Gewijzigd door besluit gemeenteraad dd.25/03/2024 - van kracht dd. 15/07/2024

   

1 VOORWOORD

 

21ste-eeuwse stedelingen verwachten veel van hun stad: een aangename plek om te wonen, te ondernemen, te werken, te studeren en te ontspannen. Een levendige woonstad op maat van de Antwerpenaren.

Deze bouwcode is een belangrijk instrument om de wensen van deze 21ste-eeuwse Antwerpenaren waar te maken. De richtlijnen in deze bouwcode dienen om de kwaliteit van zowel gebouwen als open ruimte te verzekeren. En dit vanuit verschillende perspectieven: omgeving, ondernemen, gebruik, klimaatopgaven, wooncarrières en mobiliteitsuitdagingen. Een klantgerichte bouwcode bewaakt op hoofdlijnen de ruimtelijke kwaliteit en handhaaft de technische vereisten rond veiligheid, woonkwaliteit en mobiliteit. Als overheid geven we vertrouwen aan wie investeert, en stellen we ons in de beoordeling van omgevingsdossiers op als ‘civil servants’.

Omgevingskwaliteit garanderen we door toekomstgericht te bouwen of te transformeren met respect voor heden en verleden. Verenigbaar met de huidige of geplande omgeving, en met een evenwichtige en aantrekkelijke mix van functies.

Antwerpen heeft een rijke ontstaansgeschiedenis. Elke periode kende haar plannen en projecten die voortbouwden op wat bestond, en die nieuwe tijdslagen toevoegden aan het stedelijk weefsel. We willen dan ook zorgvuldig omgaan met die historische gelaagdheid en tegelijk oog hebben voor de toekomstwaarde van het bouwkundig erfgoed. De focus ligt op een toekomstgerichte transformatie van dit erfgoed zodat het rijke verleden van de stad én de identiteit van de stad duidelijk leesbaar blijven. Voortbouwen op het bestaande als toekomstgerichte strategie.

Daarom wordt ook de relatie van een gebouw met de omgeving voortaan bekeken vanuit dit toekomstperspectief. Het uitgangspunt is dat de schaal van een straat, laan, plein en park gediversifieerde bouwmogelijkheden toelaat. Het gaat hier om een morfologische strategie die het samenspel tussen de bebouwde ruimte en de onbebouwde ruimte dirigeert.

In die bebouwde en open ruimte willen we waar mogelijk ook een evenwichtige verwevenheid van wonen, werken, recreëren en ontmoeten. Hier ligt immers net de aantrekkingskracht van de stad. De dynamiek en nabijheid van functies zoals wonen, werken en ontspannen zorgen voor lokale tewerkstelling en heeft een positieve invloed op de dagelijkse mobiliteit.

Antwerpen is ook een stad van ondernemers, kleinschalig en groot. Ondernemen kan ook in woonbuurten. Zowel binnen als buiten de Ring zoekt de stad naar manieren om wonen en werken dichter bij elkaar te brengen. Dat is goed voor de economie van de stad. Een goed evenwicht tussen wonen en werken brengt beweging in wijken en zorgt ervoor dat mensen dichter bij huis kunnen werken.

Gebruikskwaliteit verzekeren we als gebouwen zo worden ontworpen, ingedeeld en ingericht dat ze een comfortabel, veilig en gezond gebruik mogelijk maken en vlot toegankelijk zijn.

Verder heeft Antwerpen de ambitie om zijn privaat en publiek patrimonium toekomstbestendig te maken. Dankzij de bouwcode kan ook op perceelsniveau worden ingezet om Antwerpen tegen 2050 klimaatneutraal en klimaatrobuust te maken, samen met een globale groenblauwe verweving in de stad. Denk maar aan meer groene verblijfsruimte, kleinschalige stroomopwekking uit zon en wind of het verwarmen van woningen en gebouwen via warmtenetten. Daarnaast willen we verstandig omgaan met ruimte om Antwerpen weerbaar te maken tegen hittestress, droogte en/of watergevoeligheid. Zowel publiek als privaat, en zowel op het maaiveld als tegen gevels en op daken, onderscheiden we daarvoor het potentieel.

Met aandacht voor een divers woonaanbod en kwaliteitseisen voor verschillende woongelegenheden wil de stad iedereen de kans bieden om een succesvolle wooncarrière uit te bouwen in Antwerpen.

We vernieuwen en bouwen verder aan onze stad. Zo blijven we verder inzetten op de leefkwaliteit in onze stad en zorgen we ervoor dat Antwerpen de meest leefbare stad van heel Vlaanderen wordt.

Annick De Ridder,

Schepen van de stad Antwerpen bevoegd voor Haven, Stadsontwikkeling, Ruimtelijke Ordening en Patrimonium.

   

LEESWIJZER

 

Deze webversie van de bouwcode bevat de bepalingen van de stedenbouwkundige verordening 'Bouwcode', zoals goedgekeurd door de gemeenteraad op 25 maart 2024.

Daarnaast wordt per artikel de relevante tekst opgenomen uit de niet verordenende toelichtingsnota. Deze toelichtingsnota is een afzonderlijk document dat wordt vastgesteld door het college van burgemeester en schepenen. Deze webversie is een samengevoegde weergave van beide documenten in functie van de toepasbaarheid en leesbaarheid voor de gebruikers.

De verordenende delen uit de bouwcode staan in zwarte tekst, de delen uit de toelichtende nota in grijze.

De voorschriften van deze bouwcode moeten gezien worden samen met andere wetgeving, reglementeringen of documenten met verordenende kracht. Dit geldt zowel ten aanzien van documenten die een breder ruimtelijk verband hebben zoals bijzondere plannen van aanleg, ruimtelijke uitvoeringsplannen of andere stedenbouwkundige verordeningen, als ten aanzien van reglementen en normen die specifieke materies regelen. Het is daarom aangeraden of zelfs vereist om ook deze andere wetgeving steeds te raadplegen bij het opstellen van een omgevingsvergunningsaanvraag. Deze complementariteit houdt in dat de voorschriften van deze bouwcode alleen gelden voor zover ze niet strijdig zijn met andere wetgeving of met de voorschriften van specifieke ruimtelijke plannen.

Voorbeelden van andere relevante regelgeving zijn:

Decreten: de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening aangevuld met de verschillende uitvoeringsbesluiten en omzendbrieven, het decreet betreffende het grond- en pandenbeleid, het bosdecreet, het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, het decreet Algemeen milieubeleid (DABM), …

Ruimtelijke plannen: het gewestplan, geldende RUP’s of BPA’s en verkavelingsplannen.

Wetboeken: het Burgerlijk Wetboek en het Veldwetboek

Gewestelijke stedenbouwkundige verordeningen: de verordening wegen voor voetgangersverkeer, de verordening hemelwaterputten, de verordening weekendverblijven, de verordening toegankelijkheid

Milieuwetgeving: VLAREM, Milieueffectrapportage (MER)

Bouwnormen: basisnormen brandveiligheid, geluidsnormen, EPB-regelgeving

Gemeentelijke regelgeving: Politiecodex, terrassenreglement, reglement inname openbare weg door verplaatsbare voorwerpen en andere gemeentelijke verordeningen.

Daarnaast leggen ook leveranciers van nutsvoorzieningen (gas, water, elektriciteit,…) bepaalde voorwaarden op om te kunnen aansluiten op hun net. Het is daarom ook belangrijk om hun websites daarover te raadplegen.

 

 

 

2 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Toepassingsgebied

 

De bouwcode is van toepassing op het grondgebied van de stad Antwerpen, uitgezonderd het havengebied en de bevaarbare waterlopen en bijhorende infrastructuur.

 
De bouwcode geldt voor heel de stad Antwerpen, behalve:

  • Het havengebied, zoals afgebakend in:
    • Gewestelijk RUP afbakening zeehavengebied;
    • Het havengebied van Antwerpen zoals beschreven in het zeehavendecreet voor het gebied binnen de grenzen van de stad Antwerpen;
    • Zones waar een omgevingsvergunning voor haveninfrastructuur werd goedgekeurd.
  • Bevaarbare waterlopen en de bijhorende infrastructuur: Albertkanaal, Schelde, kaaimuren, alle aanmeerplaatsen.

 

Artikel 2 Algemeen kader

 

  1. Inwerkingtreding:
    Deze bouwcode treedt in werking op 15 juli 2024. Ze is van toepassing voor aanvragen tot omgevingsvergunningen ingediend na de inwerkingtreding van deze bouwcode.

  2. Onverminderd de geldende regels m.b.t. brandveiligheid, kan de vergunningverlenende overheid, ambtshalve of op advies van de brandweer, voorwaarden opleggen met betrekking tot de brandbestrijdingsmiddelen, de inplanting en toegangswegen, compartimentering en evacuatie, bouwelementen, constructie van compartimenten en evacuatieruimten, constructie van bijzondere lokalen en technische ruimten en de uitrusting van het gebouw.

 

Artikel 3 Afwijkingsmogelijkheid

 

  1. De vergunningverlenende overheid kan afwijkingen toestaan op de voorschriften van deze verordening.

    De afwijking kan worden toegestaan omwille van o.a. de grote omvang van het project, zijn erfgoedwaarde, de voorgestelde innovatieve en verbeterende oplossing, conflicterende en onoplosbare voorwaarden vanuit andere of sectorale regelgeving.

    De afwijking kan pas toegestaan worden indien de vergunningverlenende overheid oordeelt dat door de afwijking voorgestelde werken minstens gelijkwaardig zijn. De gelijkwaardigheid moet beschouwd worden over het geheel van de voorschriften en dus bijeengenomen minstens dezelfde mate van veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid garanderen en dit zowel voor onroerende goederen en voorwerpen op het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft, als voor de ruimere omgeving.

    De afwijking moet tevens in overeenstemming zijn met de goede plaatselijke ruimtelijke ordening en, indien van toepassing, de historische waarde van het gebouw.

 
De regels van de bouwcode zijn opgesteld voor de stad als een geheel, dat wil zeggen over de verschillende gebieden heen, en dat tevens voor de meest voorkomende onderwerpen. Je vindt in de bouwcode dus vooral algemene regels.

Dat betekent dat je in sommige gevallen misschien een afwijking op de regels zal moeten vragen. Soms vraagt een specifieke situatie een beoordeling 'op maat van het project', die niet voorzien kon worden onder de algemene regels. Zowel de aanvrager, de omgevingsambtenaar als het college van burgemeester en schepenen mag redenen geven voor zo'n afwijking.

Daarbij moet er nog steeds aangetoond worden dat de werken zorgen voor gelijkwaardige resultaten opo vlak van veiligheid, leefbaarheid, beeldkwaliteit en duurzaamheid als de algemene regel.

De vergunningverlenende overheid beslist uiteindelijk of de vergunning goedgekeurd wordt, met of zonder afwijking.

Sommige artikels van de bouwcode bevatten ook een uitzonderingsbepaling. Die kan je beschouwen als een standaard afwijking voor bepaalde gevallen. Voldoe je hieraan, dan moet je dit niet extra motiveren.

     

  1. Motivering afwijking

    De motivering moet duidelijkheid geven over de gewenste afwijking(en) van het project ten opzichte van de verordening. Ze beschrijft de te verwachten impact van deze afwijkingen op de kwaliteiten die door de verordening worden beoogd voor het project en de omgeving.

  1. Ambtshalve afwijking

    De vergunningverlenende overheid kan op eigen initiatief of naar aanleiding van het gemotiveerd verzoek van de aanvrager op gemotiveerde wijze een afwijking toestaan op de verordening. Zij toetst hierbij aan de criteria opgenomen in paragraaf 1 van dit artikel en motiveert de afwijking aan de hand van deze criteria in de omgevingsvergunning.

Sommige artikels van de bouwcode bevatten ook een uitzonderingsbepaling. Die kan je beschouwen als een standaard afwijking voor bepaalde gevallen. Voldoe je hieraan, dan moet je dit niet extra motiveren.

 

Artikel 4 Definities

 

Aaneengesloten bebouwing


Bebouwingswijze waarbij het hoofdgebouw minstens twee gemene muren of wachtgevels of een combinatie van beide heeft.


Eenheidsbebouwing: verwijst naar een bouwkundig geheel waarbij meerdere gebouwen of woningen identiek of met sterk gelijkende kenmerken worden ontworpen en gebouwd. Het doel is om eenheid en consistentie te creëren in het uiterlijk van de gebouwen, zodat ze als één geheel worden beschouwd.

Afgebakend gebied waar een plafond voor studentenkamers van kracht is


Percelen gelegen aan één van volgende straten:

  • Ambtmanstraat, Ankerrui even kant nrs. 2 t.e.m. 56, Apostelstraat, Blindestraat, Borzestraat, Boterhamstraat, Cellebroedersstraat, Eikenstraat, Falconplein oneven kant nrs. 1 t.e.m. 57, Falconrui, Frans Halsplein, Generaal Belliardstraat, Gramayestraat, Gratiekapelstraat, Grote Kauwenberg, Hamerplaats, Hessenbrug, Hessenplein, Hessenstraatje, Hoornstraat, Houtenbrug, Huikstraat oneven kant nrs. 1 t.e.m. 53, Israelietenstraat, Italielei even kant nrs. 10 t.e.m. 124, Jan van Lierstraat, Jezusstraat, Jozef De Hasquestraat, Kaasbrug, Kattenstraat, Keizerstraat, Kipdorp, Klapdorp, Kleine Kauwenberg, Koepoortbrug, Koningstraat, Korte Brilstraat, Korte Klarenstraat, Korte Noordstraat, Korte Sint-Annastraat, Korte Winkelstraat, Lange Brilstraat, Lange Klarenstraat, Lange Nieuwstraat, Lange Noordstraat, Lange Sint- Annastraat, Lange Winkelstraat, Lansstraat, Markgravestraat, Meir oneven kant nrs. 1 t.e.m. 125, Minderbroedersrui oneven kant nrs. 1 t.e.m. 61, Minderbroedersstraat, Molenbergstraat, Morgenstraat, Mutsaardstraat, Ossenmarkt, Oudeleeuwenrui even kant nrs. 2 t.e.m. 58, Paardenmarkt, Paradijsstraat, Parochiaanstraat, Paternosterstraat, Pieter Van Hobokenstraat, Predikerinnenstraat, Prinsesstraat, Prinsstraat, Pruynenstraat, Raapstraat, Rijnpoortvest, Rodestraat, Roskamgang, Rozenstraat, Sint- Jacobsmarkt, Sint-Jacobstraat, Sint-Katelijnevest oneven kant nrs. 1 t.e.m. 67, Sint-Nicolaasplaats, Stadswaag, Stijfselrui, Stijfselstraat, Toog, Twaalfmaandenstraat, Ulrikstraat, Van Boendalestraat, Varkensmarkt, Vekestraat, Venusstraat, Zwanengang.

Grafische weergave van het afgebakend gebied:

[image]

Afgebakende campusterreinen


De afgebakende campusterreinen bestaan uit de campus "Middelheim" en de campus "Drie Eiken" en worden gevormd door volgende straten:


  • Campus Middelheim: Hindenstraat nrs. 1 t.e.m. 27 te 2610 Wilrijk, Lindendreef 1 te 2020 Antwerpen, Middelheimlaan nrs. 1, 59 t.e.m. 71 te 2020 Antwerpen, Prins Boudewijnlaan even kant nrs. 2 t.e.m. 36 te 2600 Berchem, Prinses Josephine Charlottelaan even kant nrs. 8 t.e.m. 18 te 2600 Berchem, Rucaplein nrs. 1 t.e.m. 51, 110 t.e.m. 158, 159 t.e.m. 219, 52-104 te 2610 Wilrijk.


  • Campus Drie Eiken: Dokter Donnyplein even kant nrs. 30 t.e.m. 32, Doornstraat oneven kant nrs. 135 t.e.m. 203 en 331, Edegemsesteenweg nrs. 100, 200, 240, Fort VI-straat nrs. 276, 280, Kerkeveldstraat even kant nrs. 2 t.e.m. 30, Krijgslaan even kant nrs. 28 t.e.m. 46, Universiteitsplein nrs. 1, 5.


Grafische weergave van de afgebakende campusterreinen:

[image]

Campus Drie Eiken

[image]

Campus Middelheim

Architecturale geschiktheid


Heeft betrekking op de mate waarin een ontwerp of gebouw voldoet aan de functionele, milieutechnische en esthetische eisen en de omgevingscontext waarin het zich bevindt.

Autoparkeerplaats


Plaats bestemd om een auto te parkeren.

Bebouwde grondoppervlakte


Bruto-vloeroppervlakte van het vloerniveau ter hoogte van het maaiveld (voetafdruk) op een perceel of terrein, exclusief de overdekte, niet-afgesloten terrassen.

Beschermde eengezinswoning


Een eengezinswoning waarbij de woning samenvalt met het volledige gebouw en waarvan de totale bruto vloeroppervlakte maximum 350m² bedraagt, eventuele complementaire functies en zogenaamde 'handelswoningen' inbegrepen.
De complementaire functies zijn de functies die volgens artikel 2, §3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen vrijgesteld zijn van vergunning, en navolgende wijzigingen.
Een handelswoning/handelshuis is een eengezinswoning die naast één woongelegenheid ook één handelsfunctie bevat, waarbij wonen de hoofdfunctie is van het gebouw en de woon- en handelsfunctie * in de laatst (geacht) vergunde toestand één geheel vormen, ongeacht of ze door constructieve ingrepen opdeelbaar zijn.
(* onder 'handel' in de 'handelswoning/handelshuis' vallen de volgende functiecategorieën: detailhandel of reca of kantoor/diensten/vrij beroep of verblijfsrecreatie (logies) of bedrijvigheid)
Voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte wordt enkel de vergunde of vergund geachte vloeroppervlakte op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in rekening gebracht.

Binnengebied


Binnenzijde van het bouwblok: geheel van gebouwen en tuinen omgeven door een bouwblokwand.

Bouwblok


Geheel van gebouwen en tuinen omgeven door publieke ruimte.

Bouwblokwand


Schil van het bouwblok, bestaande uit gebouwen met een voor het bouwblok kenmerkende bouwdiepte, en eventueel bijhorende onbebouwde ruimte in de schil, nodig voor het functioneren van deze gebouwen.

Bouwdiepte


Afstand vanaf de voorgevelbouwlijn waar over de gehele diepte is of mag worden gebouwd, inclusief afdaken en uitbouwen, exclusief gelijkvloerse terrassen.

Bouwhoogte


Hoogte gemeten vanaf het laagste straatniveau grenzend aan het perceel waarop het gebouw staat, tot aan het hoogste punt van het gebouw, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers … De bouwhoogte kan verschillen van de kroonlijsthoogte.

Bouwlaag


Horizontaal doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van het gelijkvloers, bewoonbare kelders of bewoonbare lagen onder het dak. Niet bewoonbare kelders, niet-bewoonbare zolders, niet-overdekte dakterrassen of dakspeelplaatsen worden niet meegerekend als bouwlaag.

Bouwlijn


Lijn waarachter een van de gevels van een gebouw geplaatst is of geplaatst kan worden; de grens van de bouwperimeter.

Broedseizoen


De periode tussen 15 maart en 15 juli.

Bruto vloeroppervlakte (BVO)


De bruto vloeroppervlakte is de som van de bruto-vloeroppervakten van alle vloerniveaus. Vloerniveaus zijn bijvoorbeeld verdiepingen, geheel of gedeeltelijk in de grond, verdiepingen boven de grond, verdiepingen voor installaties, dakverdiepingen, zolders. De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau volgt uit de buitenomtrek van aan het gebouw begrenzende bouwdelen op vloerhoogte. Hierbij zijn de buitenvlakken van de begrenzingen bepalend. De oppervlakte van trappen, liften en installatieschachten dienen op elk vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.
Niet tot de bruto vloeroppervlakte worden gerekend de oppervlakten van:

  1. uitstekende delen van de buitenwand kleiner dan 0,50 vierkante meter;

  2. nissen aan de buitenzijde van het gebouw groter dan 0,50 vierkante meter;

  3. uitwendige vrijstaande kolommen kleiner dan 0,50 vierkante meter;

  4. schalmgaten en vides groter dan 4,00 vierkante meter;

  5. holle ruimten of kruipruimten tussen het maaiveld en de onderzijde van het gebouw;

  6. kruipkelders, tenzij deze volledig gecontrueerd zijn en deel uitmaken van het gebouw met een hoogte van ten minste 1,50 meter;

  7. (dak-)terrassen en daken;

  8. open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van het gebouw.

