen, boomkruindekking...)

    • Nabijheid van voorzieningen op buurtniveau en wijkniveau

    • Nabijheid van openbaar vervoer, (fiets)parkeren, fiets- en voetgangersvriendelijke wegen

    • Ruimtelijke veiligheid.

    Deze aftoetsing moet de draagkracht en leefbaarheid van het pand en de omgeving garanderen. De aard van de functies, de grootte ervan en de inrichting ervan in het gebouw worden hierop gescreend.

    1. De inpassing van een gebouw is afgestemd op het perceel, de perceelsgrenzen, wegen en paden en andere gebouwen op het perceel, de bereikbaarheid van het perceel en op de omgeving.

    1. Bij de creatie van bouwvolumes wordt rekening gehouden met het gebruik van het gebouw en met bezonning, uitzichten en privacy van overige gebouwen in de omgeving.


    2. De in- en uitritten van en naar een ondergrondse garage moeten inpandig worden geconcipieerd. De eerste vijf meter ervan mag, vanaf de openbare weg, maximaal een helling van 4 % hebben.


    1. Gebouwen waarin een erkende onderwijsinstelling is gevestigd kunnen enkel een andere hoofdfunctie krijgen, indien bij het instellen van de aanvraag wordt aangetoond dat de capaciteit van onderwijsplaatsen die verloren gaat door de functiewijziging, gecompenseerd worden binnen het grondgebied van de stad Antwerpen.

    Om jonge gezinnen in de stad te houden, zet de stad in op voldoende onderwijs. De capaciteit van het aanwezige schoolaanbod moet behouden worden, en waar mogelijk en nodig verhogen.

    Bestaande scholen kunnen dus niet zomaar omgevormd worden tot andere functies. Voorwaarden voor het omvormen van een bestaande school naar een andere functie:

    • Het aantal onderwijsplaatsen moet gecompenseerd worden op andere locaties binnen de stad.

    • Voor buitengewoon onderwijs is het ook mogelijk om het aantal plaatsen binnen de zone Antwerpen te compenseren.

    • Voor gebouwen van erkende onderwijsinstellingen moet er eerst overleg gebeuren met de stedelijke dienst TV Onderwijs.


    1. Een horecaterras in binnengebied is niet toegelaten.

    Gemotiveerd afwijken is mogelijk, bijvoorbeeld voor een publiek toegankelijke open ruimte, mits uit de motivatie blijkt dat dit verenigbaar is met de directe omgeving. Er moet daarnaast altijd een terrastoelating worden aangevraagd.

    1. Bij nieuwbouw, herbouw, volume-uitbreiding of functiewijziging moet het laden en lossen van goederen op eigen terrein worden voorzien. Enkel bij grootschalige projecten zijn gemeenschappelijke laad- en lospunten noodzakelijk.

    Het uitgangspunt voor laden en lossen van goederen is dat het op eigen terrein wordt opgelost in functie van de verkeerveiligheid en de leefbaarheid. Afwijkingen kunnen uiteraard gemotiveerd worden, bijvoorbeeld voor autovrije zones, winkelgebieden, kleine panden edm, waarbij wordt aangetoond dat de veiligheid op een andere manier kan worden gegarandeerd, bijvoorbeeld door tijdvensters of begeleiding.

    Voor een project bestaande uit meerdere gebouwen of exploitanten, die vervat zitten in hetzelfde masterplan, gebiedsontwikkeling edm, waarin wordt voorzien in een gedeelde oplossing kan bij een omgevingsvergunning voor één deelproject uiteraard afgeweken worden. Er moet dan worden gemotiveerd hoe de aanvraag zich inpast in de ruimere visie op het geheel.

    Artikel 8 Visuele en vormelijke inpassing

     
    1. Voor het plaatsen van een toegangspoort gelden volgende regels:
    1. Per 8 meter perceelsbreedte is er maximaal 1 toegangspoort toegestaan. De toegangspoort mag maximaal 3 meter breed zijn. Indien de perceelsbreedte meerdere toegangspoorten toelaat, kunnen deze ook gekoppeld worden tot een maximale breedte van 6 meter.