Buitenruimte


Toegankelijke ruimte in open lucht, zowel op het maaiveld als op de verdiepingen, bedoeld om mensen kwalitatief te laten verblijven. De ruimte beschikt over rechtstreeks daglicht en uitzicht.

Carport


Autoparkeerplaats met een dak en minimum twee open, niet-afgesloten zijden.

Coliving (duurzaam kamerwonen)


Een woonvorm waarbij bewoners van kamers op een georganiseerde manier duurzaam samenleven en waarbij aan volgende voorwaarden is voldaan:

  1. De woongroep zorgt voor een intern reglement dat het duurzaam samenlevingsverband tussen de bewoners organiseert;

  2. Elke bewoner ondertekent het intern reglement en leeft dit na;

  3. De bewoners onderhouden actief een duurzaam samenlevingsverband. Ze delen minimaal één voldoende uitgeruste keuken en een kwalitatieve leefruimte, beiden op maat van de woongroep;

  4. De woongroep duidt een verantwoordelijke aan, die het aanspreekpunt is voor de diensten van de stad Antwerpen, de buren, de verhuurder, ...;

  5. Alle bewoners zijn gedomicilieerd en hebben hun hoofdverblijfplaats in de woning.

  6. Het betreft duurzaam kamerwonen cfr. omzendbrief RWO 2011/1. De voorwaarden die aan deze woonvorm gekoppeld zijn, hebben vooral betrekking op de exploitatiefase van een project en niet zozeer op het ontwerp ervan. Daarom zullen de voorwaarden uit de definitie ook worden opgelegd in de bijzondere voorwaarden van de omgevingsvergunning, zodat er ook zal op gecontroleerd worden.

Dakoppervlakte


Verticale projectie op een horizontaal vlak van de buitenafmetingen van het dak.

Dakterras


Toegankelijke buitenruimte op het dak van een gebouw (of een deel ervan) dat is aangelegd als een terras. Het is een niet overdekt beloopbaar oppervlak dat wordt afgeschermd door een doorvalbeveiliging.

Dakvlak


Buitenzijde van het dak, uitsprongen en insprongen buiten beschouwing gelaten.

Doorwortelbaar volume


Een substraat dat wortelgroei toelaat en bevordert en dat via waterdoorlatende of waterpasserende verharding en fundering of beluchtings- en irrigatiebuizen voorzien wordt van water en lucht.
Het substraat kan bestaan uit (in volgende van voorkeur):

  1. Teelaarde in open plantvlak;

  2. Boombunker met bomengrond;

  3. Bomenzand met drukverdelende laag onder verharding;

  4. Skeletbodem (bodemgranulaat) onder verharding.


  5. De indringingsweerstand van het substraat na aanleg en verwerking mag nergens groter zijn dan 3 MPa.

Duurzame HVAC-installaties


Installaties voor de klimatisering van het binnenklimaat met inbegrip van ventilatie, koeling en verwarming. Daaronder worden begrepen:

  1. Ventilatietoestellen met warmterecuperatie (systeem D)

  2. Geothermische water/water warmtepompen met eventuele koelfunctie

  3. Lucht/water en lucht/lucht warmtepompen met eventuele koelfunctie, wanneer deze voldoen aan volgende parameters:

  4. Het geluidsvermogen van de buitenunit (inclusief eventuele geluidswerende omkasting) is maximaal 40 dB(A) indien de perceelsgrens of het dichtst bij zijnde raam van een verblijfruimte, zowel van de eigen woning als van de aanpalende, zich op 1 meter afstand bevindt. Dit geluidsvermogen mag vermeerderd worden met 6 dB(A) per verdubbeling afstand. Het geluidsvermogen wordt bepaald op basis van geluidsvermogen op het energielabel https://eprel.ec.europa.eu/screen/product/spaceheaters op voorwaarde van correcte installatie om geluidsreflectie en trillingen zoveel mogelijk te vermijden en op voorwaarde dat ook aan VLAREM is voldaan voor ingedeelde installaties.
  5. Minimaal energielabel A (waterverwarming), A++ (ruimteverwarming 55°C) en A+++ (ruimteverwarming 35°C): toestellenlijst cfr. Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft.
  6. Het gebruikte koelmiddel heeft een Global Warming Potential (GWP) van minder dan 750 bij een vermogen van meer dan 12 kW.
  7. Het maximale geluidsvermogen 40 dB op 1 meter afstand van een leefruimte in de definitie is gebaseerd op het behalen van de VLAREM richtwaarde 35 dB 's nachts in 'categorie 4 woongebieden'. Theoretisch vermindert het geluidsniveau van puntbronnen met 6 dB bij een verdubbeling van de afstand (starten bij 1m afstand). VLAREM geluidsnormen blijven onverminderd van toepassing voor ingedeelde inrichtingen (installaties vanaf 5kW).

Enkelvoudige scheidingsmuur


Een muur uit één enkel blad dat de vloeren en daken van de beide aanpalende gebouwen draagt.

Erkende onderwijsinstelling


Een door de Vlaamse Gemeenschap erkende onderwijsinstelling voor basisonderwijs, secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, centra voor volwassenenonderwijs en/of centra voor basiseducatie.

Fietsparkeerplaats


Plaats bestemd om een fiets te parkeren.

Fietsverankeringssysteem


Niet-overdekte, niet-afgesloten, verankerde fietsparkeerplaats.

Garage


Parkeerplaats voor auto's die regen- en winddicht is.

Gelijkvloers


Onderste bouwlaag van een gebouw, gelegen boven de pas van het maaiveld.

Gemengd Gebouw


Gebouw waarin meerdere hoofdfuncties ondergebracht zijn.

Gesloten horecaconstructie


Een terras met overdekte constructie waarvan de terraselementen tot één constructief geheel zijn samengevoegd, dat als uitbreiding van de aanpalende horecazaak dient, al dan niet met verhoogde vloer, en dat volledig afgesloten kan worden.

Gevel


Buitenmuur van een gebouw met uitzondering van de scheimuur

Gevelbreedte


Breedte van de voorgevel gemeten in een horizontale rechte lijn tussen de twee hoeken gevormd door de voorgevel en de zijgevel(s)/as van de scheidingsmu(u)r(en). De gevelbreedte van een hoekgebouw wordt per straat afzonderlijk gemeten.

Gevelvlak


Buitenzijde van de gevel, uitsprongen en insprongen buiten beschouwing gelaten.

Groendak


Een dak waar het water wordt opgeslagen onder of in de afwerkingslaag en waarbij de afwerkingslaag uit een vegetatielaag bestaat.

Groene ruimte


Onverharde, waterdoorlatende, onbebouwde en begroeide oppervlakte.

Grootschalige projecten


Met grootschalige projecten wordt bedoeld:

  1. gebouw met 30 of meer wooneenheden;

  2. kantoor vanaf 2.000 m² bruto vloeroppervlakte;

  3. bedrijvigheid/KMO vanaf 8.000 m² bruto vloeroppervlakte;

  4. handelsfunctie vanaf 750 m² brutovloeroppervlakte;

  5. ziekenhuis;

  6. voetbalstadion;

  7. cultureel centrum;

  8. rust- en verzorgingstehuis;

  9. onderwijsinstelling;

  10. andere functies met 50 parkeerplaatsen of meer;

  11. (openbare rotatie)parking met 50 parkeerplaatsen of meer.

Horeca


Verzamelnaam voor de functiecategorieën verblijfsrecreatie (hotel) en restaurant, café (met uitsluiting van dancing).

Horecaterras


Een (deel van de openbare) ruimte die privatief in gebruik wordt genomen door een horecazaak om dranken en voedingswaren te consumeren. Het kan de vorm aannemen van een eilandterras of een gevelterras.

Hospitawonen


Een woonvorm waarbij de eigenaar of vruchtgebruiker van een zelfstandige woongelegenheid, waar hij gedomicilieerd is, maximaal 2 slaapkamers verhuurt aan een student. de student deelt alle ruimtes met de eigenaar of vruchtgebruiker, met uitzondering van de slaapkamer en een eventuele private studeerruimte. De student neemt zijn intrek in de woning zonder dat er verbouwingswerken worden uitgevoerd. Er verblijft maximaal één student per slaapkamer.

Insprong


Terugspringend bouwdeel ten opzichte van het gevelvlak of dakvlak.

Kelder


Ruimte die volledig of gedeeltelijk onder het maaiveld ligt tussen de fundering en het gelijkvloers.

Kroonlijsthoogte


Hoogte van een gebouw die gemeten wordt van het maaiveld tot de bovenkant van de deksteen of kroonlijst.

Kroonprojectie


De loodrechte projectie van de kruin van volgroeide hoogstammige bomen op de bodem.

Large boom


Boom die in volwassen vorm een hoogte heeft van meer dan 11 meter tot ca. 35 meter en - al dan niet na opkronen - een takvrije stamlengte heeft tussen 4,5 tot 7 meter.

Levende afsluiting


Haag of begroeide draadafsluiting.

Maaiveld


Bovenvlak van huidig of toekomstig bouwterrein.

Meergezinsgebouw


Gebouw waarin minimum twee woningen zijn ondergebracht. (kamer en/of zelfstandige woongelegenheid).

Mezzanine


Tussenvloer naast een vide. De tussenvloer is een vaste constructie en heeft een oppervlakte die kleiner is dan de oppervlakte van de ruimte waarin ze geplaatst is.

Netto-vloeroppervlakte (NVO)


De netto vloeroppervlakte is de vloeroppervlakte gemeten tussen de begrenzende bouwdelen. Ze wordt berekend als het verschil van de bruto-vloeroppervlakte en de constructieoppervlakte.

Tot de netto vloeroppervlakte behoren ook:

  1. de vloeroppervlakten ingenomen door leidingen, radiatoren en andere verwarmingselementen, kastenwand en dergelijke;

  2. de oppervlakten ingenomen door deuropeningen, vensternissen, uitsparingen en nissen in de verticaal opgaande bouwdelen, zolang de vloeroppervlakte die ze creëren groter is dan 0,50 vierkante meter;

  3. de niet-dragende wanden.


  4. Niet tot de netto vloeroppervlakte behoren:

  5. de vloeroppervlakten ingenomen door schouwen, kolommen, leidingkokers;

  6. verblijfsruimten, waarvan de in aanmerking te nemen netto-vloeroppervlakte kleiner is dan 4,00 vierkante meter;

  7. niet bewoonbare kelder;

  8. oppervlakte (al dan niet onder schuine daken) met een vrije hoogte minder dan 1,80 meter;

  9. borstweringen van terrassen;

  10. autoparkeerplaatsen en fietsparkeerplaatsen.

Niet bewoonbare kelder


Kelder waarvan het vloerniveau lager is dan 1m10 ten opzichte van het maaiveld of waarvan de vrije hoogte kleiner is dan 2m20.

Niet-invasieve planten


Planten die niet opgenomen zijn op de Unielijst met Invasieve Uitheemse Soorten (IAS) van de Europese Unie.

Ontkoppelde scheidingsmuur


Een scheidingsmuur die is opgebouwd uit twee of meer afzonderlijke dragende bladen, gescheiden door een luchtspouw of door isolatiemateriaal. Elk blad draagt slechts de vloeren en daken van één gebouw.

Open horecaterras


Een open terras dat alleen kan bestaan uit terraselementen en overkappingen, al dan niet verankerd.

Openbaar domein


Alle goederen die toebehoren aan een openbare rechtspersoon en die bestemd zijn voor het algemeen gebruik of voor de openbare dienstverlening.

Perceel


Stuk grond, al dan niet bebouwd, waaraan aan kadastraal nummer is toegekend.

Perceelsgrens


De kadastraal vastgelegde grens tussen twee of meerdere percelen.

POET-principe


Parkeren Op Eigen Terrein-principe.

Publiek toegankelijke functie


Hiermee wordt bedoeld:

  1. verblijfsrecreatie (hotel);

  2. dagrecreatie (met inbegrip van sport);

  3. detailhandel, dancing, restaurant en café;

  4. kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen;

  5. gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen.

Publieke ruimte


Ruimte die publiek toegankelijk is, ongeacht de eigendomssituatie.

Retailcluster


Zone voor grootschalige detailhandel, gericht op de verkoop van uitzonderlijke goederen en doelgericht winkelen. Die spelers hebben vaak een grotere ruimtebehoefte. Door hun ligging, schaal en hun doelgerichtheid en gespecialiseerd aanbod hebben retailclusters vaak een regionale functie. Er zijn retailclusters in de periferie en er zijn er in woongebied.

Deze werden afgebakend in de Beleidsnota Detailhandel en zijn weergegeven op de kaart in bijlage bij de bouwcode.

Schadelijke en/of hinderlijke gassen


Gassen afkomstig van verwarmings- of verbrandingstoestellen, dampen afkomstig uit horeca-keukens, dampen afkomstig uit industriële wasdrogers, dampen afkomstig uit mechanische ventilatiesystemen en dampen afkomstig uit de verluchting van afvalbergingen. Ook kunnen hier dampen afkomstig zijn uit verluchtingspijpen van rioleringe onder vallen, voor zover de verluchtingspijpen niet afgesloten zijn door een beluchter.

Scheidingsmuur


Muur die twee eigendommen van elkaar scheidt. Scheidingsmuren kunnen ontkoppeld of enkelvoudig zijn.

Septische put


Septische putten zorgen voor de voorbehandeling van normaal huishoudelijk afvalwater ter verwijdering van vetstoffen, bezinkbare en drijvende stoffen. De septische put is vervaardigd uit beton of kunststof en heeft ten minste twee compartimenten. De verschillende afdelingen van de septische put moeten met elkaar in verbinding gesteld worden d.m.v. in de scheidingsmuren aangebrachte openingen die groot genoeg zijn om beroering in de middenzone ter vermijden.

Sorteerstraat


Systeem van containers dicht bij de woning waar de bewoner zelf zijn huishoudelijk afval selectief naar toe brengt. Het systeem wordt volgens de technische en stedenbouwkundige richtlijnen van de stad geplaatst op publiek toegankelijk terrein. Het systeem wordt gebruikt onder toezicht en volgens de reglementering van de stad. De bedieningszone van een sorteerstraatje bedraagt 150 meter in loopafstand, gemeten vanaf de voordeur tot de dichtstbijzijnde container.

Straatbeeld


De verschijningsvorm van het geheel van de gebouwde omgeving die de begrenzing en zicht vormt van een publieke open ruimte.

Straatwand


De samenvoeging van alle voorgevels tussen twee straathoeken.

Studio


Een zelfstandige woongelegenheid bestaande uit één verblijfsruimte, die dienst doet als woonkamer, slaapkamer en keuken.

Technische installaties


Installaties of zelfstandige onderdelen ervan die geen verblijfsfunctie hebben, zuiver utilitair zijn en bijdragen tot de technische werking van het gebouw, zoals HVAC, liften,…

Terras


Toegankelijke verharde ruimte in openlucht, op of buiten een gebouw, aangelegd als verblijfs- of wandelplaats.

Theoretische voetpadbreedte


In straten waar geen voetpaden zijn afgebakend, wordt de breedte theoretisch vastgelegd. De breedte wordt dan berekend in de veronderstelling dat in het midden van de straat een rijweg van 4 meter gelegen is. De theoretische voetpadbreedte is dan : (straatbreedte - 4m)/2.

Toegelaten bouwvolume


Theoretisch bouwvolume waarbinnen een constructie zich moet bevinden.

Toekomstboom


Dit is een jonge boom die voldoet aan alle voorwaarden om te kunnen uitgroeien tot een generatieboom. Een generatieboom is een boom die meer dan 120 jaar oud kan worden, die met andere woorden meerdere generaties stadsbewoners kan overleven. Om dat te bereiken moet de boom aan voldoen:

  1. Een soort die van nature minstens 120 jaar oud kan worden;

  2. Op een plaats staan waar de natuurlijke grootte bereikt kan worden of in geval van een grootteklasse A minstens een kroonprojectie van 100m² kan gehaald worden. Daarvoor is zowel boven- als ondergronds voldoende ruimte nodig;

  3. Een beschermde status die de boom vrijwaart van beschadigingen tijdens zijn hele levensduur.

Totem


Publiciteitsdrager bestaande uit een paal waaraan publiciteitsborden bevestigd zijn/worden.

Tuin


Niet-openbare ruimte in de openlucht die zich situeert op de begane grond. De tuin kan gelegen zijn aan de voor-, zij- en/of achterkant van het gebouw.

Verblijfsruimte


Ruimte voor het langdurig verblijven van mensen. Hieronder vallen, zonder limitatief te zijn: leefruimten, keukens, slaapkamers, kamers, kantoor/bureelruimten, onderwijslokalen. Enkele voorbeelden van ruimten die hier niet onder vallen: badkamers, toiletten, handelszaken, restaurants, cafés, ruimten voor industrie en ambacht, bergplaatsen.

Verharding

Kunstmatig aangelegde grondbedekking (al dan niet door het uitvoeren van constructieve werken) om het weerstandsvermogen van de bodem te vergroten en die mogelijks de waterdoorlaatbaarheid ervan beperkt.

Vrije hoogte


Netto hoogteverschil tussen de bovenzijde van de afgewerkte vloerpas en de onderkant van het afgewerkt plafond of een dragende balkenstructuur.

Waterhoudende leeflaag


Het geheel van teelaarde en waterretentiesysteem bedoeld om het aanplanten van hoogstammige bomen mogelijk te maken. Ze heeft een minimale dikte van 1 meter vanaf de bovenzijde van de waterdichting van de ondergrondse bouwlaag. Deze dikte wordt vermeerderd met de dikte van het gekozen waterhoudend systeem. Er moet in deze leeflaag dus minimaal 1m teelaarde worden voorzien in functie van voldoende wortelzone die toelaat om hoogstammige bomen aan te planten met bijkomend een waterretentiesysteem dat toelaat water vast te houden tijdens droge periodes..

Wijkverzorgende commerciële functie


Een aanbod van diensten en producten gericht op de dagelijkse noden van de mensen die wonen of werken in een bepaalde wijk en waarbij 10 minuten wandelen als actieradius geldt (dit komt benaderend overeen met 800 meter in vogelvlucht of 1000 meter werkelijke afstand).

Winkelarm gebied


Gebied bestemd voor KMO's of industriële activiteiten.

Woningdelen (duurzaam samenwonen)


Woonvorm waarbij maximaal zes personen op informele wijze samenleven. Ze delen alle leefruimtes. Ze onderhouden actief een duurzaam samenlevingsverband en leven samen als gezin.

Zelfstandige woongelegenheid


Een woning waarin een toilet, een bad of douche en een kookgelegenheid aanwezig is. het gaat om een eengezinswoning, een appartement of studio. Indien één van deze voorzieningen ontbreekt voldoet de woning niet aan deze definitie en betreft het een kamer.

Zoneringsplan voor de behandeling van afvalwater


Plan opgemaakt door de Vlaamse Milieumaatschappij dat de ligging van de vier zuiveringszones inzake de zuivering van afvalwater weergeeft. Per zone zijn bepaalde maatregelen opgelegd met betrekking tot waterafvoer. De zones zijn te raadplegen via het geoloket van de Vlaamse Milieumaatschappij.

De vier zones zijn:

  1. het centrale gebied met reeds bestaande aansluiting op een zuiveringsstation;

  2. het geoptimaliseerde buitengebied met recente aansluiting op een zuiveringsstation;

  3. het collectief te optimaliseren buitengebied, dit is de zone waar de aansluiting nog zal worden gerealiseerd;

  4. het individueel te optimaliseren buitengebied, waar het afvalwater verplicht hetzij lokaal gezuiverd wordt, hetzij - waar er slechts sporadisch afvalwater wordt geproduceerd - opgevangen wordt in een gesloten opvangsysteem voor ophaling door een erkende verwerker, opdat aan de milieuwetgeving (Vlarem II) voldaan wordt.


Voor de volgende begrippen wordt geen definitie voorzien. De definitie van hogere of specifieke regelgeving wordt gehanteerd:

  • Afvalwater - zoals omschreven in Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II).

  • Bereikbaarheidsprofiel - zoals omschreven in het Richtlijnenboek Mobiliteitseffectenstudies, mobiliteitstoets en MOBER.

  • CHE-gebied - cultureel, historisch en/of esthetisch waardevol gebied zoals aangeduid in het gewestplan, bijzondere plannen van aanleg en in ruimtelijke uitvoeringsplannen.

  • Constructie - zoals omschreven in Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, afgekort "VCRO".

  • Erfgoedwaarden - zoals omschreven in het onroerend erfgoeddecreet.

  • Handelsgeheel - zoals omschreven in het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.

  • Herbouwen - zoals omschreven in Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, afgekort "VCRO", art. 4.1.1,6°

  • Kamer - definitie Vlaamse Codex Wonen van 2021, art. 1.3 §1°25.

  • Kernwinkelgebied - zoals omschreven in het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.

  • Kleinhandelscategorie - zoals omschreven in het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.

  • Netto-handelsoppervlakte - zoals omschreven in het decreet betreffende het integraal handelsvestigingsbeleid.

  • Student - zoals omschreven in art. 53 van het Vlaams Woninghuurdecreet.

  • Mobiliteitsprofiel - zoals omschreven in het Richtlijnenboek Mobiliteitseffectenstudies, mobiliteitstoets en MOBER.

  • Verbouwen - zoals omschreven in Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, afgekort "VCRO", art. 4.1.1, 12°.

  • Waterdoorlatende of Waterpassende verharding - Waterdoorlatende verhardingen bestaan uit poreus materiaal waar water door kan. Waterpasserende verhardingen bevatten of creëren poriën waarlangs het water kan infiltreren.

  • Woning - Definitie Vlaamse Codex Wonen van 2021, art. 1.3 §1 °66.

  • Woongelegenheid - zoals omschreven in Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, afgekort "VCRO".

  • Zaakgebonden publiciteitsinrichting - zoals omschreven in de gewestelijke Publiciteitsverordening 2023.

  • Zaakgebonden publiciteitsboodschap - zoals omschreven in de gewestelijke Publiciteitsverordening 2023.

 

 

 

3 OMGEVINGSKWALITEIT

 

Hoe groot of hoe klein een project ook is, het moet altijd zorgen voor omgevingskwaliteit. Dat wordt bekeken met aandacht voor:

  • Een levend Erfgoed
  • De noden van de Toekomst
  • Een goed evenwicht tussen verschillende functies

 

Artikel 5 Ontwikkelingsgerichte aanpak van erfgoed

 
  1. De sectorale regelgeving inzake onroerend erfgoed blijft onverminderd van toepassing. Volgende paragrafen vormen een aanvulling op de sectorale regelgeving.
  2. De onderstaande paragrafen zijn te zien als een gemeentelijke verfijning van en aanvulling op de gewestelijke regelgeving..

  3. Bij beschermd erfgoed is maximaal behoud van de erfgoedwaarden essentieel.

Gebouwen zijn nooit af. Ze veranderen doorheen de tijd. OOk als ze erfgoed zijn. De stad vindt het belangrijk om erfgoed een toekomst te geven.

Wat er precies met een gebouw mag of kan gebeuren, hangt af van de waarde van het erfgoed. Beschermde monumenten worden bewaard en gerestaureerd, slechts gedeeltelijk beschermde erfgoedpanden kunnen ook veranderen. Daarbij kunnen ze een nieuwe bestemming, betekenis en invulling krijgen, als de erfgoedwaarde behouden blijft.

De term “erfgoedwaarde” is opgenomen in het onroerend erfgoeddecreet: de archeologische, architecturale, artistieke, culturele, esthetische, historische, industrieel-archeologische, technische waarde, ruimtelijk-structurerende, sociale, stedenbouwkundige, volkskundige of wetenschappelijke waarde waaraan onroerende goederen en de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken hun huidige of toekomstige maatschappelijke betekenis ontlenen.

  1. Bij erfgoed opgenomen in de vastgestelde of wetenschappelijke inventaris zal het behoud van de erfgoedwaarden worden afgewogen ten opzichte van de mogelijkheden tot transformatie en functionele herbestemming.

De erfgoedwaarde van een gebouw hangt af van de erfgoedelementen. Die bestaan uit twee groepen:

  1. Structurele onderdelen: gevels, daken, kelders, verdiepingen, raam- en deuropeningen, trappen, ...
  2. Visuele onderdelen (soort schrijnwerk, dakbedekking, gevelafwerking, vloeren, decoratie, ...)

Daarbij zijn de erfgoedelementen aan de buitenkant van een gebouw belangrijker dan die aan het interieur.

Om te bepalen of erfgoedelementen bewaard of net veranderd worden, bekijken we zowel de erfgoedwaarde als de noden van de nieuwe plannen (functie, hedendaagse gebruikskwaliteit en duurzaamheidsverwachtingen). Dit gaat bijvoorbeeld om het plaatsen van een lift om het pand integraal toegankelijk te maken.

Als een erfgoedelement niet op een goede manier bewaard kan worden, bijvoorbeeld vanwege de slechte bouwfysische toestand, de buitenproportionele financiële gevolgen van een restauratie of de impact op het nieuwe gebruik, dan kan overwogen worden het element te vervangen. Die vervanging kan gemaakt worden vanuit het historisch model, of het kan een interpretatie zijn die inspeelt op de oorspronkelijke elementen.

  1. Bij onroerende goederen gelegen in een zone met culturele, historische en/of esthetische waarde wordt de wenselijkheid van behoud getoetst aan het beeldbepalend karakter van de omgeving.

Als de bestaande bebouwing in de buurt van je project gelijke/dezelfde erfgoedkenmerken heeft, moet je hiermee rekening houden bij de ingrepen die je van plan bent.

Dat kan bijvoorbeeld spelen in het materiaalgebruik, de architecturale uitwerking, het volume of de inpassing in het straatbeeld.

Hiermee wil de stad het uitzicht van de omgeving bewaken. Zeker als je project gelegen is in een zone met culturele, historische en/of esthetische waarde, zal deze situatie zich vaak voordoen. Deze zones kunt u raadplegen op https://www.antwerpen.be/nl/overzicht/vergunningen/veelgestelde-vragen/monumentenzorg-bouw-of-verbouwadvies.

Is de aanvraag gelegen binnen CHE-gebied, zal bij de beoordeling van de gevelafwerking extra aandacht gaan naar de inpassing van het gevelbeeld in het straatbeeld zowel qua architectuur, kleurstelling als materiaalgebruik.

Ingrepen voor meer comfort of energetische en technische verbeteringen moeten de bestaande erfgoedelementen zoveel mogelijk respecteren.

  1. Bij wijzigingen aan erfgoed opgenomen in de vastgestelde of wetenschappelijke inventaris, en bij onroerende goederen die volgens het gewestplan, een bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan gelegen zijn in een gebied met culturele, historische en of esthetische waarde, moet de beschrijvende nota bij de omgevingsvergunningsaanvraag een analyse bevatten met informatie over de erfgoedwaarden.

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning hoort ook een analyse en motivatie met informatie over de aanwezige erfgoedwaarden. Daarin staat hoe er met het erfgoed rekening wordt gehouden. Hoe uitgebreid die beschrijving is, hangt af van de geplande werken, maar bevat zeker volgende onderwerpen:

  • Een bouwhistorisch onderzoek met daarin de bouw- en verbouwingsgeschiedenis van het gebouw of het geheel van gebouwen,

  • Een volledige beschrijving van het gebouw en de onderdelen die zullen veranderen, aangevuld met foto's en plannen,

  • Een objectieve beoordeling van de waarde van de aanwezige erfgoedelementen.

  1. Bij erfgoed opgenomen in de vastgestelde of wetenschappelijke inventaris, en bij onroerende goederen die volgens het gewestplan, een bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan gelegen zijn in een gebied met culturele, historische en of esthetische waarde, zijn alle wijzigingen aan de zij- en achtergevel en aan hellende daken minstens meldingsplichtig.

Om het historisch beeld van het erfgoed te bewaren, is het nodig om alle veranderingen aan de zij- en achtergevel en aan de hellende daken van het erfgoed minstens officieel te melden via het omgevingsloket.be, ook al is er geen omgevingsvergunning nodig volgens het besluit van de Vlaamse regering van 16 juli 2010.

 

Artikel 6 Ruimtelijke draagkracht

 

De bevolking zal de komende jaren verder groeien in de stad. Een kwaliteitsvolle stedelijke ontwikkeling biedt ruimte aan kwalitatieve woningen, aan voorzieningen voor bewoners, zet in op het behouden van bepaalde bedrijven in woongebied, en op een variatie aan vervoersmogelijkheden.

Maar ook de stad moet zich aanpassen aan het veranderende klimaat. Om hitte te vermijden en zware regenbuien op te vangen is er meer groene, onverharde ruimte nodig.

Nieuwe open ruimte combineren met extra gebouwen, dat kan enkel met een kwalitatieve ‘verdichting’. Hierbij wordt er meer gedaan met de bestaande bebouwde ruimte. Voorbeelden zijn hoger bouwen en het groeperen of zelfs ‘stapelen’ van verschillende functies. Omdat verdichting kan leiden tot extra verkeer, is het belangrijk dat dit op goed bereikbare locaties gebeurt, waar je je op verschillende manieren kan verplaatsen, zoals met het openbaar vervoer, de fiets of te voet (‘multimodale ontsluiting’).

  1. De maat, vorm en het uitzicht van een gebouw passen visueel en vormelijk in de omgeving. De eigen aard van de omgeving, of dus de omvang en morfologie van het bouwblok en de schaal van het aanpalende openbaar domein, vormen het uitgangspunt. Verdichting wordt gerealiseerd in de rand van het bouwblok.

Dit artikel is een aanvulling op de bijzondere voorschriften over de hoogte van de gebouwen uit het Gewestplan Antwerpen.

Opgelet, dit gewestplan laat in bepaalde zones niet meer dan 3 of 4 bouwlagen toe. Het gewestplan primeert op de Bouwcode.

[image]

Woongebieden die niet zijn ingekleurd op bovenstaande kaart hebben een algemene hoogtebeperking van 3 bouwlagen volgens de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan.

Het gebouw moet zich in de omgeving inpassen, maar het moet daarom nog niet noodzakelijk uniform of eenvormig zijn met zijn omgeving, maar het moet wel een bewuste relatie aangaan met zijn omgeving. Dit moet duidelijk gemotiveerd worden in de vergunningsaanvraag.

De verdichting gebeurt het best aan de randen van het bouwblok, op de grens met het openbaar domein.

In gebieden waar de gebouwen een sterke samenhang vertonen, is het best om de schaal (hoogte, breedte en diepte) van de bestaande gebouwen te volgen. Hiervan kan afgeweken worden als de schaal van het openbaar domein en het bouwblok dit toelaten.

  1. Afstand tussen de voorgevels in een straat.
    Deze afstand wordt in de eerste plaats bepaald door de straatbreedte, en wordt eventueel aangevuld door voortuinstroken. Hoe groter deze afstand, hoe hoger de maximale bouwhoogte in de bouwblokwand. Zowel voor licht, lucht, als privacy is deze afstand immers leidend. We concretiseren dit d.m.v. van een denkbeeldige lijn onder een hoek van 35 à 45 graden uit te zetten aan de voet van de tegenoverliggende gevel (indien aanwezig). Het uitgangspunt is 35 graden. Een marge tot 45 graden is relevant om rekening te houden met de eigenheid van de site, zoals de (gewenste) plafondhoogte van het gelijkvloers, de uitlijning op aanpalende panden, omgaan met verschillen in maaiveldniveau enz.

  2. Afstand tussen de achtergevels in het bouwblok.
    Deze afstandsregel geldt uiteraard ook aan de achtergevel van het gebouw. O.w.v. privacy en rust zijn we hier echter dubbel zo streng. Concreet wil dit zeggen: een denkbeeldige lijn onder een hoek van 35 à 45 graden t.h.v het middelpunt van de afstand tussen tegenoverliggende achtergevels. Ook hier is het uitgangspunt 35 graden.

  3. Strengste bepaalt.
    Zowel de afstand tussen de voorgevels als de afstand tussen de achtergevels moeten een bijkomende bouwhoogte rechtvaardigen. Bij afwezigheid van nabijgelegen gevels zal de maximale bouwhoogte in regel beperkt worden tot 6 bouwlagen. Hogere accenten kunnen worden gemotiveerd onder art. 6§2. (zie snede)

  4. [image]

  1. Bouwvolumes die verenigbaar zijn met de omgeving maar afwijken van de in de onmiddellijke omgeving aanwezige bouwhoogte, of afwijken van de geplande bouwhoogte op basis van §1 (met name dus de ruimtelijke visie op straat en omgeving), worden opgelost op het eigen perceel. Wanneer het volume atypisch is ten opzichte van de aanpalenden mag dit geen ongewenste scheimuuraanpassing tot gevolg hebben.

Meer concreet zal §1 aanleiding kunnen geven tot scheimuurverhogingen, maar als deze in overeenstemming zijn met de ruimtelijke visie, en dus de ‘geplande’ context, zijn ze ook aanvaardbaar en laten ze gelijkaardige bouwrechten ontstaan bij de aanpalenden.

Hierop afwijken (hoger bouwen) is mogelijk wanneer het grote percelen betreft of wanneer buren samenwerken in een grondcoalitie en er een project ontstaat over meerdere percelen. De kwaliteit en het onderzoek naar de maximale draagkracht moet dan worden aangetoond met een globale inrichtingsstudie voor het gehele bouwblok, met bijhorende MER-screening. Het bouwvolume en in het bijzonder het aantal bouwlagen zal immers worden beperkt door toepassing van art. 7 van de bouwcode en algemeen geldende normering (vb. Inzake brandveiligheid). Bijkomend zullen er in deze gevallen ook geen ongewenste scheimuuraanpassingen toegelaten worden.

Hiermee wordt het beeld van de uniforme kroonlijsthoogte losgelaten, en vervangen door verspringende bouwhoogten. Dit komt niet alleen de verdichting ten goede, maar is ook een adequaat middel om het street-canyon effect tegen te gaan: turbulentie rond gebouwen zorgt voor afkoeling en het wegventileren van fijn stof.
[image]

  1. Voor projecten die afwijken van het gewenste stedelijke gabarit, moet in de beschrijvende nota afzonderlijk aandacht worden besteed aan de visuele inpassing ervan. De specifieke impact van deze projecten op de verblijfskwaliteit van de omliggende gebouwen en de publieke ruimte, wordt beoordeeld en afgewogen op basis van hun locatie- en architecturale geschiktheid. De verkeersgeneratie wordt beoordeeld in functie van het bereikbaarheidsprofiel van de gebouwen en hun omgeving en het mobiliteitsprofiel van de functie.

Eerder bij uitzondering kan een afwijking op het gewenste stedelijke gabariet zoals gedefinieerd onder §1 en §2 verdedigbaar zijn, wanneer op basis van een gebiedsgerichte ruimtelijke visie op een straat of omgeving het wenselijk/mogelijk is om er een morfologische transformatie te laten plaatsvinden. Hieromtrent wordt gewezen op de expertise van de stadsbouwmeester in het kader van dergelijke projecten en de wenselijkheid van de voorbespreking om tot een gedragen project te komen. Vaak gaat het dan over een atypisch grote verdichting van het stedelijk weefsel , bijvoorbeeld door hoogbouw. Of de locatie daarvoor geschikt is en het voorgenomen project daarin inpasbaar, wordt onderzocht aan de hand van deze criteria:

  • Ten eerste kan het afwijkende volume en programma van een project ertoe leiden dat hierdoor de context of het stedenbouwkundig referentiekader verandert, waardoor een andere interpretatie mogelijk wordt en ook wenselijk is.

  • Ten tweede moet de bestaande open ruimte het mogelijk maken dat er op deze specifieke plek een sterk afwijkend project kan gecreëerd worden.

  • Ten derde moet dit project voor het grotere ruimtelijke geheel (buurt, wijk of zelfs stadsdeel) een stedenbouwkundige en ruimtelijke kwaliteitstoevoeging opleveren, doordat nieuwe relaties ontstaan binnen het bestaande weefsel en het zijn samenhang versterkt.

  • Ten vierde mag de milieu-impact van het voorgenomen project de draagkracht van zijn omgeving niet overschrijden (lichttoetreding, schaduwval, wind, bereikbaarheid, overstromingsrisico…) en moet de gezondheid en omgevingskwaliteit (lucht, geluid en hittestress, fauna en flora) kunnen worden gewaarborgd. De architecturale geschiktheid van het gebouw wordt gescreend in functie van deze criteria en van de toekomstgerichtheid van de ontwikkeling (energie, waterhuishouding …). De stad stelt daarvoor een kader ter beschikking dat ook sturend kan zijn voor desgevallend op te maken plan- of project MER of MER-screening”

Ontwikkelen in binnengebieden wordt ook binnen dit breder perspectief geplaatst, door het bouwpotentieel te koppelen aan het potentieel om een groene, volwaardig publiek toegankelijke ruimte te voorzien in het binnengebied. De ontwikkeling van een groene en volwaardig publieke ruimte wordt een voorwaarde om een project te kunnen realiseren in een binnengebied. Daarbij gelden ook randvoorwaarden t.a.v. omgevingsparameters (licht en bezonning, luchtkwaliteit, geluid, hittestress, ecologie, watergevoeligheid …). Dit vergt een grondig onderzoek naar de impact van de ontwikkeling op de omgevingskwaliteit en de toekomstige blootstelling van bewoners en gebruikers naar gezondheid.

 

Artikel 7 Programmatorische draagkracht, stedelijke verweving van functies

 

Een aantrekkelijke stad beschikt over een goed evenwicht tussen wonen, voorzieningen, bedrijven en groen. Deze functiemix draagt bij aan een goede sociale, economische en culturele dynamiek in de stad. Als die functies uitgebreid worden, of er nieuwe functies bijkomen, moet dat een verbetering zijn ten opzichte van het bestaande aanbod. Het mag niet voor conflicten tussen verschillende functies zorgen en het omvormen van functies mag niet voor tekorten zorgen. De leefbaarheid en veiligheid moeten gegarandeerd blijven en de hinder beperkt.

  1. Het programma en de omvang van het programma zijn afgestemd op de typologie en grootte van het gebouw, het perceel of projectgebied en de omgeving. De aard en de grootte van de functies enerzijds en de typologie en de schaal van een project anderzijds moeten verenigbaar zijn met de draagkracht van de omgeving.

Een te grote mix van verschillende functies, de impact van één nieuwe functie of een te grote concentratie van één bepaalde functie kan voor conflicten en overlast zorgen, wat de stad wil voorkomen.

Een functie kan bijvoorbeeld overlast veroorzaken door geluidsproductie, milieuhinder, parkeerdruk, het overmatig genereren van verkeer, laden en lossen en/of storende dag- of nachtactiviteiten, de afname van de beeldkwaliteit, privacy- en inkijkproblemen, en dergelijke meer.

Actoren die nieuwe ontwikkelingen wensen, moeten ook rekening houden met de bestaande toestand. Ze moeten zelf investeren en communiceren om hun ontwikkeling leefbaar te maken en de combinatie met de bestaande toestand te garanderen.

Als men bijvoorbeeld woningen wil bouwen in een gebied met nachtelijke uitbating, dan moeten de toekomstige bewoners en investeerders voldoende geïnformeerd worden over die bestaande, toestand om klachten te vermijden en is men verantwoordelijk om maatregelen te nemen om de leefbaarheid in combinatie met de nachtelijke uitbating te garanderen.

Bij de beoordeling van de programmatorische draagkracht van een aanvraag, bv. de functie wonen, maar ook het aantal (bijkomende) woningen, wordt rekening gehouden met verschillende omgevingsparameters, waaronder:

  • Gezondheid en omgevingskwaliteit (luchtkwaliteit, geluidskwaliteit, koelteplekken, ...)

  • Groenblauwe kwaliteit (ruimte voor water, ontharding, nabijheid van publiek groen, kwaliteit van het groen, boomkruindekking...)

  • Nabijheid van voorzieningen op buurtniveau en wijkniveau

  • Nabijheid van openbaar vervoer, (fiets)parkeren, fiets- en voetgangersvriendelijke wegen

  • Ruimtelijke veiligheid.

Deze aftoetsing moet de draagkracht en leefbaarheid van het pand en de omgeving garanderen. De aard van de functies, de grootte ervan en de inrichting ervan in het gebouw worden hierop gescreend.

  1. De inpassing van een gebouw is afgestemd op het perceel, de perceelsgrenzen, wegen en paden en andere gebouwen op het perceel, de bereikbaarheid van het perceel en op de omgeving.