    2. In voorgevels van minder dan 8 meter breed is een toegangspoort verboden. Dit geldt voor elk gevel(deel) grenzend aan het openbaar domein van het gebouw afzonderlijk.

    3m is gebaseerd op de vaak voorkomende breedte van wagens. Het kan dus dat voor welbepaalde functies (KMO, etc) grotere breedtes nodig zijn, in dat geval kan een afwijking gemotiveerd worden vanuit de specifieke context.

    1. De afwerking van gevels moet het straatbeeld en de architecturale kwaliteit van het gevelbeeld respecteren of opwaarderen.

    Gevels worden steeds beoordeeld op hun architecturale kwaliteit. Daarbij zijn materiaal- en beeldkwaliteit en erfgoedwaarde belangrijk Volgende elementen spelen daarin een rol:

    • Architecturale elementen en hun compositie zoals de inkom en andere gevelopeningen, dagkanten, dorpels en dakranden, dakvormen, plinten, regenwaterafvoer, etc.

    • Materialen en hun toepassing zoals bakstenen en hun metselverbanden, etc.

    • De representativiteit van het bestaande gevelbeeld zoals een bepaalde architectuurstijl, stijlspecifieke detailleringen, sierelementen, etc.

    • Een gevel kan ook met levend groen bekleed worden. Het groen wordt beschouwd als een extra laag op een kwalitatieve gevel. Automatische bewatering en regelmatig onderhoud moet voorzien worden.

    • De mate waarin de gevel hittestress vermijdt (ikv het verblijfscomfort van de publieke ruimte). In deze overweging genieten lichtkleurige gevels de voorkeur boven donkerkleurige.

    Bij de inpassing in het straatbeeld zijn volgende elementen van belang:

    • De beeldondersteunende waarde van de gevel. Deze ondersteunt het straatbeeld in combinatie met andere beeldondersteunende of waardevolle gevels.

    • Indien het pand deel uitmaakt van eenheidsbebouwing is de beoordeling van het al dan niet behoud van de eenheid van het geheel noodzakelijk. Deze beoordeling zal leidend zijn voor alle aanvragen binnen het geheel.

    • Na-isoleren van gevels: de stad zet in op een obstakelvrije ruimte van 1,5m voor al haar voetpaden (exclusief boordsteen). In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk om gevelisolatie toe te staan die de doorgang van 1,50 meter vermindert, als er nog 1 meter obstakelvrije doorgang is (op basis van Het Besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1997 houdende vaststelling van een algemene bouwverordening inzake wegen voor voetgangersverkeer en bijhorende Omzendbrief van 23 maart 1998).


    1. Volgende handelingen aan alle voorgevels en aan zijgevels van (half)open bebouwing zijn verboden:

    1. Het her- of overschilderen, in een kleur die in strijd is met het kenmerkende straatbeeld;


    2. Het aanbrengen van een nieuwe pleisterlaag met een andere kleur en/of oppervlaktetextuur dan oorspronkelijk vergund;


    3. Het vervangen van bestaand schrijnwerk door schrijnwerk in een ander materiaal, in een andere kleur of met een andere raamverdeling.

    Het wijzigen van het buitenschrijnwerk, de kleur en het materiaal van een gevel van een gebouw heeft een grote impact op de uiteindelijke beeldwaarde van het gebouw en de kwaliteit van de gevelafwerking. Het veranderen van buitenschrijnwerk mag de historische beeldwaarde van de gevels niet verstoren door zijn materiaalgebruik, maatvoering en/of indeling.

    Het louter vervangen van vergund schrijnwerk, het aanbrengen van dubbele beglazing met behoud van materiaalgebruik, raamindeling, en een gelijkaardige profieldikte, of normale onderhouds- en schilderwerken zijn niet vergunningsplichtig en dus nog steeds mogelijk.

    Wil je toch wijzigingen doorvoeren, dan kan dit door in een omgevingsvergunning een afwijking te motiveren op dit artikel, waarbij wordt aangetoond hoe het nieuwe gevelbeeld het straatbeeld en de architecturale kwaliteit van het gevelbeeld respecteren of opwaarderen.