  1. Bij de creatie van bouwvolumes wordt rekening gehouden met het gebruik van het gebouw en met bezonning, uitzichten en privacy van overige gebouwen in de omgeving.


  2. De in- en uitritten van en naar een ondergrondse garage moeten inpandig worden geconcipieerd. De eerste vijf meter ervan mag, vanaf de openbare weg, maximaal een helling van 4 % hebben.


  1. Gebouwen waarin een erkende onderwijsinstelling is gevestigd kunnen enkel een andere hoofdfunctie krijgen, indien bij het instellen van de aanvraag wordt aangetoond dat de capaciteit van onderwijsplaatsen die verloren gaat door de functiewijziging, gecompenseerd worden binnen het grondgebied van de stad Antwerpen.

Om jonge gezinnen in de stad te houden, zet de stad in op voldoende onderwijs. De capaciteit van het aanwezige schoolaanbod moet behouden worden, en waar mogelijk en nodig verhogen.

Bestaande scholen kunnen dus niet zomaar omgevormd worden tot andere functies. Voorwaarden voor het omvormen van een bestaande school naar een andere functie:

  • Het aantal onderwijsplaatsen moet gecompenseerd worden op andere locaties binnen de stad.

  • Voor buitengewoon onderwijs is het ook mogelijk om het aantal plaatsen binnen de zone Antwerpen te compenseren.

  • Voor gebouwen van erkende onderwijsinstellingen moet er eerst overleg gebeuren met de stedelijke dienst TV Onderwijs.


  1. Een horecaterras in binnengebied is niet toegelaten.

Gemotiveerd afwijken is mogelijk, bijvoorbeeld voor een publiek toegankelijke open ruimte, mits uit de motivatie blijkt dat dit verenigbaar is met de directe omgeving. Er moet daarnaast altijd een terrastoelating worden aangevraagd.

  1. Bij nieuwbouw, herbouw, volume-uitbreiding of functiewijziging moet het laden en lossen van goederen op eigen terrein worden voorzien. Enkel bij grootschalige projecten zijn gemeenschappelijke laad- en lospunten noodzakelijk.

Het uitgangspunt voor laden en lossen van goederen is dat het op eigen terrein wordt opgelost in functie van de verkeerveiligheid en de leefbaarheid. Afwijkingen kunnen uiteraard gemotiveerd worden, bijvoorbeeld voor autovrije zones, winkelgebieden, kleine panden edm, waarbij wordt aangetoond dat de veiligheid op een andere manier kan worden gegarandeerd, bijvoorbeeld door tijdvensters of begeleiding.

Voor een project bestaande uit meerdere gebouwen of exploitanten, die vervat zitten in hetzelfde masterplan, gebiedsontwikkeling edm, waarin wordt voorzien in een gedeelde oplossing kan bij een omgevingsvergunning voor één deelproject uiteraard afgeweken worden. Er moet dan worden gemotiveerd hoe de aanvraag zich inpast in de ruimere visie op het geheel.

Artikel 8 Visuele en vormelijke inpassing

 
  1. Voor het plaatsen van een toegangspoort gelden volgende regels:
  1. Per 8 meter perceelsbreedte is er maximaal 1 toegangspoort toegestaan. De toegangspoort mag maximaal 3 meter breed zijn. Indien de perceelsbreedte meerdere toegangspoorten toelaat, kunnen deze ook gekoppeld worden tot een maximale breedte van 6 meter.


  2. In voorgevels van minder dan 8 meter breed is een toegangspoort verboden. Dit geldt voor elk gevel(deel) grenzend aan het openbaar domein van het gebouw afzonderlijk.

3m is gebaseerd op de vaak voorkomende breedte van wagens. Het kan dus dat voor welbepaalde functies (KMO, etc) grotere breedtes nodig zijn, in dat geval kan een afwijking gemotiveerd worden vanuit de specifieke context.

  1. De afwerking van gevels moet het straatbeeld en de architecturale kwaliteit van het gevelbeeld respecteren of opwaarderen.

Gevels worden steeds beoordeeld op hun architecturale kwaliteit. Daarbij zijn materiaal- en beeldkwaliteit en erfgoedwaarde belangrijk Volgende elementen spelen daarin een rol:

  • Architecturale elementen en hun compositie zoals de inkom en andere gevelopeningen, dagkanten, dorpels en dakranden, dakvormen, plinten, regenwaterafvoer, etc.

  • Materialen en hun toepassing zoals bakstenen en hun metselverbanden, etc.

  • De representativiteit van het bestaande gevelbeeld zoals een bepaalde architectuurstijl, stijlspecifieke detailleringen, sierelementen, etc.

  • Een gevel kan ook met levend groen bekleed worden. Het groen wordt beschouwd als een extra laag op een kwalitatieve gevel. Automatische bewatering en regelmatig onderhoud moet voorzien worden.

  • De mate waarin de gevel hittestress vermijdt (ikv het verblijfscomfort van de publieke ruimte). In deze overweging genieten lichtkleurige gevels de voorkeur boven donkerkleurige.

Bij de inpassing in het straatbeeld zijn volgende elementen van belang:

  • De beeldondersteunende waarde van de gevel. Deze ondersteunt het straatbeeld in combinatie met andere beeldondersteunende of waardevolle gevels.

  • Indien het pand deel uitmaakt van eenheidsbebouwing is de beoordeling van het al dan niet behoud van de eenheid van het geheel noodzakelijk. Deze beoordeling zal leidend zijn voor alle aanvragen binnen het geheel.

  • Na-isoleren van gevels: de stad zet in op een obstakelvrije ruimte van 1,5m voor al haar voetpaden (exclusief boordsteen). In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk om gevelisolatie toe te staan die de doorgang van 1,50 meter vermindert, als er nog 1 meter obstakelvrije doorgang is (op basis van Het Besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1997 houdende vaststelling van een algemene bouwverordening inzake wegen voor voetgangersverkeer en bijhorende Omzendbrief van 23 maart 1998).


  1. Volgende handelingen aan alle voorgevels en aan zijgevels van (half)open bebouwing zijn verboden:

  1. Het her- of overschilderen, in een kleur die in strijd is met het kenmerkende straatbeeld;


  2. Het aanbrengen van een nieuwe pleisterlaag met een andere kleur en/of oppervlaktetextuur dan oorspronkelijk vergund;


  3. Het vervangen van bestaand schrijnwerk door schrijnwerk in een ander materiaal, in een andere kleur of met een andere raamverdeling.

Het wijzigen van het buitenschrijnwerk, de kleur en het materiaal van een gevel van een gebouw heeft een grote impact op de uiteindelijke beeldwaarde van het gebouw en de kwaliteit van de gevelafwerking. Het veranderen van buitenschrijnwerk mag de historische beeldwaarde van de gevels niet verstoren door zijn materiaalgebruik, maatvoering en/of indeling.

Het louter vervangen van vergund schrijnwerk, het aanbrengen van dubbele beglazing met behoud van materiaalgebruik, raamindeling, en een gelijkaardige profieldikte, of normale onderhouds- en schilderwerken zijn niet vergunningsplichtig en dus nog steeds mogelijk.

Wil je toch wijzigingen doorvoeren, dan kan dit door in een omgevingsvergunning een afwijking te motiveren op dit artikel, waarbij wordt aangetoond hoe het nieuwe gevelbeeld het straatbeeld en de architecturale kwaliteit van het gevelbeeld respecteren of opwaarderen.

Bij het schilderen, pleisteren of kaleien van een voorgevel is het daarbij wenselijk elementen en decoraties die niet bedoeld waren om beschilderd, bepleisterd of gekaleid te worden, zoals natuursteen of arduinen plinten en dorpels, onbepleisterd, onbeschilderd en ongekaleid te behouden.

  1. Zaakgebonden publiciteit

  1. Zaakgebonden publiciteit is statisch en bevat dus geen bewegende beelden of dynamische verlichting en wordt enkel toegestaan op steigerdoeken, op voorgevels en ramen in de voorgevel of middels totems.


  2. De publiciteit is in verhouding met de maat van het gebouw, het aangrenzende openbaar domein en de omgeving en belemmert de verblijfskwaliteit en de sociale controle niet.


  3. De publiciteit kan statisch aangestraald of statisch inwendig verlicht worden.


  4. In CHE-gebied, voor onroerende goederen opgenomen in een vastgestelde of wetenschappelijke inventaris en voor beschermd erfgoed geldt dat zaakgebonden publiciteit op het gevelvlak of gevelopeningen enkel mag bestaan uit losse letters.


  5. Publiciteit in het gevelvlak en aan vaste uitsprongen mag niet voor gevelopeningen geplaatst worden of gevelornamenten bedekken. Indien ze geplakt of gespoten worden op een gevelopening mag ze maximaal 50% van de opening bedekken en geen raamkaders bedekken. Publiciteit haaks op het gevelvlak: Een banier wordt geplaatst: Binnen de zone tussen 2,60 meter boven het aangrenzende maaiveld en de derde verdieping De afmetingen van een lichtbak moeten voldoen aan volgende voorwaarden: Maximum 0,60 meter hoog; Maximum 0,60 meter uit de gevel.


  6. Totems zijn enkel toegelaten in retailclusters, de Singel, de Ring en in industriegebieden als de voorgevel zich bevindt op meer dan 5 meter van de rooilijn met een beperking tot 1 totem per voorgevel of desgevallend per handelsgeheel.


  1. Niet-zaakgebonden publiciteit

  1. Niet-zaakgebonden publiciteit is statisch en bevat dus geen bewegende beelden of verlichting en is enkel toegelaten op een steigerdoek, een werfafsluiting of een volledig vrijstaande wachtgevel. Led-schermen kunnen niet voor niet-zaakgebonden publiciteit.


  2. Deze kan statisch aangestraald of statisch inwendig verlicht worden.


  3. Op steigerdoeken en werfafsluitingen is niet-zaakgebonden publiciteit enkel toegelaten tijdens de noodzakelijke periode van de werken waarvoor er een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen werd verleend met een maximale duur van 1 jaar of het bewijs kan geleverd worden van geakteerde meldingsplichtige handelingen met een maximale duur van 6 maanden of, van omgevingsvergunning vrijgestelde of niet-vergunningsplichtige handelingen met een maximale duur van 1 maand.


  4. De niet-zaakgebonden publiciteit op steigerdoeken mag maximaal 2/3 van de volledige oppervlakte van het doek beslaan:

    • aan gebouwen gelegen in CHE-gebied;
    • aan gebouwen opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Minimaal 1/3 van de oppervlakte van de steigerdoek wordt voorzien van een fotosimulatie, in hoge resolutie, van de nieuwe toestand;
    • binnen een straal van 50 meter van beschermde monumenten.

Een afwijking is mogelijk op basis van de beleidsrichtlijn niet-zaakgebonden lichtreclame in gevels van publieke en private gebouwen (24 november 2017).Vergunningen regelgeving

  1. Het gelijkvloers van een publiek toegankelijke functie die aan het openbaar domein of aan een voortuinstrook grenst, moet aan de straatzijde minstens een invulling krijgen die zichtbaar is vanaf het openbaar domein en bijdraagt aan de belevingswaarde van het openbaar domein.

Dit is relevant om de levendigheid van Antwerpen hoog te houden. Het gaat dan om een detailhandel- of een reca-invulling, een ruimte voor dienstverlening, een school, een kantoor, een culturele instelling of een andere publiekstoegankelijke functie, maar geen woonruimte.

  1. De rolluiken van publiek toegankelijke functies, gelegen in kernwinkelgebied moeten openmazig zijn.

 

 

 

4 GEBRUIKSKWALITEIT

 

Gebruikskwaliteit wordt getoetst aan het comfort, de veiligheid, gezondheid en toegankelijkheid van het ontwerp, de indeling en de inrichting van gebouwen. Woningen moeten voldoende ruim zijn voor het aantal bewoners en uitgerust met kwalitatieve buitenruimtes (balkon, terras of tuin). Gebouwen moeten een functionele en kwalitatieve inpassing van berging, technische (energie)ruimten en afvalverzameling hebben.

Artikel 9 Minimale hoogte van ruimten

 
  1. Bij nieuwbouw, herbouw, verbouwing waarbij de hoogte tussen de constructieve vloerplaten en/of dakplaten gewijzigd wordt, volume-uitbreiding of functiewijziging waarbij de hoogte tussen de constructieve vloerplaten en/of dakplaten gewijzigd wordt, moeten deze ruimten een minimale vrije hoogte hebben zoals aangeduid in de tabel:
Verblijfs- horeca- of detailhandelsruimte 2,60 meter
Overige ruimte 2,20 meter
Kruipkelder 0,60 meter
  • Bij een functiewijziging van een verblijfs- horeca- of detailhandelsruimte, waarbij de vrije hoogte tussen vloer en plafond niet gewijzigd wordt, is een minimale vrije hoogte van 2,40 meter van toepassing. Dit kan enkel indien de bestaande toestand overeenkomt met de laatst vergunde of vergund geachte toestand.


  1. Onder schuine daken moet de helft van de netto-oppervlakte van de verblijfs-, horeca- of detailhandelsruimte een vrije hoogte hebben van minstens 2,60 meter, te meten vanaf 1,80 meter vanaf het vloerniveau.

  2. [image]

     

  1. Onverminderd de voorwaarden van §1 mag het vloerniveau van een verblijfsruimte maximum 1,10 meter onder het niveau van het aangrenzende maaiveld liggen.

Artikel 10 Daglichttoetreding, uitzicht en minimale luchttoevoer

 
  1. Elke verblijfsruimte moet openingen hebben voor de toetreding van daglichten en het bieden van uitzicht. Deze openingen moeten aan elk van de volgende eisen voldoen:

  1. De oppervlakte van het totaal van de openingen is minimaal 10% van de nettovloeroppervlakte van de ruimte, met een minimum van 1 m².


  2. Deze minimale oppervlakte van de openingen is voorzien van doorzichtig materiaal.


  3. Minimum 1 m² van de openingen biedt een horizontaal uitzicht en bevindt zich tussen 1 en 2 meter boven het loopvlak van de verblijfsruimte.


  4. In de berekening komen enkel ramen die in het gevelvlak zijn gelegen en schuine dakramen of opengaande dakkoepels in aanmerking, welke rechtstreeks (of hun delen) uitmonden in open lucht.


  1. Elke verblijfsruimte moet minimaal één opening hebben in één gevel- of dakdeel zodat de ruimte op natuurlijke wijze geventileerd kan worden. Deze opening moet aan volgende eisen voldoen:.

  1. De opening moet volledig afsluitbaar zijn met een deur of een draaiend of schuivend venster.


  2. De opening mondt direct uit in de open lucht.


  3. De opening heeft minstens een oppervlakte van 1 m².

Artikel 11 Bereikbaarheid van de functie

 
  1. Elke woning moet rechtstreeks of via een gedeelde circulatieruimte (binnen of buiten) toegankelijk zijn vanaf het openbaar domein.

  1. De inkomdeur tot de woning geeft uit op een circulatieruimte of verblijfsruimte. Enkel indien de gevel deel uitmaakt van een aaneengesloten bebouwing en de gevel een breedte heeft van minder dan 5 meter, mag een eengezinswoning worden betreden doorheen een fietsenberging of een aan het wonen verwante functie (alle functiecategorieën) op voorwaarde dat deze ruimtes daglicht laten doordringen in de achterliggende woning.

  1. De bovenliggende verdiepingen van percelen met autonoom functionerende functies moeten voorzien worden van een aparte toegang.
    In het kernwinkelgebied centrum Antwerpen zone A1 is geen afzonderlijke toegang voor de woning noodzakelijk, indien het een perceel betreft met een bebouwde grondoppervlakte kleiner dan 100 vierkante meter of een gevelbreedte kleiner dan 5 meter.

In kernwinkelgebieden staat de detailhandelsfunctie centraal. Daarom is het in die gebieden niet verplicht om de afzonderlijke toegang te voorzien als de grondoppervlate kleiner is dan 100 m² of de gevelbreedte kleiner is dan 5 meter.

  1. Binnen een gebouw met minstens 2 woningen moeten alle ruimten die onderdeel vormen van een zelfstandige woongelegenheid, met uitzondering van garages, fietsparkeerplaatsen of bergplaatsen, één aaneengesloten geheel vormen. Ze mogen niet van elkaar gescheiden zijn door gemeenschappelijke ruimten zoals traphallen.

Dit is niet het geval bij zorgwonen, omdat dit 'tijdelijk ondergeschikte wooneenheden' zijn en geen zelfstandige wooneenheden.

  1. Iedere bouwlaag met een verblijfsruimte of buitenruimte moet via een vaste trap en/of helling bereikbaar zijn.

  1. Elk (dak)terras moet toegankelijk zijn via een volwaardige toegang, zoals een deur, schuifdeur, draaideur of opengaand raam tot aan de vloer. Bij dakterrassen op het hoogte dakvlak, zijn ook toegangen via luiken of koepels met trapconstructie toegelaten indien de realisatie van een volwaardige toegang niet mogelijk is.

  1. Toegangen voor voetgangers, fietsers, auto's moeten zo voorzien worden dat een functioneel en comfortabel gebruik mogelijk is. Bij projecten van meer dan 20 parkeerplaatsen, moet er minstens één voetgangerstoegang tot de parking rechtstreeks vanaf het openbaar domein bereikbaar zijn.

Zo kan onderbenutte ondergrondse privé parking ook gebruikt worden door buurtbewoners.

  1. Elk onbebouwd perceel binnen een aaneengesloten straatwand moet op de bouwlijn worden afgesloten. De afsluiting is openmazig en heeft een minimale hoogte van 2,6 m. Er wordt een afsluitbare toegang voorzien in functie van het onderhoud van het perceel met een maximale breedte van 1,2 m. Deze verplichting vervalt als het onbebouwd perceel een publiek toegankelijke groene invulling krijgt en als dusdanig ingericht en onderhouden blijft.

De stad wil dat onbebouwde percelen worden afgesloten met een openmazige afsluiting. Zo worden onverzorgde en onveilige plekken in de stad vermeden.
Een andere afsluiting kan overwogen worden naargelang de aard van het perceel en de verwachte tijdsduur van het onbebouwde karakter.

 

Artikel 12 Minimale oppervlakte buitenruimte

 
  1. Bij nieuwbouw, herbouw, volume-uitbreiding, wijziging van het aantal zelfstandige woongelegenheden, of functiewijziging naar wonen moet elke nieuwe of gewijzigde zelfstandige woongelegenheid over een kwalitatieve buitenruimte beschikken.

    De minimale nettovloeroppervlakte van deze buitenruimte is 4 m², vermeerderd met 2 m² nettovloeroppervlakte per slaapkamer, te rekenen vanaf de tweede slaapkamer.

Een kwalitatieve buitenruimte is een bruikbare buitenruimte, die bij voorkeur over een minimale zontoetreding en uitzicht beschikt.
De buitenruimte van een woning kan privé of collectief zijn. Een collectieve buitenruimte moet om bruikbaar te zijn, ofwel direct toegankelijk zijn vanuit de woningen die erop aangewezen zijn, ofwel toegankelijk zijn via een gemeenschappelijke ruimte.

  1. Bestaande buitenruimten bij zelfstandige woongelegenheden mogen niet verkleind worden tot onder de in §1 genoemde minimale oppervlakte.

 

Artikel 13 Ondergrondse en bovengrondse uitsprongen

 
  1. Onder het openbaar domein is het niet toegelaten kelders, autoparkeerplaatsen, infiltratie- en buffervoorzieningen, hemelwater-, bezink- en andere putten die behoren tot een particulier perceel aan te leggen. Kelderopeningen zijn wel toegelaten. Zij mogen niet meer dan 0,30 meter uitspringen ten opzichte van het gevelvlak, ze zijn met de bovenzijde gelegen in het vlak van het voetpad en moeten worden afgedekt. De maasopeningen bedragen niet meer dan 2cm.

Een afwijking kan overwogen worden indien privatieve infrastructuur op- of onder het openbaar domein ook burgerrechtelijk wordt toegestaan door de wegbeheerder. Die zal vaak ook de stad zelf zijn. Die afwijkingen zullen dan wel een algemeen belang moeten dienen, zoals collectieve regenwaterputten, BEO-velden of lokale warmtenetten, waarbij ook de noodzakelijke beheersafspraken zullen moeten geregeld worden.

  1. Onder de voortuinstrook is het niet toegelaten kelders aan te leggen. Kelderopeningen, toegangen tot een fietsenkelder, putten en reservoirs zijn wel toegelaten maar mogen het groene karakter van de voortuin niet aantasten zoals in artikel 23 is omschreven.

  1. Bovengrondse geveluitsprongen moeten begrepen zijn tussen twee verticale vlakken onder een hoek van 45° ten opzichte van elke erfscheiding en de kroonlijst en een schuin vlak onder een hoek van 45° ten opzichte van de kroonlijst. Bijkomend mogen ze in geen geval een negatieve invloed hebben op het gebruik en de bezonning van naast- of onderliggende verblijfsruimten en buitenruimten.

Dit geldt ook voor de achtergevel. Enkel vanuit de specifieke aard van de architectuur kan een gemotiveerde afwijking overwogen worden.

  1. Geveluitsprongen die de binnenruimte vergroten, nemen minder dan de helft van de geveloppervlakte in.

  1. Geveluitsprongen die de binnenruimte vergroten aan de bouwvrije zone van zijtuinen zijn toegelaten, voor zover de uitkraging minstens 3 meter (horizontaal gemeten) van de perceelsgrens verwijderd blijft.

  1. Geveluitsprongen boven het openbaar domein en de voortuin:

  1. Moeten zelfdragend zijn vanaf de gevel en mogen dus geen bijkomende steun nemen door middel van kolommen;


  2. Moeten op minstens 2,60 meter boven het peil van het voetpad gelegen zijn, uitgezonderd van gewone geveluitsprongen (vensterbanken, deurdorpels, hemelwaterafvoerbuizen, ornamenten, …) die niet meer dan 0,15 meter uitkragen;


  3. Mogen niet meer dan 1,25 meter uitkragen ten opzichte van het gevelvlak. De uitkraging moet bovendien minstens 0,75 meter (horizontaal gemeten) van de voetpadrand verwijderd blijven. Bij afwezigheid van een voetpadrand geldt de theoretische voetpadbreedte;


  4. Geveluitsprongen in de omgeving van toekomstbomen en large bomen mogen niet dichter dan 7 meter van de stam van een boom komen.


  1. Gesloten horecaconstructies in de voortuinstrook en/of op het openbaar domein zijn enkel toegelaten onder onderstaande voorwaarden:

  1. De constructie staat op de hoek van een bouwblok of vormt een doorlopend lint van verschillende constructies met eenzelfde bouwdiepte. De horecaconstructie wordt zonder tussenruimte tegen de gevel gebouwd. In het geval de constructie op een hoek van een bouwblok staat kan de constructie aan de zijde waar geen lint van gelijkaardige constructies aanwezig is een gesloten zijkant hebben. Indien het een lint van constructies betreft, moeten deze tegen elkaar gebouwd worden tenzij tussen de constructies een ontsluiting gelegen is naar een bovenliggende verdieping.


  2. De constructie hindert de circulatie op het openbaar domein niet en is ondergeschikt aan het openbaar domein. Bijgevolg moet er steeds een obstakelvrije voetpadbreedte van 1.50 meter gevrijwaard blijven en is de diepte van de constructie beperkt tot 4 meter.


  3. De constructie veroorzaakt geen schade aan de straatbevloering en vergt geen constructieve wijzigingen aan de voorgevel van het pand. Alle openbare nutsvoorzieningen moeten steeds bereikbaar blijven.


  4. Op onverharde groenzones, in de wortelzone van bomen of onder bomen is een constructie niet toegelaten.


  5. De constructie reikt niet hoger dan:

    • de onderkant van de vensterdorpel van de eerste verdieping, ofwel;

    • 5 meter boven het aangrenzende maaiveld, indien er geen vensters op de eerste verdieping zijn, ofwel;

    • de onderkant van de kroonlijst, indien het gebouw slechts één bouwlaag heeft.


  6. De constructie voldoet aan volgende kwalitatieve vereisten:

    • Maximaal voorzien van beglazing of ander doorzichtig materiaal voor de verticale vlakken, met een minimum van 75%;

    • Het overige materiaal moet afgestemd zijn op het pand waar de horecazaak gevestigd is en de aangrenzende bebouwing.

Gesloten horeca-terrassen vormen een belangrijk onderdeel van de levende en bruisende stad.
Een afwijking is mogelijk als de stad een terrasplan heeft opgemaakt voor de strategische horecakern. In dat geval primeren de bepalingen van dat plan.

  1. Overkappingen verankerd aan een gevel of bestrating en die zich over het openbaar domein of een private voortuin bevinden, zijn enkel toegelaten onder volgende voorwaarden:

  1. De overkapping is onmiddellijk inklapbaar, uitschuifbaar en/of oprolbaar;


  2. Tenten, zijn niet toegestaan;


  3. De overkapping mag de terraszone niet overschrijden;


  4. De vrije doorgangshoogte bedraagt steeds minimum 2,20 meter.

Meer info en regels hieromtrent zijn opgenomen in het terrasreglement en "Algemeen reglement privatieve inname openbaar domein open horecaterrassen" en de daarbij horende zoneringsplannen voor de strategische horecakernen, waarin bijzondere bepalingen zijn opgenomen.

Artikel 14 Insprongen en openingen aan voorgevels

 
  1. Insprongen grenzend aan het openbaar domein of publieke ruimte moeten ’s nachts afgesloten kunnen worden indien:

  1. de diepte van de insprong groter is dan 2 meter en meer dan de helft van de breedte van de insprong bedraagt;


  2. of indien de insprong naar achter toe verbreedt of hoeken heeft die onzichtbaar zijn vanaf het openbaar domein.


  1. Insprongen dieper dan 1 meter achter de bouwlijn moeten verlicht worden.

  1. Deuren, ramen en poorten in gevels die grenzen aan openbaar domein en die zich geheel of gedeeltelijk bevinden onder 2,60 meter boven het aangrenzende maaiveld, mogen niet opendraaien over het openbaar domein, tenzij het een nooduitgang betreft die niet als in- of uitgang gebruikt worden.

  1. De maat van een doorgang staat in relatie tot de aard van de achterliggende functie en moet qua breedte, lengte en hoogte kwaliteitsvol zijn om een sociaal veilige ruimte te zijn en doorzichten te bieden naar de achterliggende functies.

Een sociaal veilige ruimte is ontworpen met het oog op een sociaal veilige beleving bij de gebruiker en het maximaal vermijden van overlast.

Kenmerken:

  • Zichtbaarheid (zien en gezien worden)

  • Eenduidigheid in statuut (publiek of privaat)

  • Eenduidigheid in functie (activiteiten op de geschikte plaats)

  • Toegankelijkheid

  • Aantrekkelijkheid (esthetische kwaliteit, aangename beleving, aandacht voor onderhoud en beheer)

Dit is mogelijk dankzij een goede verhouding tussen breedte, diepte en hoogte, kwalitatieve materialen en verlichting. In een diepere doorgang worden bijvoorbeeld extra ramen voorzien die sociale controle toelaten.

Artikel 15 Technische installaties

 
  1. Alle technische installaties worden inwendig in het gebouw ondergebracht.

    Uitzondering: schotelantennes, hernieuwbare energiesystemen, buitenunits voor productkoeling en de buitenunits van duurzame HVAC-installaties die zonder bijkomende constructieve werken worden geïnstalleerd bij bestaande gebouwen, mogen volgens onderstaande regels geplaatst worden:

  1. Op platte daken op voorwaarde dat de gehele technische installatie niet hoger is dan 2,50 meter ten opzichte van de kroonlijst en binnen een verticale hoek van 45° ten opzichte van alle gevelvlakken vertrekkend vanaf de bovenkant van de kroonlijst. Indien deze installatie zich niet op het hoogstgelegen dak bevindt, moet ze voorzien worden van een omkasting die de architecturale kwaliteit van de omgeving respecteert;


  2. Op hellende daken op voorwaarde dat de HVAC-units het uitzicht hebben van een kenmerkende dakuitbouw;


  3. Uitwendig met hun bijbehorende leidingen tegen zij- en/of achtergevels conform de bepalingen voor bovengrondse geveluitsprongen;


  4. Op minstens 1 meter afstand van de perceelsgrens en van het dichtst bij zijnde raam van een verblijfsruimte zowel van het eigen pand als dat van de aanpalenden;


  5. Hernieuwbare energiesystemen die zichtbaar zijn vanaf de publieke ruimte, moeten architecturaal geïntegreerd worden.

Bekijk de definitie van een duurzaam HVAC-installatie in artikel 4 van de bouwcode.
Technische installaties die buitenshuis geplaatst mogen worden (machinekamers van liften, klimaatbeheersingssystemen zoals warmtepompen, schotelantennes, …) kunnen voor visuele hinder, reuk- en lawaaihinder zorgen. De stad wil er via de bouwcode voor zorgen dat de technische installaties zo weinig mogelijk opvallen en de hinder ervan beperken. Daarom neemt de bouwcode verschillende regels op.

  • Installatie tegen voorgevels: enkel voor grotere reconversieprojecten en groepsrenovaties, als dit de architecturale verschijning van het gebouw niet in het gedrang brengt, of als het inpasbaar is in het straatbeeld met een kwalitatieve geveluitsprong.

  • Om geluidsoverlast en visuele overlast voor omwonenden te beperken, kunnen best deze maatregelen genomen worden:

    • Dat hangt in de eerste plaats af van het toestel zelf. Kies daarom voor toestellen met lage geluidsproductie.

    • Hoe meer afstand tot de ontvanger, hoe minder geluidshinder.

    • Om een omkasting te plaatsen tegen een gevel of hard oppervlak, dan is trillingsdemping noodzakelijk. Let er wel op dat omkasting vaak duur is, voor weinig geluidswering zorgt en een negatief effect kan hebben op de installatie.

    • Om geluidsweerkaatsing te vermijden is het aangeraden om de installatie niet in een nis te plaatsen.

    • Het aanbrengen van geluidsabsorberende bekleding van oppervlakten of beplanting kan bijdragen aan het dempen van het geluid.

    • Met het uitzicht van een kenmerkende dak uitbouw wordt bijvoorbeeld een schoorsteen bedoeld.

Als een plaatsing op het dak, de achter- en zijgevel niet mogelijk is, kan er een gemotiveerde afwijking aangevraagd worden om de installatie op de voorgevel te plaatsen. Het moet dan een kwalitatieve geveluitsprong zijn die inpasbaar is in het straatbeeld.
Kleinschalige windenergiesystemen zijn toegelaten op het dakvlak, bij voorkeur binnen het gevelvlak.

Artikel 16 Energievoorziening

 
  1. Bij projecten met een geklimatiseerde (verwarming en/of koeling) nettovloeroppervlakte van meer dan 1000m² (nieuwbouw of herbouw) moet elk gebouw voorzien zijn van een centrale ruimte voor energieverdeling en bijhorende leidingschachten. De grootte van dit lokaal is afhankelijk van het benodigde vermogen. Dit lokaal moet voorzien worden op een technisch geschikte plaats op het perceel, zodat ook kan aangesloten worden op een collectief of openbaar net.
    Vermogen Minimale Afmetingen lokaal
    Lengte Breedte Hoogte
    ≤650kW 350 cm 160 cm 250 cm
    >650 t.e.m. 1200kW 450 cm 180 cm 250 cm

De vloer van de centrale ruimte voor warmteverdeling bevindt zich logischerwijze op het maaiveld of maximaal 3 meter onder het maaiveld zodat koppeling met een eventueel warmtenet dat in de straat loopt zo efficiënt mogelijk kan worden uitgevoerd. De aanpassingen binnen het gebouw zijn dan minimaal. De ruimte is ofwel rechtstreeks bereikbaar vanaf het openbaar domein of via de gemeenschappelijke delen. De ruimte kan desgevallend deel uitmaken van een stookplaats die aan dezelfde voorwaarden voldoet.

Leidingskokers of leidingschachten vertrekken vanuit de centrale ruimte voor warmteverdeling en zijn vanaf alle verdiepingen eenvoudig bereikbaar. Ze worden zo ingeplant dat elke woongelegenheid aan minstens 1 koker grenst in een ruimte die minstens een doorsnede van 0,30 meter op 0, 30 meter.

Het wordt ook bij kleinere projecten die gelegen zijn in één van de pilootzones warmtenetten aangeraden om een wachtleiding te voorzien voor aansluiting op het warmtenet.

Meer informatie over de planning en realisatie van warmtenetten op www.antwerpenmorgen.be/warmtenet.

  1. Voor projecten (nieuwbouw of herbouw) die aansluitbaar zijn op een operationeel warmtenet zijn nieuwe of uitbreidingen van bestaande stookinstallaties op aardgas niet toelaatbaar.

Artikel 17 Afvoerkanalen en uitlaten van alle gassen

 
  1. Alle gassen moeten afgevoerd worden via aparte daartoe bestemde kanalen. De kanalen moeten uitmonden in de open lucht. Een afvoerkanaal mag door de zij- of achtergevel naar buiten worden geleid, om dan verder tegen de muur naar boven te lopen en uit te monden boven het dakvlak, op voorwaarde dat kleur, materiaal en uitzicht is afgestemd op de verschijningsvorm van het gebouw.

  1. Het aanbrengen van de uitlaat van afvoerkanalen in gevels, of kelderopeningen, is verboden, uitgezonderd:
  • Roosters voor het afvoeren van ventilatie lucht. In een voorgevel bevindt het rooster zich minimaal 2m20 boven het voetpad;

  • Roosters voor het afvoeren van waterdampen, voor zover zij geen hinder vormen voor de omgeving. In een voorgevel bevindt het rooster zich minimaal 2m20 boven het voetpad;

  • Uitmondingen van rookgassen van type C-verwarmingstoestellen in zij- en achtergevels, voor zover de vigerende normen worden nageleefd.

De uitlaat van een gasafvoerkanaal moet voldoende ver van ramen en ventilatieopeningen liggen om hinder te vermijden:

  • decentrale houtverwarmingstoestellen volgen de ‘leidraad voor het voorkomen en beperken van hinder van rook afkomstig van huishoudelijke houtverwarmingstoestellen’ van de Vlaamse overheid.

  • dampafvoersystemen van commerciële keukens volgen de ‘Code goede praktijk - Voorkomen en beheersen van milieuhinder van kleinschalige lucht- en dampafvoersystemen’ van de Vlaamse overheid.

Artikel 18 Stabiliteit en scheidingsmuren

 
  1. Gevels op de rooilijn moeten minimaal 1,75 meter onder het openbaar domein gefundeerd worden zodat er geen verzakkingsgevaar bestaat bij wegwerkzaamheden.

  1. Zowel de constructie als de afwerking van scheidingsmuren moeten brandoverslag verhinderen.

  1. Zowel enkelvoudige als ontkoppelde scheidingsmuren zijn toegelaten onder volgende voorwaarden:

  1. nieuwe scheidingsmuren hebben minstens een brandweerstand van EI120;


  2. aflopen, schouwkanalen, verluchtingsbuizen en andere leidingen mogen niet ingewerkt worden in de scheidingsmuur;


  3. het gedeelte van de scheidingsmu(u)r(en) in geval van plat dak, heeft een opstand van minimaal 0,30 meter ten opzichte van het hoogste aangrenzende dakvlak. Deze opstand mag niet met brandbaar materiaal bekleed worden. Bij hellende daken waarbij deze dakopstand omwille van isolatiedoeleinden niet mogelijk of gebruikelijk is, moet de dakisolatie ofwel vallen onder brandreactie klasse A1 of A2 (EN 13501-1), ofwel moet de plafondzijde afgewerkt worden met een materiaal met een brandwerendheid van minimaal EI60;


  4. De zichtbaar blijvende onderdelen van de scheidingsmuur moeten volwaardig en volgens de regels der kunst afgewerkt worden.


  5. Bijkomend geldt voor enkelvoudige scheidingsmuren dat ze uitgevoerd dienen te worden in massief, ongeperforeerd materiaal, met een minimale dikte van 0,18 meter.

Artikel 19 Afvalverzameling

 
  1. Bij nieuwbouw, herbouw, functiewijziging of het vermeerderen van het aantal woongelegenheden, waarbij het project minimaal 4 woningen telt, gegroepeerd in een meergezinsgebouw, moeten de bepalingen van dit artikel worden nageleefd.

Een eigen, afgescheiden en voldoende verluchte afvalberging is belangrijk voor het comfort en de hygiëne in gebouwen met meerdere gezinnen en/of functies.

  1. Deze gebouwen moeten een gemeenschappelijke afgescheiden afvalberging hebben die voorzien is van verluchting. Deze afvalberging moet bereikbaar zijn via een gemeenschappelijke ruimte van waaruit men het huisvuil vlot naar de openbare weg kan verplaatsen. Bij gebouwen van maximaal 7 woongelegenheden moet de nettovloeroppervlakte minimaal 4 vierkante meter bedragen. Per begonnen schijf van 4 bijkomende woongelegenheden dient een bijkomende nettovloeroppervlakte van 1,5 vierkante meter te worden voorzien. Vanaf de 56ste woongelegenheid wordt dit een bijkomende nettovloeroppervlakte van 1 vierkante meter per begonnen schijf van 4 bijkomende woongelegenheden.

    Voor kamers wordt deze norm met 50% verminderd.
    Aantal woongelegenheden Minimale netto-vloeroppervlakte
    4 t.e.m. 7 4 m²
    8 t.e.m. 55 1 t.e.m. 7

    8 t.e.m/ 55
    4 m²

    Vermeerderd met 1,5 m² per begonnen schijf van 4 woongelegenheden
    56 en meer 1 t.e.m. 7

    8 t.e.m/ 55

    56 en meer
    4 m²

    Vermeerderd met 1,5 m² per begonnen schrijf van 4 woongelegenheden

    Vermeerderd met 1 m² per begonnen schijf van 4 woongelegenheden

    In één ruimte kunnen ook meerdere gemeenschappelijke afvalbergingen voorzien worden. In dat geval wordt de minimale nettovloeroppervlakte per afvalberging bepaald volgens het aantal woongelegenheden dat ervan gebruik maakt.

  1. Bij aanvragen van 50 of meer woongelegenheden kan de vergunningverlenende overheid de aanvrager bijkomend verplichten tot het aanleggen van een sorteerstraatje.

  1. Functies anders dan wonen moeten een afgescheiden afvalberging hebben die voorzien wordt van verluchting, met een nettovloeroppervlakte van minimaal 4 vierkante meter per berging.

  1. Een afvalberging mag gedeeld worden door verschillende functies anders dan wonen. Afvalverzameling ten behoeve van een woonfunctie mag enkel gedeeld worden met de afvalverzameling voor kantoren en diensten.

Artikel 20 Daken

 
  1. Het is verplicht om nieuwe daken van meldings- en vergunningsplichtige constructies aan te leggen als een groendak indien deze daken een helling hebben van minder dan 15° en een oppervlakte hebben van ten minste 20 m². Aan dakopstanden, rond lichtkoepels, afvoerbuizen enzovoort moet eveneens een niet-brandbare strook van 30 cm aangebracht worden om branduitbreiding te beperken.

    Voor daken groter dan 60 m² is maximaal 1/3de van de dakoppervlakte vrijgesteld van de verplichting een groendak te plaatsen indien op het dak een vergund dakterras aangelegd wordt. Voor daken kleiner of gelijk aan 60 m² is desgevallend tot 20 m² vrijgesteld van deze verplichting. Indien op het dak energieopwekkende systemen geplaatst worden dan vervalt de verplichting om een groendak te plaatsen voor de oppervlakte die deze voorzieningen innemen op het dak. De verplichting vervalt ook voor dat deel van de dakoppervlakte waarvan het regenwater wordt gerecupereerd voor hergebruik minstens voor toiletspoeling en/of wasmachine.

  1. Voor platte daken of delen ervan die niet als groendak of dakterras worden ingericht, is een lichtkleurige dakbedekking verplicht.

De bouwcode volgt hier de gewestelijke Hemelwaterverordening en laat de keuze tussen groendak of hemelwatergebruik over aan de aanvrager.
Om vrijgesteld te zijn van de groenddakplicht, legt de bouwcode bijkomend op dat regenwater minstens moet worden hergebruikt voor toiletspoeling en/of wasmachine.

Artikel 21 Rioleringselementen

 
  1. Horeca-inrichtingen en andere bedrijven en instellingen waar voedsel wordt verwerkt en/of waar warme maaltijden ter plekke worden geconsumeerd, zijn verplicht hun afvalwater via vetafscheiders te lozen.