    Bij het schilderen, pleisteren of kaleien van een voorgevel is het daarbij wenselijk elementen en decoraties die niet bedoeld waren om beschilderd, bepleisterd of gekaleid te worden, zoals natuursteen of arduinen plinten en dorpels, onbepleisterd, onbeschilderd en ongekaleid te behouden.

    1. Zaakgebonden publiciteit

    1. Zaakgebonden publiciteit is statisch en bevat dus geen bewegende beelden of dynamische verlichting en wordt enkel toegestaan op steigerdoeken, op voorgevels en ramen in de voorgevel of middels totems.


    2. De publiciteit is in verhouding met de maat van het gebouw, het aangrenzende openbaar domein en de omgeving en belemmert de verblijfskwaliteit en de sociale controle niet.


    3. De publiciteit kan statisch aangestraald of statisch inwendig verlicht worden.


    4. In CHE-gebied, voor onroerende goederen opgenomen in een vastgestelde of wetenschappelijke inventaris en voor beschermd erfgoed geldt dat zaakgebonden publiciteit op het gevelvlak of gevelopeningen enkel mag bestaan uit losse letters.


    5. Publiciteit in het gevelvlak en aan vaste uitsprongen mag niet voor gevelopeningen geplaatst worden of gevelornamenten bedekken. Indien ze geplakt of gespoten worden op een gevelopening mag ze maximaal 50% van de opening bedekken en geen raamkaders bedekken. Publiciteit haaks op het gevelvlak: Een banier wordt geplaatst: Binnen de zone tussen 2,60 meter boven het aangrenzende maaiveld en de derde verdieping De afmetingen van een lichtbak moeten voldoen aan volgende voorwaarden: Maximum 0,60 meter hoog; Maximum 0,60 meter uit de gevel.


    6. Totems zijn enkel toegelaten in retailclusters, de Singel, de Ring en in industriegebieden als de voorgevel zich bevindt op meer dan 5 meter van de rooilijn met een beperking tot 1 totem per voorgevel of desgevallend per handelsgeheel.


    1. Niet-zaakgebonden publiciteit

    1. Niet-zaakgebonden publiciteit is statisch en bevat dus geen bewegende beelden of verlichting en is enkel toegelaten op een steigerdoek, een werfafsluiting of een volledig vrijstaande wachtgevel. Led-schermen kunnen niet voor niet-zaakgebonden publiciteit.


    2. Deze kan statisch aangestraald of statisch inwendig verlicht worden.


    3. Op steigerdoeken en werfafsluitingen is niet-zaakgebonden publiciteit enkel toegelaten tijdens de noodzakelijke periode van de werken waarvoor er een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen werd verleend met een maximale duur van 1 jaar of het bewijs kan geleverd worden van geakteerde meldingsplichtige handelingen met een maximale duur van 6 maanden of, van omgevingsvergunning vrijgestelde of niet-vergunningsplichtige handelingen met een maximale duur van 1 maand.


    4. De niet-zaakgebonden publiciteit op steigerdoeken mag maximaal 2/3 van de volledige oppervlakte van het doek beslaan:

      • aan gebouwen gelegen in CHE-gebied;
      • aan gebouwen opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Minimaal 1/3 van de oppervlakte van de steigerdoek wordt voorzien van een fotosimulatie, in hoge resolutie, van de nieuwe toestand;
      • binnen een straal van 50 meter van beschermde monumenten.

    Een afwijking is mogelijk op basis van de beleidsrichtlijn niet-zaakgebonden lichtreclame in gevels van publieke en private gebouwen (24 november 2017).Vergunningen regelgeving

    1. Het gelijkvloers van een publiek toegankelijke functie die aan het openbaar domein of aan een voortuinstrook grenst, moet aan de straatzijde minstens een invulling krijgen die zichtbaar is vanaf het openbaar domein en bijdraagt aan de belevingswaarde van het openbaar domein.

    Dit is relevant om de levendigheid van Antwerpen hoog te houden. Het gaat dan om een detailhandel- of een reca-invulling, een ruimte voor dienstverlening, een school, een kantoor, een culturele instelling of een andere publiekstoegankelijke functie, maar geen woonruimte.

    1. De rolluiken van publiek toegankelijke functies, gelegen in kernwinkelgebied moeten openmazig zijn.