De praktische uitwerking van het afvalwater- en regenwatersysteem van het gebouw staat in §4 van de brochure van de Vlaamse Milieumaatschappij 'Waterwegwijzer bouwen en verbouwen'.
Specificaties voor stad Antwerpen zijn terug te vinden in de brochure van water-link 'Water en rioolaansluitingen bij (ver)nieuwbouw'.

  1. Het rioleringsnetwerk van niet-overdekte parkings met meer dan 3 autoparkeerplaatsen, die niet integraal ingericht worden met een waterdoorlatende of waterpasserende verharding en fundering, moeten voorzien worden van de noodzakelijke olie/waterafscheiders.
  1. Alle delen van de afscheider moeten in verband met reinigingswerkzaamheden makkelijk toegankelijk zijn.


  2. De uitlaat van de afscheider moet voorzien zijn van een stankafsluiter


  3. Het is verboden afvoerleidingen van een WC of waterplaats, van mineraalhoudend afvalwater of van hemelwater op de afscheider aan te sluiten.


  1. Voor het centrale gebied en het collectief geoptimaliseerd buitengebied zoals opgenomen in de zoneringsplannen van de Vlaamse Milieumaatschappij is de aanleg van een septische put verplicht. Septische putten in PVC beschikken over het erkend kwaliteitslabel. De aanvrager legt de gescheiden riolering tot aan de rooilijn en volgt daarbij de specificaties zoals opgelegd door de rioolbeheerder.

  1. Het overwelven en inbuizen van grachten en onbevaarbare waterlopen van categorie 3 is niet toegestaan.

Het verbod op het overwelven en inbuizen van grachten en onbevaarbare waterlopen van categorie 3 is het uitgangspunt dat in de bouwcode wordt voorzien. Het in stand houden van waterlopen is zeer belangrijk voor het beheersen van wateroverlast. Het overwelven en inbuizen van waterlopen dient vermeden of alleszins tot een minimum beperkt te worden omdat deze ingrepen een negatieve impact hebben op zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit. Dergelijke ingrepen wijzigen immers de waterafvoer van het water en reduceren het bergingsvermogen en de infiltratiemogelijkheden van de gracht of de waterloop en zorgen bij langdurige en of hevige regenval voor opstuwing. Ze verhogen daardoor de kans op overstromingen en wateroverlast, verminderen aanzienlijk het zelfreinigend vermogen en werken verontreiniging in de hand. Bovendien schaden dergelijke ingrepen het beheer van de oever- en bodemvegetatie evenals de oevers zelf en bemoeilijken ze het onderhoud van de gracht of de waterloop.

De bouwcode beperkt werkzaamheden aan waterlopen om de verschillende functies van de waterloop te beschermen. Een open gracht of waterloop heeft een groter waterbergend vermogen met een vertraagde afvoer waardoor de kans op wateroverlast verkleint en waardoor het waterinfiltrerend en het zelfreinigend vermogen vergroot. De gracht of waterloop krijgt een hogere natuurwaarde en meer kansen voor natuurontwikkeling doordat de structuurkenmerken ervan worden hersteld. Een waterloop of gracht wordt bij voorkeur in een openbare groene ruimte geïntegreerd omdat dit de beeldkwaliteit van het landschap bevordert.
Een gemotiveerde afwijking kan hierop worden toegestaan, bijvoorbeeld indien het voor de aanleg van een openbare ruimte noodzakelijk is of het de enige toegang tot een kadastraal perceel betreft.

 

 

 

5 OPEN RUIMTE

 

Antwerpen wil tegen 2050 klimaatrobuust zijn. Dit betekent dat we als stad de uitdagingen van mogelijke wateroverlast, droogte, hitte en extreme weersomstandigheden hebben aangepakt. Dat doen we door meer kwalitatief groen en water (of buffers) te voorzien. En dit niet alleen in publieke parken, pleinen en groene straten, maar ook in private tuinen, voortuinen, open ruimte of op gevels en daken.

De aaneengesloten onbebouwde ruimte op het perceel moet groot genoeg zijn, zodat die ook gebruikt kan worden voor kwalitatief groen en wateropvang.

Kwalitatief groen is belangrijk voor zowel de leefkwaliteit als ecologie. Het is belangrijk om de hoeveelheid beplanting minstens gelijk te houden en om nieuwe aanplantingen bij voorkeur streekeigen en/of beplanting te voorzien die goed tegen het veranderende klimaat bestand is, zoals lange periodes van droogte.

Om de aanvrager te wijzen op mogelijke (niet vergunningsplichtige) klimaatadaptieve ingrepen op zijn perceel, worden ‘blauwe of groene’ afwijkingsmogelijkheden beschreven in de toelichtende nota van deze bouwcode.

Artikel 22 Maat van de open ruimte

 
  1. Bij nieuwbouw, herbouw, functiewijziging of bij een volume-uitbreiding met toename van de bebouwde grondoppervlakte moet minimaal 20% van de oppervlakte van het perceel of van het projectgebied waarop de omgevingsvergunningsaanvraag betrekking heeft, op het niveau van het maaiveld onbebouwd zijn. Deze open ruimte moet zich bevinden in de zone voor zij-, achtertuinen en/of binnenplaatsen.

    Uitzondering:
    Het is mogelijk minder dan 20% van het perceel onbebouwd te laten indien het perceel in kernwinkelgebied gelegen is.

De projectoppervlakte is bepalend voor het berekenen van de 20% open ruimte. Deze oppervlakte is de contour van het goed waarop de omgevingsvergunningsaanvraag betrekking heeft. Deze kan bestaan uit minstens 1 perceel of meerdere (delen van) percelen.

Als het niet mogelijk is om aan deze voorwaarde te voldoen, moet een afwijking grondig gemotiveerd worden. De stad wil bijvoorbeeld voorkomen dat bedrijvigheid uit het stedelijk weefsel trekt, afwijkingen zijn mogelijk als het gaat om het verweven van bedrijvigheid met andere functies, zoals kantoren of diensten, of het behouden van bestaande bedrijfsruimte. Maar ook op hoekpercelen, ondiepe percelen of overbouwde percelen heeft deze 20% regel niet altijd het gewenste effect.

Artikel 23 Inrichting van de open ruimte

 
  1. In zij- en achtertuinen of binnenplaatsen zijn verhardingen toegestaan, met een maximum van:

  1. 20 vierkante meter voor tuinen tot 60 vierkante meter,


  2. 1/3 van de totale tuinoppervlakte voor tuinen groter dan 60 vierkante meter.


  3. Het parkeren van wagens in de zij- of achtertuin is toegelaten op voorwaarde dat het groene karakter behouden blijft en de constructie kwalitatief wordt ingepast in het architecturaal ontwerp.


  4. Bovengrondse parkeerplaatsen in de zij- of achtertuin in open lucht moeten voorzien worden in een kwalitatieve waterdoorlatende of waterpasserende verharding en fundering, bij voorkeur groendoorgroeibaar verharding.

Onder verharding verstaan we niet enkel de klassieke, volledige verharding, maar ook alle types van halfverharding en alle types van zwembaden, waterdichte vijvers, tuinbergingen, serres, afdaken en andere constructies.

Voor §1 van dit artikel kan een afwijking gemotiveerd worden, waarbij op basis van onderstaande tabel meteen compenserende groene maatregelen moeten worden voorzien. Hierbij wordt de lokale impact van extra verharding minstens gecompenseerd door het toevoegen van kwalitatief groen, of zelfs verbeterd.

Logischerwijze is dit vooral relevant voor kleinere tuinen, gezien de toegelaten verharding relatief is aan de grootte van de tuin en dus in grote tuinen reeds veel verharding toegelaten is.

De afwijkingstabel werd opgemaakt op basis van wegingsfactoren gebruikt in het BAF Brussel en BAF Berlijn,waarbij rekening werd gehouden met het compenserend groenvolume op middellange termijn van de tuin. Op lange termijn zal de balans dus positief zijn.

Opmerking: het aanbrengen van beplanting tegen gevels kan een impact hebben op de brandveiligheid van het gebouw. https://www.buildwise.be/nl/publicaties/buildwise-artikels/2021-03.04/ bevat hieromtrent meer informatie.

Maatregelen Compensatiegraad in m² extra verharde opp.
Bomen Large 6 m² verharding = 1 L boom
Bomen Medium 4 m² verharding = 1 M boom
Bomen Small 2 m² verharding = 1 S boom
Bestaande daken vergroenen met
'Groenblauw dak' - zie verder tabel categorie 1
1 m² verharding = 1,2 m² groendak
Bestaande daken vergroenen met
'Kruiden-grassen-dak' - zie verder tabel
categorie 2
1 m² verharding = 1,6 m² groendak
Bestaande daken vergroenen met 'Basis
groendak'
1 m² verharding = 2 m² groendak
Groene gevels, geworteld op eigen terrein 1 m² verharding = 8 lopende meter groene gevel
Hagen 1 m² verharding = 6 lopende meter haag
Ontharding van de voortuin tov de laatst
vergunde toestand
1 m² ontharding = 1 m² verharding
Het aansluiten van natuurlijk ingerichte
wadi's aan reeds vergunde daken
1 m² verharding = 6m² wadi

Bijkomende voorwaarden bij het gebruik van de tabel:

  1. Bomen en ander waardevol groen rooien om bijkomend te verharden is niet toegestaan.


  2. Het vergroenen van bestaande daken komt enkel in aanmerking als deze op geen enkele manier verplicht zijn tot het aanleggen van een groendak, bijvoorbeeld vanuit de hemelwaterverordening of eerdere vergunningsvoorwaarden, idem voor het aansluiten van natuurlijk ingerichte wadi’s aan reeds vergunde daken.


  3. De compenserende groene maatregel wordt deel van de nieuwe vergunde toestand. Een dergelijke boom mag dus niet gekapt worden. Als het groen afsterft of ziek wordt, moet het opnieuw aangeplant worden conform de opgelegde voorwaarden.


  4. De groen maatregelen moeten een minimale basiskwaliteit hebben volgens de criteria in onderstaande tabellen.

Bomen (categorieën afgestemd op het groenplan en bomenplan van de stad):

categorie min. doorwortelbaar volume in niet-verhard opp min. stamomtrek bij aanplant min. hoogte min. kruinoppervlak bij aanplant geschatte min. kruinopp korte termijn (5j) geschatte min. kruinopp eindbeeld (+25j)
Small 9 m² 14/16 cm 3 m 2 m² (1,5 m diameter) 2-4 m (2,25 mdiameter) 8,5 m² (3,3 m diameter)
Medium 25 m² 14/16 cm nb 2 m² (1,5 m diameter) 6-9 m (3-3,5 mdiameter) 25 m² (5,5 m diameter)
Large 60 m² 14/16 cm nb 3 m² (2 m diameter) 9-12 m² (3,5-4 m diameter) 40-60 m² (7-9 m diameter)

Daken:

categorie beschrijving min. buffervolume min. subtraatlaag substraat laag min dakopbouw
Cat. 1 groenblauwe daken 80 l water/m² 20 cm FLL-gekeurd in niet chemisch materiaal wortelwerende laag, drainagelaag

(bij plat dak), substraatlaag en beplantingslaag
Cat. 2 kruidengrassen dak 50 l water/m² 10-20 cm FLL-gekeurd in niet chemisch materiaal wortelwerende laag, drainagelaag

(bij plat dak), substraatlaag en beplantingslaag
Cat. 3 basis groendak 35 l water/m² 6-10 cm FLL-gekeurd in niet chemisch materiaal wortelwerende laag, drainagelaag

(bij plat dak), substraatlaag en beplantingslaag

- Grondgeboden groene gevels

Min. hoogte klimhulp en bij snoei 3 m
Max. hoogte volgens standaard advies BZA 8 m
Aantal planten per lopende meter 1
Max. afstand tussen klimplanten 1 m
Min. diepte van plantvak t.a.v. klimhulp 30 cm

- Hagen

Min. hoogte haag bij aanplant 0,8 cm
Min. aantal planten per lopende meter 4
Min. hoogte haag bij volgroeiing en snoei 2 m

Bij een gemotiveerde afwijking, voeg je volgende elementen toe aan de vergunningsaanvraag:

  1. Duid (eventuele) bestaande verharding en constructies, bestaand groen, met vermelding van afmetingen en types groen en grootte van beplanting (hoogte, kruindiameter, breedte …) aan op de plannen en voeg foto’s toe aan de beschrijvende nota.


  2. Duid voor-, achter- en zijtuinen aan met de afmetingen en oppervlaktes.


  3. Duid de te behouden en de nieuwe verharding en constructies aan op de plannen, en vermeld de afmetingen ervan. Geef aan welke delen onder een afwijking vallen.


  4. Voeg een lijst met de compenserende groene maatregelen uit de tabel toe. Vermeld de wetenschappelijke naam van de plantsoort, de positie, vorm, hoogtes, kruindiameter, breedte, technische opbouw (bij groendaken en groene gevels), bij aanplant en bij volgroeiing, en de voorziene onverharde doorwortelbare ruimte volgens de technische randvoorwaarden.


  5. Een rekentabel op basis van de groen tabel (zie voorbeeld) :

gekozen maatregel hoeveelheid (aantal, meter, ...) wegingsfactoren
volgens groen tabel
equivalent aantal
m² extra verharding
Bomen Large 2 6 m² verharding 12 m²
Bomen Medium 1 4 m² verharding 4 m²
... ... ... ...
TOTAAL 16 m²


  1. De onverharde ruimte moet als kwalitatieve groene ruimte aangeplant worden. Bij het aanleggen van groen moet er gekozen worden voor klimaatbestendige en niet-invasieve planten en dit in de verschillende vegetatielagen (strooisel-, kruid-, struik-, en bomenlaag) met aandacht voor de juiste locatie (zon/schaduw).

  1. De open ruimte bestaat uit volle grond.

    Uitzondering:
    Mits op eigen terrein wordt voldaan aan de infiltratieverplichtingen in volle grond, zijn ondergrondse bouwlagen onder de open ruimte mogelijk. Dit op voorwaarde dat een waterhoudende leeflaag wordt voorzien boven op de ondergrondse constructie, die toelaat om hoogstammige bomen aan te planten.

Wanneer ondergrondse bouwlagen nodig zijn die buiten de footprint van de gebouwen komen, moet dit op een doordachte manier ontworpen worden. Laat dit bijvoorbeeld onder de verharde terrassen komen. De onverharde ruimte in volle grond moet zo groot mogelijk blijven. Let ook op de definitie van waterhoudende leeflaag, waarbij ook waterretentie een rol speelt.


  1. Voortuinen zijn vrij van constructies met uitzondering van tuinafsluitingen, fietsverankeringssystemen in open lucht, brievenbussen en de verhardingen vermeld onder §5.

Voortuinen worden als volwaardig onderdeel van de tuin beschouwd en zijn dus best zo veel mogelijk onverhard omdat ze zo


  1. het zicht en de leefkwaliteit van de straat of het bouwblok verbeteren;


  2. regenwater kunnen laten infiltreren;


  3. de opwarming van de stedelijke omgeving beperken.

De noodzakelijke verharding wordt best voorzien in waterdoorlatend en/of grasdoorgroeibaar materiaal.


Opritten van aanpalende percelen moeten zoveel als mogelijk gebundeld worden, zo gaan er minder parkeerplaatsen op het openbaar domein verloren. Ook moet er bij de plaatsing van opritten maximaal rekening gehouden worden met waardevolle beplanting en vaste inrichtingen op het openbaar domein zoals elektriciteitscabines, bushaltes, …


  1. In voortuinen zijn enkel volgende verhardingen toegelaten:
  1. Paden palend aan de bebouwing en toegangspaden hebben een maximumbreedte van 1,50 meter;


  2. Opritten naar een autoparkeerplaats met een maximumbreedte van 3 meter;


  3. Halfverharding onder fietsverankeringsystemen;


  4. Halfverharding voor het parkeren van wagens in de voortuin, op voorwaarde dat dit niet kan of mag in de zij- of achtertuin, het perceel breder is dan 8 meter en het groene karakter behouden kan blijven.

Een auto- of fietsparkeerplaats wordt voorzien van een kwalitatieve waterdoorlatende of waterpasserende verharding en fundering en is minimum voor 50% groendoorgroeibaar.

De noodzakelijke verharding in een voortuin wordt maximaal gecombineerd om zo een grotere oppervlakte in te kunnen zetten voor kwalitatief groen en infiltratie van hemelwater.

Het artikel heeft betrekking op voortuinen. Bij projectontwikkelingen, waarbij nieuwe (grootschalige) bebouwing wordt voorzien, waarbij de (ondergrondse) parking dmv. een afzonderlijke in- en uitrit wordt ontsloten, kan desgevallend een gemotiveerde afwijking op de maximum breedte van de oprit in overweging worden genomen.


  1. De voortuin moet afgesloten worden door een levende afsluiting, een muurtje of een hek, alle met een hoogte van maximum 1 meter. Tot de voortuinafsluiting behoren zowel afsluitingen langs de openbare ruimte als afsluitingen tussen voortuinen onderling.

Artikel 24 Behoud en groenbescherming

 
  1. Aanwezige bomen en waardevolle natuurlijke en landschappelijke elementen moeten maximaal behouden blijven.

Met het “maximaal behouden” van de aanwezige bomen en waardevolle natuurlijke en landschappelijke elementen, wordt bedoeld – vergelijkbaar met het maximaal behoud van onroerend erfgoed – dat een verwijdering of vervanging van de groenelementen maar kan worden overwogen als het behoud ervan niet haalbaar is.

Redenen om deze elementen te bewaren en eventueel zelfs bijkomend aan te planten:

  1. Ze verhogen de leefkwaliteit en ecologische waarde van de stad, bijvoorbeeld hoogstammige bomen zijn moeilijk vervangbaar.


  2. Vaak zijn het overblijfselen van oudere landschappelijke structuren en hebben ze een belangrijke historische waarde.

Elke aanvraag voor het kappen van bomen die niet onder het Bosdecreet vallen moet grondig worden gemotiveerd en door evenwaardige nieuwe aanplanting op hetzelfde terrein gecompenseerd worden. Dit kan op basis van een attest van een gecertificeerd boomverzorger of andere expertise, om een weigering te voorkomen.


  1. Bij het uitvoeren van werken moeten alle mogelijke voorzorgen genomen worden om wortels, kroon en stam van de aanwezige bomen te beschermen, om bodemverdichting in de wortelzone te voorkomen en om aanvullend water te geven als de bomen in het bereik van een droogzuiging staan.

  1. Het vellen van hoogstammige bomen binnen een straal van maximaal 15 meter rondom de vergunde of vergund geachte woning, landbouwbedrijfswoning of landbouwbedrijfsgebouwen of bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen is meldingsplichtig.

  1. Tijdens het broedseizoen is het snoeien of vellen van bomen niet toegelaten op terreinen met een omvangrijk groenvolume.

Terreinen met een omvangrijk groenvolume zijn:

  1. Tuinen groter dan 200 m²;

  2. Groene bufferzones;

  3. Braakliggende percelen met spontane natuurontwikkeling

  4. ...

Artikel 25 Groeninrichting

 

Een "publiek toegankelijke parking" verwijst naar een parkeergelegenheid die toegankelijk is voor derden (dus anders dan de eigenaar en werknemers) die een voertuig wil parkeren, al dan niet tegen betaling.

  1. Bij publiek toegankelijke parkings voor personenwagens in open lucht worden minstens de parkeerplaatsen zelf ingericht met een waterdoorlatende of waterpasserende verharding en fundering.

  1. Publiek toegankelijke parkings groter dan 100m² in open lucht worden als volgt ingericht:
  1. Bomen zijn verplicht. de kroonprojectie van de opgaande beplanting van de volgroeide bomen en/of heesters heeft een oppervlakte van minimaal 20% ten opzichte van de oppervlakte van de parking;


  2. Opdat de bomen het gestelde volume kunnen bereiken moet het doorwortelbaar volume in volgende verhouding staan met de kroonprojectie van de volgroeide boom: 1m² doorwortelbaar volume per m² kroonprojectie. Het doorwortelbaar volume kan als volgt voorzien worden:


    1. een open plantvak;

    2. een doorwortelbaar volume onder de verharding;

    3. of een combinatie van beide.


  1. Groenbuffers die binnen een omgevingsvergunning worden opgelegd, worden beplant met bomen zodat een groenscherm ontstaat dat over de volledige oppervlakte voor een visuele afscherming zorgt.

  1. Voor bomen moet zowel onder- als bovengronds voldoende ruimte voorzien worden. Ondergronds in de vorm van een laag teelaarde met een dikte van minimaal 1 meter, bovengronds door voldoende afstand te bewaren tot naburige constructies zodat de boom zijn volwassen kroonvolume kan bereiken.

 

 

 

6 WONEN

 

Artikel 26 Minimale nettovloeroppervlakte van een woongelegenheid

 
  1. Bij nieuwbouw, herbouw, wijziging van het aantal woongelegenheden of functiewijziging moet elke nieuwe of gewijzigde woning voldoen aan volgende minimale oppervlaktenormen:
Woningtype Minimale nettovloeroppervlakte
Kamer, uitgezonderd kamer voor arbeidskrachten 14 vierkante meter, te vermeerderen met 3 m² per toegevoegde functie (keuken, badkamer of toilet).
Studentenkamers 14 vierkante meter, te vermeerderen met 1,5 m² per toegevoegde functie (keuken, badkamer of toilet).
Studio 35 vierkante meter
Zelfstandige woongelegenheid met 1 slaapkamer 51 vierkante meter
Zelfstandige woongelegenheid met 2 slaapkamers 70 vierkante meter
Zelfstandige woongelegenheid met 3 slaapkamers 83 vierkante meter
Zelfstandige woongelegenheid met 4 slaapkamers 97 vierkante meter
  1. Uitzonderingen:

    1. Voor woningen waarvoor de vergunning door een erkende residentiële zorgvoorziening of woonmaatschappij (of door hun gevolmachtigde) wordt aangevraagd, blijven de erkennings- en/of subsidiëringsnormen gelden. Deze woningen moeten niet voldoen aan de oppervlaktenormen zoals in dit artikel voorzien.

    2. Indien het project in het kader van de verplichtingen van het decreet ‘Grond- en Pandenbeleid’ een bescheiden woonaanbod moet voorzien, gelden de minimale oppervlaktenormen zoals gesteld in dit artikel niet voor deze woongelegenheden. De overige woningen, inbegrepen ‘betaalbare’ of ‘bescheiden’ woningen die boven op het wettelijk bepaald aantal voorzien worden, moeten wel beantwoorden aan de oppervlaktenormen zoals in dit artikel voorzien.

    Dit artikel bepaalt hoe groot elke soort woning minstens moet zijn. Dit is een absoluut minimum. Het is ook belangrijk dat de oppervlakte van de leefruimte groot genoeg is voor het aantal slaapkamers in de woning.

    De bouwcode bepaalt niet hoe groot de kamers binnen een woning moeten zijn. Als vuistregel geldt dat de oppervlaktematen van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen als absolute minimumoppervlaktematen gelden. De afmetingen van het Vlaamse departement ‘Wonen in Vlaanderen’ zijn wel het absolute minimum. Het is ook belangrijk dat de oppervlakte van de leefruimte groot genoeg is voor het aantal slaapkamers in de woning.

    Kwaliteit primeert echter op kwantitatieve parameters. Een globale kwaliteit wordt bepaald door de leefkwaliteit van de ruimere omgeving (buurt), gedeelde voorzieningen, vernieuwende concepten en een kwalitatief ontwerp van de woning zelf. Bijvoorbeeld in colivingprojecten, kan een afwijking gemotiveerd worden in functie van de maximale te behouden waardevolle structuren.

    Gemotiveerd afwijken blijft mogelijk in stadsontwikkelingsprojecten via een zogenaamd ‘Stadsbouwmeesterlabel’ op basis van een hoge globale omgevingskwaliteit of een gebiedsgerichte woonbehoeftestudie. Meer info op https://www.antwerpenmorgen.be/nl/toekomstvisies/kwaliteitsbewaking/over.

    Gebouwen waarvoor bij wet, decreet of besluit specifieke veiligheids- en/of kwaliteitsnormen werden vastgelegd, gericht op de vloeroppervlakte, kunnen afwijken op de minimale oppervlaktenormen in deze paragraaf. Het bewijs van erkenning en/of subsidiëring afgeleverd door de bevoegde overheid moet bij de vergunningsaanvraag worden gevoegd.

    Enkel de bescheiden woningen die volgens de wetgeving moeten voorzien worden, zijn vrijgesteld van de oppervlaktenormen van §1. De woningen die deel uitmaken van het bescheiden woonaanbod moeten uitdrukkelijk aangeduid worden in de omgevingsvergunningsaanvraag.

Artikel 27 Woningmix

 
  1. Bij het verkavelen van gronden en voor nieuwbouw of herbouw van meergezinsgebouwen met 5 of meer zelfstandige woongelegenheden, het opdelen van een woning of meergezinsgebouw in 5 of meer zelfstandige woongelegenheden of de functiewijziging naar 5 of meer zelfstandige woongelegenheden, moet het gemiddeld aantal slaapkamers van alle zelfstandige woongelegenheden, die werden gecreëerd na inwerkingtreding van deze verordening, minimaal 1,8 bedragen.

    Uitzondering: voor zelfstandige woongelegenheden waarvoor de omgevingsvergunning door een erkende residentiële zorgvoorziening of woonmaatschappij (of hun gevolmachtigde) wordt aangevraagd, blijven de erkennings- en/of subsidiëringsnormen gelden. Deze zelfstandige woongelegenheden moeten niet voldoen aan de gemiddelde slaapkamernorm zoals in dit artikel voorzien.

Deze woningmix is nodig om in een woonaanbod te voorzien dat overeenkomt met de huidige en de toekomstige grootte van de Antwerpse gezinnen. Omdat het gemiddelde op minimaal 1,8 wordt gelegd, betekent dit dat in een gebouw met 4 kleinere woningen bijvoorbeeld ook een zelfstandige woning met 4 of meer slaapkamers moet geïntegreerd worden. Deze norm laat gezinnen ook toe om beperkt te groeien in hun woning, een jong gezin moet bijv. zijn eerste kind kunnen opvoeden zonder te verhuizen. De woningmix is derhalve ook van toepassing op het bescheiden woonaanbod.

Het gemiddelde wordt in beginsel berekend per gebouw. Voor een project bestaande uit meerdere gebouwen die vervat zitten in dezelfde omgevingsvergunningsaanvraag of verkavelingsvergunningsaanvraag, kan voor een gebouw afgeweken worden op het minimale gemiddelde, als het gemiddelde over alle gebouwen minimaal 1,8 bedraagt en de afwijking gemotiveerd kan worden vanuit de goede ruimtelijke ordening.

Een studio wordt in deze context gezien als een zelfstandige woongelegenheid met 1 slaapkamer. Wanneer een project dat reeds in de laatst vergunde toestand moest voldoen aan dit voorschrift verder wordt verbouwd of uitgebreid, moet het gemiddeld aantal slaapkamers van alle zelfstandige woningen minimaal 1,8 blijven bedragen.

Kwaliteit primeert echter op kwantitatieve parameters. Een globale kwaliteit wordt bepaald door de leefkwaliteit van de ruimere omgeving (buurt), gedeelde voorzieningen, vernieuwende concepten. Gemotiveerd afwijken blijft mogelijk in stadsontwikkelingsprojecten via een zogenaamd ‘Stadsbouwmeesterlabel’ op basis van een hoge globale omgevingskwaliteit of een gebiedsgerichte woonbehoeftestudie.

Een uitzondering wordt voorzien voor woningen en kamers van erkende residentiële zorgvoorzieningen of erkende woonmaatschappijen. Deze zijn onderworpen aan specifieke sectorale regelgeving, met bijzondere kwaliteitsvereisten en -waarborgen die niet steeds compatibel zijn met de vereisten van de bouwcode, waaronder de vereiste woningmix; Gezien de specifieke sectorale regelgeving, zijn deze woontypologieën bovendien niet vergelijkbaar met andere residentiële voorzieningen. Om deze reden is een afwijking op de gevraagde woningmix objectief en redelijk te verantwoorden. Het bewijs van erkenning en/of subsidiëring afgeleverd door de bevoegde overheid moet bij de vergunningsaanvraag worden gevoegd.

Kamerwoningen zijn geen zelfstandige woningen en vallen dus buiten dit voorschrift.

Duurzame woongroepen zoals colivings, maar ook grotere studentenhomes zullen doorgaans bestaan uit een mix van kamerwonen en kleine zelfstandige wooneenheden met grote collectieve delen, en vormen een welkome aanvulling op de stedelijke woningmix. Een afwijking kan hier worden gemotiveerd.

Artikel 28 Beschermen van eengezinswoningen

 

Op dit moment zijn er heel wat eengezinswoningen, bijvoorbeeld herenhuizen of grondgebonden woningen . Deze gebouwen worden echter steeds vaker opgedeeld in meerdere kleinere appartementen.

Nochtans zijn deze klassieke ‘huizen’ zeer geliefd bij jonge gezinnen. Daarom wil de stad het aanbod aan eengezinswoningen, kleiner dan 350 m² beschermen tegen omvorming naar meergezinsgebouwen en functiewijzigingen.

Dit gaat om alle gebouwen die aan de criteria van de ‘beschermde eengezinswoning’ voldoen (zie definities bouwcode). Soms is er een interpretatie nodig van de oude bouwplannen (de vergund (geachte) toestand) om het statuut van de eengezinswoning te beoordelen. Volg in dat geval de beslissingsboom.

Stap Vraag Bijkomende voorwaarden Antwoord Conclusie
1 Kan de woning en de andere functie autonoom functioneren? Is er een aparte inkom?
EN is er een aparte trap naar de bovengelegen woning?
EN heeft de andere functie (mogelijkheid tot) eigen sanitair?
NEE pand wordt niet beschouwd als opgedeeld
JA ga naar stap 2
2 Wordt het gelijkvloers volledig ingenomen door de andere functie?
(bevindt bijvoorbeelde de verblijfsruimte van de woning zich niet op het gelijkvloers?)
NEE ga naar stap 3
JA ga naar stap 4
3 Heeft de woning alle noodzakelijke voorzieningen om als zelfstandige woning te functioneren
(behalve een buitenruimte)?
NEE pand wordt niet beschouwd als opgedeeld
JA ga naar stap 4
4 Is er in de laatst vergunde toestand een verbinding tussen de andere functie en woning? NEE pand wordt als opgedeeld beschouwd
JA opdeling te beoordelen. Waarschijnlijk functioneert de handelswoning nog steeds als één geheel. (eventueel is bijkomend onderzoek nodig of handel en woning verschillende eigenaars hebben via de kruispuntbankdata ondernemen en/of het kadaster, is er geen fysieke doorgang tussen de functies aanwezig in bestaande toestand, ...)

  1. De functiewijziging van een beschermde eengezinswoning is verboden.

    Uitzonderingen:


  1. In het kernwinkelgebied van de stad (zone A1) is de functiewijziging van een beschermde eengezinswoning naar detailhandel toegelaten.


  2. Een complementaire functie in een beschermde eengezinswoning is toegelaten, op voorwaarde dat aan alle volgende vereisten voldaan is:


    1. Minimaal 130 m² nettovloeroppervlakte beschikbaar blijft voor de woonfunctie.


    2. De functie beperkt is tot één enkele functie naast de woonfunctie.


    3. De functie in totaal minder dan 50% van de totale nettovloeroppervlakte van de eengezinswoning inneemt.


    4. De tuin, in het geval er een is, rechtstreeks toegankelijk is vanuit de woning.


    5. Een doorgang aanwezig is tussen de complementaire functie en de functie wonen.

De beschreven voorwaarden voor de functiewijziging in de verordening zijn tevens van toepassing op de van vergunning vrijgestelde functiewijzingen zoals bepaald in artikel 2, § 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen die vrijgesteld zijn van vergunning, en navolgende wijzigingen.

In uitzonderlijke gevallen kan een beschermde eengezinswoning toch gesupprimeerd worden. Dit is bijvoorbeeld gemotiveerd mogelijk indien de eengezinswoning de uitbreidingsmogelijkheden verhindert van de naastliggende functie, terwijl de uitbreiding noodzakelijk is om deze activiteit te kunnen verderzetten. Dit kan het geval zijn bij de uitbreiding van bijvoorbeeld een school of hotel.

Een andere (tijdelijke) afwijking hierop kan gemotiveerd worden voor functies die ontstaan vanuit een maatschappelijke nood. Een maatschappelijke nood wordt bepaald door het tekort van een bepaalde lokale voorziening. Het stedelijke gemiddelde of een norm (als die bestaat) worden als referentiewaarde gebruikt om te bepalen of er een tekort is en hoe groot dit is. De cijfers hiervoor zijn online raadpleegbaar via stad in cijfers. In voorkomend geval wordt de woning wel nog steeds beschouwd als een te beschermen eengezinswoning, en de functiewijzing als een tijdelijke invulling.

  1. Een beschermde eengezinswoning mag niet worden omgevormd tot een meergezinsgebouw. Woningdelen en hospitawonen worden niet beschouwd als een omvorming tot een meergezinsgebouw.

    Hospitawonen is een oplossing voor mensen die in hun woning willen blijven wonen en tegelijkertijd een betaalbare woonplaats willen bieden aan studenten. Gezien de kleinschaligheid van de woonvorm en het feit dat de student deelneemt aan het gezinsleven van de eigenaar of vruchtgebruiker, is er geen sprake van een omvorming tot een meergezinsgebouw als aan volgende voorwaarden wordt voldaan:

    1. De verhuurder is eigenaar of vruchtgebruiker van de woning, is er gedomicilieerd en heeft er zijn hoofdverblijfplaats. De verhuurder verhuurt maximaal 2 slaapkamers aan studenten. Er verblijft maximaal 1 student per slaapkamer.

    2. Er worden geen (al dan niet vergunningsplichtige) verbouwingswerken uitgevoerd in functie van een wijziging van het aantal woongelegenheden of in functie van een vermeerdering van het aantal slaapkamers. Noch wordt er een extra toilet, badkamer of keuken gerealiseerd.

    3. De woning heeft één deurbel, één brievenbus, één inkom.

    4. Er zijn geen afzonderlijke tellers voor nutsvoorzieningen.

    5. De student neemt deel aan het gezinsleven van de eigenaar.

    6. De zelfstandige woning voldoet aan de normen van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. De verhuurder meldt de woning aan bij Kotweb als studentenwoning.

    Woningdelen (duurzaam samenwonen) is een (goedkopere) oplossing voor alleenstaanden en jonge starters om na hun studies in de stad te blijven wonen. De bewoners (maximum 6) wonen op duurzame wijze samen als gezin in een (beschermde) eengezinswoning of appartement, waardoor er geen sprake is van een vergunningsplichtige omvorming tot meergezinsgebouw.. Om uit te maken of de bewoners een ‘gezin’ vormen, is het noodzakelijk dat de bewoners er uit vrije wil voor kiezen om in één woning samen te wonen en gezamenlijk een huishouden te voeren. Dat is dus heel iets anders dan alleenstaanden die samen een kamerwoning betrekken, (= kamerwonen). Aanwijzingen van een duurzaam samenlevingsverband zijn:

    1. De bewoners van de woning zijn er gedomicilieerd en hebben er hun hoofdverblijfplaats.

    2. De bewoners hebben een gemeenschappelijke rekening waarvan gezamenlijke kosten betaald worden.

    3. Er worden geen (al dan niet vergunningsplichtige) verbouwingswerken uitgevoerd in functie van een wijziging van het aantal woongelegenheden of in functie van een vermeerdering van het aantal slaapkamers. Noch wordt er een extra toilet, badkamer of keuken gerealiseerd.

    4. De woning heeft één deurbel, één brievenbus, één inkom.

    5. Er zijn geen afzonderlijke tellers voor nutsvoorzieningen.

    De woning moet voldoen aan de normen van de Vlaamse Codex Wonen van 2021.

  1. Een functiewijziging van een niet-beschermde eengezinswoning waarbij de woonfunctie integraal verdwijnt, is toegelaten.

De woonfunctie op zich wordt immers niet beschermd, waardoor bij een integrale functiewijziging is toegelaten dat ze verdwijnt. Het is immers vaak onmogelijk om die te verenigen met de nieuwe functie op de beschikbare ruimte.

  1. Het omvormen van een niet-beschermde eengezinswoning naar een (al dan niet functioneel gemengd) meergezinsgebouw is toegelaten, mits minimum één zelfstandige woongelegenheid met een nettovloeroppervlakte van minstens 130 m² en met een aansluitende buitenruimte van minimum 15 m² gerealiseerd wordt.

    Uitzondering: Als de niet-beschermde eengezinswoningwordt opgedeeld tot coliving (=duurzaam kamerwonen), moet er geen zelfstandige woongelegenheid met aansluitende buitenruimte worden voorzien.

In dit geval is het gezinswonen wel degelijk te verenigen met de nieuwe functie op de beschikbare ruimte.

Duurzame woongroepen zoals coliving zullen doorgaans bestaan uit een mix van kamerwonen en kleine zelfstandige wooneenheden met grote collectieve delen, en vormen een welkome aanvulling op de stedelijke woningmix. Daarom wordt hier een uitzondering voorzien bij het opdelen van een niet-beschermde ééngezinswoning. Deze uitzondering wordt echter niet standaard voorzien bij sloop- en nieuwbouw, omdat coliving bij uitstek beschouwd wordt als een manier om bestaande grote woningen of erfgoedpanden in gebruik te nemen voor meerdere (eenpersoons-)gezinnen zonder ingrijpende constructieve of typologische wijzigingen.

  1. In de vervangende nieuwbouw van ééngezinswoningen moet, in geval van een (al dan niet gemengd) woonproject, per gesloopte eengezinswoning opnieuw minstens één zelfstandige woongelegenheid worden gerealiseerd van minimaal 130 m² nettovloeroppervlakte met een aansluitende buitenruimte van minimaal 15 m².
  2. Dit geldt dus ongeacht of de ééngezinswoning beschermd is of niet.

    Onder ‘vervangende nieuwbouw’ wordt ook ‘herbouw’ begrepen zoals opgenomen in de VCRO.

    Indien de gesloopte eengezinswoning kleiner was dan 130 m² en er omwille van de kenmerken van het perceel en vanuit goede ruimtelijke ordening geen woning kan gerealiseerd worden van 130m² kan op deze paragraaf afgeweken worden.

Artikel 29 Spreiding en mix studentenkamers

 

Wanneer voor 1 januari 2009 een woning werd opgedeeld met het doel studentenhuisvesting te creëren, kan een afwijking worden gemotiveerd op dit artikel onder volgende voorwaarden:

1. Er is geen stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen toegekend die stelt dat er studentenhuisvesting gecreëerd werd tussen 1 januari 2009 en het moment van de regularisatieaanvraag.

2. De aanvrager moet door enig rechtens toegelaten bewijsmiddel aantonen dat de stedenbouwkundige inbreuk dateert van voor 1 januari 2009. De aanvrager moet daarvoor zelf bewijsstukken (conformiteitsattest, geregistreerd huurcontract studentenkamer, contract Kotweb, vaststelling pandtoezicht, notariële akte met vermelding aantal studentenkamers, ..) aanleveren.

Het voldoen aan de hoger gestelde voorwaarden, ontslaat de vergunningverlenende overheid niet van een toetsing van de aanvraag aan de goede ruimtelijke ordening. Aanvragen voor woningen die voor 2009 wederrechtelijk werden gecreëerd maar die voor een onaanvaardbare woningdruk zorgen, kunnen op grond van een onverenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening worden afgewezen.

  1. Bij de inwerkingtreding van de bouwcode wordt het aantal vergunde of vergund geachte studentenkamers in het afgebakende gebied voor kamers geplafonneerd. Op de percelen gelegen in het afgebakend gebied voor kamers mag bij nieuwbouw, herbouw, wijziging aantal woongelegenheden of functiewijziging het aantal studentenkamers niet vermeerderd worden.

De maximale kotdichtheid in het ‘afgebakend gebied voor studentenkamers’ (zie definitielijst) is 40%. De kotdichtheid is de verhouding van studentenkamers tot het aantal geregistreerde inwoners. Door het maximum op 40% te leggen, blijft er een goed evenwicht tussen studenten en bewoners.

Er kunnen geen bijkomende studentenkoten gecreëerd worden in het ‘afgebakend gebied voor studentenkamers’. De bestaande kamers kunnen blijven en verbeterd worden, als de nodige omgevingsvergunning in orde is. Binnen het ‘afgebakend gebied voor studentenkamers’ is het mogelijk om een aantal kamers op de ene locatie te schrappen en datzelfde aantal kamers te creëren op een andere locatie.

  1. Voor studentenkamerprojecten die niet gelegen zijn in het afgebakend gebied voor kamers en niet gelegen zijn op de afgebakende campusterreinen is per 8 kamers minimaal één zelfstandige woongelegenheid verplicht, tenzij een verenigbare publiek toegankelijke, levendige functie in de plint wordt voorzien.

De stad wil pas afgestudeerden in de stad houden. In gebouwen buiten de ‘afgebakend gebieden’ met 8 studentenkoten moet er daarom ook een zelfstandige woning van minstens 35 m² komen. Deze bijkomende zelfstandige woning kan vervangen worden door andere functies als hierdoor een levendige plint ontstaat zoals een detailhandelszaak, strijkatelier, kinderkribbe, kantoren, ...

Grotere studentenhomes zullen dus bestaan uit een mix van kamerwonen en kleine zelfstandige wooneenheden met grote collectieve delen. Omdat het echter fundamenteel over een project voor studentenhuisvesting gaat, is artikel 27 niet van toepassing.

De mix die hier wordt opgelegd heeft tot doel een zekere sociale controle in te bouwen en een beperking op de potentiële overlast van hoge concentraties studentenkamers zonder toezicht. Indien dus geopteerd wordt voor een functionele mix in plaats van een woontype-mix, mag die bijkomende functie dus niet volkomen autonoom functioneren van het wonen.

  1. Uitzondering: voor kamers uitgebaat door een erkende residentiële zorgvoorziening, jeugdzorgcentrum, internaat geldt dit artikel niet.

Voeg bij je vergunningsaanvraag altijd het bewijs van erkenning en /of subsidiëring toe.

 

 

 

7 WERKEN

 

Antwerpen wil ondernemers stimuleren, zowel starters al gevestigde bedrijven. Industriële, ambachtelijke en handelsactiviteiten worden zoveel mogelijk geclusterd. Hierbij streven we naar sterke en compacte kernwinkelgebieden. Ook wil de stad winkels en verweefbare economische functies voor dagelijkse benodigdheden en activiteiten in elke buurt.

Artikel 30 Detailhandel

 

De Antwerpse bouwcode bouwt voort op de Beleidsnota detailhandel en verruimt de mogelijkheden voor detailhandel in afgebakende kernwinkelgebieden. Hiermee wil de stad de kernen versterken, leegstand bestrijden en verdere uitrafeling van winkelgebieden voorkomen.

In overig woongebied wordt er ingezet op:

  1. kleinschalige voorzieningen,

  2. wijkgericht karakter,

  3. multimodale bereikbaarheid.

In winkelarme gebieden wordt detailhandel beperkt tot toonzalen in functie van bedrijfsactiviteiten ter plaatse. De stad voert een uitdoofbeleid voor bestaande detailhandel die geen link hebben met de bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Deze detailhandel kan best verplaatsen naar een kernwinkelgebied.

  1. Het opdelen van detailhandelsruimten is verboden.

De stad wil de bestaande detailhandelstructuur beschermen en versnippering tegengaan. Het opdelen van detailhandelsruimte kan een aantal negatieve effecten hebben, zoals:

  1. er komt detailhandel bij waar het niet gewenst, bijvoorbeeld op plaatsen waar dit historisch ooit vergund is, maar in winkelarm gebied ligt.

  2. in kernwinkelgebieden is het geen garantie op een meerwaarde voor het gebied. Soms is het gebied net gebaat bij het behoud van grote detailhandelsruimte. In kernwinkelgebieden zijn er vaak vele kleine, leegstaande panden.

In sommige gevallen kan er gemotiveerd afgeweken worden van deze paragraaf, als er voldaan is aan gebiedsgerichte kwaliteitseisen (brandveiligheid, oppervlakte, soort opdeling, locatie), bijvoorbeeld om:

  1. leegstand tegen te gaan,

  2. een voldoende gevarieerd aanbod te behouden,

  3. een andere publiek toegankelijke functie toe te voegen. Om dit te garanderen in de tijd zal dit uitdrukkelijk worden opgenomen als bijzonder voorwaarde in de vergunning.

Motiveer in de omgevingsvergunningsaanvraag met hoe de aanvraag bijdraagt aan de Antwerpse beleidsvisie en/of de doelstellingen van het Integraal Handelsvestigingsbeleid.

  1. In woongebied wordt een nieuwe detailhandelsruimte of een uitbreiding of assortimentswijziging van een vergunde detailhandelsruimte groter dan 400 m² nettohandelsoppervlakte enkel toegestaan indien deze wijkverzorgend is.

    Uitzondering: in kernwinkelgebieden is §3 van toepassing. In winkelarm gebied is §4 van toepassing.

Een assortimentswijziging is het wijzigen van een handelscategorie, zoals opgenomen in het decreet integraal handelsvestigingsbeleid.

  1. Voor kernwinkelgebieden gelden onderstaande bepalingen. De aanduiding van de kernwinkelgebieden is in bijlage opgenomen.

    1. Kernwinkelgebied centrum Antwerpen zone A1: In kernwinkelgebied zone A1 is in alle ruimtes op het gelijkvloers die grenzen aan het openbaar domein, uitgezonderd een inkomhal, uitsluitend detailhandel of een andere publiek toegankelijke functie toegelaten. Deze functies zijn ook op de verdiepingen toegelaten.

    2. Kernwinkelgebied centrum Antwerpen zone B1, kernwinkelgebied centrum Antwerpen A2 en lokaal kernwinkelgebied zone A3: In deze gebieden is de functie detailhandel op de bovenliggende verdiepingen toegelaten, in zoverre ook een woonfunctie behouden blijft. Een functiewijziging naar wonen is verboden in ruimtes op het gelijkvloers die grenzen aan het openbaar domein, met uitzondering van een inkomhal.

    3. Kernwinkelgebied centrum Antwerpen zone B2: In kernwinkelgebieden zone B2 is de functie detailhandel enkel op het gelijkvloers toegelaten.

    4. Lokaal kernwinkelgebied zone B3: In kernwinkelgebieden zone B3 is de functie detailhandel enkel op het gelijkvloers toegelaten.

      Detailhandelsruimten groter dan 400 m² nettohandelsoppervlakte zijn enkel toegelaten indien ze wijkverzorgend zijn. Voor volgende kleinhandelscategorieën, gebaseerd op het decreet integraal handelsvestingsbeleid, geldt een maximale nettohandelsoppervlakte van 1.000 m²:

      1. Persoonsuitrusting (categorie 2)


      2. Vervoers- en transportmiddelen (categorie 4)


      3. Volumineuze goederen (categorie 5)


      4. Niet-volumineuze goederen (categorie 6)


      5. Tot de inwerkingtreding van deze categorieën geldt een maximale nettohandelsoppervlakte van 1000 m² voor volgende categorieën:

        1. Persoonsuitrusting (categorie 2)


        2. Andere (categorie 4)

    5. Buurtkernwinkelgebied zone D:
      In buurtkernwinkelgebied zone D is de functie detailhandel uitsluitend op het gelijkvloers toegelaten. Detailhandelsruimten groter dan 400 m² nettohandelsoppervlakte zijn enkel toegelaten indien ze wijkverzorgend zijn. De kleinhandelscategorie 2 ‘persoonsuitrusting’ is niet toegelaten groter dan 400m² nettohandelsoppervlakte.

In het hoofdkernwinkelgebied zoals afgebakend in de beleidsnota detailhandel, zijn er naast detailhandelszaken ook horecazaken, dienstverlening, dagrecreatie en gemeenschapsvoorzieningen mogelijk. Hierbij moet het gelijkvloers aan straatzijde publiek toegankelijk blijven, om de publieke interactie tussen de binnenruimte en het openbaar domein te behouden.

[image]

  1. In winkelarme gebieden geldt een verbod op nieuwe detailhandelsruimten. Detailhandel kan hier enkel als nevenfunctie, waarbij voor de kleinhandelscategorie ‘voeding’ daarenboven een maximale netto vloeroppervlakte van 400 m² geldt.

 

Artikel 31 Verweven van bedrijvigheid

 

De stad stimuleert het verweven van bedrijven in de stad en wil daarmee tegengaan dat bedrijven wegtrekken uit de stad.

Niet-hinderlijke bedrijven kunnen verweven worden met andere niet-economische functies, zoals wonen. Het is belangrijk dat de bedrijven hun werking, bereikbaarheid en laad- en losmogelijkheden kunnen behouden.

Productieve zones zijn zones dichtbij woongebieden, goed multimodaal ontsloten, met activiteiten onder de functiecategorie industrie en bedrijvigheid. Onder voorwaarden kunnen deze activiteiten gemengd worden met andere economische of ondersteunende functies, zoals kantoren of diensten. Er komt meer flexibiliteit om een grotere economische mix te creëren. Ruimte voor productiebedrijven is echter schaars. Het is daarom aangewezen om de bijkomende economische en ondersteunende functies bovenop de productiebedrijven te stapelen.

  1. Een bedrijfsgebouw of gebouwengeheel met de vergunde functie bedrijvigheid mag opgedeeld worden op voorwaarde dat de units niet kleiner zijn dan 250 m² nettovloeroppervlakte.

  1. De functiewijziging van een gebouw of gebouwen met de functie industrie en bedrijvigheid naar wonen is enkel toegelaten als uit de ruimtelijk economische analyse blijkt dat het behoud van de functiecategorie industrie en bedrijvigheid niet aangewezen is.

Een ruimtelijk economische analyse is maatwerk, af te stemmen op het dossier in kwestie, maar dient volgende criteria te behandelen:

  1. Situering
    Wat is de huidige toestand? Welk type vastgoed wordt er aangeboden en tegen welke voorwaarden : kantoor / magazijn / winkel / ... Welke ruimtelijk technische componenten zijn er, zoals een loskade, zwaardere vloeren, hoge plafonds, hoogspanning, lichtinval, hoge poorten, ... Is er al een basis omgevingsvergunning (bouw en milieu) die bedrijvigheid toelaat?

  2. Marktsituatie (vraag en aanbod)
    Is er leegstand? Zo ja, kan aangetoond worden dat de beschikbare ruimte actief en aan een marktconforme prijs voor vastgoed voor bedrijvigheid is aangeboden? Zijn er herstelwerken of aanpassingen nodig en mogelijk om de ruimte wel succesvol op de markt te brengen als bedrijvigheid?

  3. Overige ruimtelijke parameters
    Mobiliteit, waterhuishouding en dergelijke in functie van relevantie.

De uiteindelijke ruimtelijk economische analyse moet aantonen dat het gebouw (al dan niet met nodige ingrepen) niet opnieuw voor economische functies kan hergebruikt worden vooraleer er sprake kan zijn van een herbestemming (m.a.w. er mag geen louter financiële motivatie zijn voor de herbestemming).

Ook in het geval van herbestemming moet onderbouwd bekeken worden in hoeverre er toch een gedeelte bedrijvigheid kan behouden blijven.

Bijkomende inspiratie kan gehaald worden uit VLAIO | Ruimtelijk-economisch onderzoek . Een leidraad voor lokale besturen en Omgeving Vlaanderen | Excentriciteit in kernen ruimtelijke ontwikkeling en duurzaam vervoer - ontwikkelgids.

  1. Op bedrijventerreinen (grootschalig, KMO en productieve zones) moet bij nieuwbouw of herbouw het gelijkvloers steeds ingericht worden met een minimale plafondhoogte van zes meter, bijhorende toegangspoorten en laad- en losmogelijkheden om optimaal bereikbare en bruikbare bedrijvigheid in de sokkel te vrijwaren.

  1. Toonzalen gelinkt aan bedrijvigheid op hetzelfde perceel zijn toegestaan tenzij de bedrijvigheid louter een logistieke functie of magazijn betreft. De bruto-oppervlakte van een toonzaal mag daarenboven:
    1. Maximaal 25% van de totale gelijkvloers bruto vloeroppervlakte innemen;


    2. maximaal 25% van de totale bovengrondse bruto vloeroppervlakte bedrijvigheid bedragen;


    3. maximaal 400m² netto vloeroppervlakte verkoop van producten onder de kleinhandelscategorie “voeding” aanbieden.

 

 

8 PARKEREN

 

De openbare ruimte in de stad en het aantal parkeerplaatsen op straat is beperkt. Om de stad bereikbaar en aantrekkelijk te houden moet de parkeerdruk verlicht worden en wordt er gestreefd naar een efficiënt gebruik van parkeerplaatsen, zowel op privaat als op openbaar terrein. Door het opleggen van parkeernormen wordt iedere bouwheer verplicht om een parkeeroplossing te creëren op eigen terrein. Op die manier voorkomen we de verhoging van de parkeerdruk, en kan het openbaar domein meer en meer gevrijwaard worden van geparkeerde auto’s. De stad neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat er minder parkeerdruk op het openbaar domein komt. Vanaf 30 woongelegenheden worden er geen bewonersvergunningen meer uitgereikt.

Bij de omgevingsvergunningsaanvragen voor stedenbouwkundige handelingen geldt het POET-principe (Parkeren op Eigen Terrein). De aanvrager is verantwoordelijk voor het realiseren van de vereiste autoparkeerplaatsen en fietsparkeerplaatsen op eigen terrein.

Artikel 32 POET-principe is leidend

 

Bij de berekening van de parkeernorm is ook een aandeel voorzien voor bezoekers van het project. Het is toegelaten om parkeerplaatsen in te zetten als (private) buurtparking. Hierdoor komt er meer rotatie in het straatparkeren en zijn er minder plaatsen nodig.

  1. Bij nieuwbouw, herbouw, verbouwing, volume-uitbreiding, wijziging van het aantal woongelegenheden, functiewijziging of wijziging tussen de gedefinieerde subfuncties in paragraaf 3, moeten de normen voorzien in paragraaf 3 nageleefd worden.

  1. De autoparkeerplaatsen voor het opvangen van de parkeerbehoefte van het project moeten gerealiseerd worden binnen de perceels- of projectgrens of op aangrenzend privaat domein, waarbij een vlotte interne connectie over eigen terrein mogelijk moet zijn.

Het is mogelijk om aanpalende bestaande parkeerplaatsen te gebruiken, op voorwaarde dat deze geen invulling zijn van een andere bestaande parkeerbehoefte. De aanvrager moet een eigendomsrecht op de parkeerplaatsen aantonen. Huur- of andere tijdelijke overeenkomsten zijn niet toegelaten.

  1. Om de parkeerbehoefte van een project te bepalen, worden parkeernormen vastgelegd per functiecategorie in onderstaande tabel. De gegenereerde parkeerbehoefte wordt voor deze functies berekend door de overeenstemmende norm toe te passen op de omvang van de ontwikkeling, verbouwing, of functiewijziging Er wordt afgerond naar boven indien het bekomen cijfer na de komma groter of gelijk is aan 0,5. De afbakening van de zones is in bijlage opgenomen. De vergunningverlenende overheid kan op eigen initiatief of naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van de aanvrager, een afwijkende parkeerbehoefte toestaan.

    In het kader van het nastreven van een zuinig ruimtegebruik kan, door het gedeeld gebruik van parkeerplaatsen van functies binnen één project waarvan de mobiliteitsvraag complementair is, de totale parkeerbehoefte aangepast worden aan de hand van de methodologie beschreven in de CROW-publicatie Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen (ISBN 9789066286665).

    Uitzonderingen:

    1. Voor ééngezinswoningen waar de realisatie van de autoparkeerplaatsen op het eigen terrein niet mogelijk is, wordt geen parkeerbehoefte opgelegd. Geschrapte plaatsen bij ééngezinswoningen worden wel in rekening gebracht bij de berekening van de parkeerbehoefte van het project.


    2. De aanduiding van de interregionale en regionale multimodale knooppunten en Park en Rides is opgenomen als bijlage bij de bouwcode. Binnen een wandelafstand van 10 minuten (of 800 meter) van deze punten wordt de parkeernorm verlaagd met 50% voor interregionale knooppunten, met 30% bij regionale knooppunten en met 20% bij Park & Rides. Dit geldt voor kantoren op de basisnorm, en voor de overige functies op het aandeel bezoekersparkeren (inbegrepen in de norm).

Centrum-gebied Centrum-schil Overig gebied aandeel bezoekers
inbegrepen in norm
Project met max. 5 zelfstandige woongelegenheden 1/woning 1/woning 1/woning 0,3/woning
Project met meer dan 5 zelfstandige woongelegenheden
- woningen > 90m² NVO
- woningen 60-90m² NVO
- woningen < 60m² NVO


1,25/woning
1,05/woning
1,0/woning


1,45/woning
1,2/woning
1,1/woning


1,7/woning
1,35/woning
1,2/woning
0,3/woning
Sociale koopwoning 1/woning 1/woning 1/woning 0,3/woning
Sociale huurwoning en Sociaal Verhuurkantoor-pro en gesubsidieerde geconventioneerde huurwoningen 0,6/woning 0,6/woning 0,75/woning 0,3/woning
Kamer 0,15/woning 0,25/woning 0,25/woning 0,2/woning
Assistentiewoning 0,4/woning 0,8/woning 0,8/woning 0,3/woning
Woonzorgcentrum 0,6/kamer 0,6/kamer 0,6/kamer 60%
Kantoor 1,1/100m² BVO 1,45/100m ² BVO 1,6/100m² BVO 12.5%
Detailhandel:

< 400m² Netto handelsoppervlakte
(NHO)

400 t.e.m. 1500m² NHO

>1500m² NHO


op maat

2,65/100² NHO

5,1/100m² NHO


op maat

3,45/100² NHO

5,8/100m² NHO


op maat

4,15/100² NHO

6,6/100m² NHO


85%

93%

84%
Café > 500m²

Restaurant > 500m²
op maat

op maat
op maat

op maat
6/100m² BVO

13/100m² BVO
90%

80%
Hotel:
1*
2*
3*
4*
5*

op maat
op maat
op maat
op maat
op maat

0,8/10 kamers
2,2/10 kamers
3,1/10 kamers
4,9/10 kamers
7,6/10 kamers

2,3/10 kamers
3,9/10 kamers
4,7/10 kamers
6,8/10 kamers
10,1/10 kamers

77%
80%
77%
73%
65%
Crèche (>500 m² BVO) 0,8/100m² BVO 1,0/100m² BVO 1,1/100m² BVO 0%
Basisonderwijs 0,75/leslokaal 0,75/leslokaal 0,75/leslokaal 0%
Secundair onderwijs 3,0/100 leerlingen 3,6/100 leerlingen 3,9/100 leerlingen 11% (bezoekers zijn hier leerlingen)
Hoger onderwijs en universiteit op maat 4,5/100 student 5,4/100 student 72% (bezoekers zijn hier leerlingen)
Volwassenenonderwijs op maat 4,5/100 student 5,4/100 student 92% (bezoekers zijn hier leerlingen)
Sporthal 1,45/100m² BVO 2,0/100m² BVO 2,65/100m² BVO 96%
Gebedshuis / gemeenschapscentrum
<200 bezoekers (max. gelijktijdig aanwezige mensen)
Gebedshuis / gemeenschapscentrum
>199 bezoekers (max. gelijktijdig aanwezige mensen)
Piekbezoeker = bezoeker van de drukstbezochte wekelijkse eredienst
0,15/bezoeker

0,15/dagelijkse bezoeker
+
0,15/piek-bezoeker of vervoersplan
0,15/bezoeker

0,15/dagelijkse bezoeker
+
0,15/piek-bezoeker of vervoersplan
0,15/bezoeker

0,15/dagelijkse bezoeker
+
0,15/piek-bezoeker of vervoersplan
Nvt.

Nvt.

Huisartsenpraktijk

Norm afhankelijk van huisartsentekort: geen tekort / 25% tekort / 50% tekort
1/0,75/0,5 per behandelkamer 1,25/0,95/0,6 per behandelkamer 1,5/1,1/0,75 per behandelkamer 57%
Andere functies Op maat Op maat Op maat Op maat

De vergunningverlenende overheid kan op eigen initiatief of naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van de aanvrager, opgenomen in de toelichtingsnota, een afwijkende parkeerbehoefte toestaan.

De aanvrager motiveert de afwijking op vlak van mobiliteit, aan de hand van de methodologie beschreven in de CROW-publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (ISBN 9789066286665).De vergunningverlenende overheid kan de afwijking overwegen ten voordele van het algemeen belang of de goede ruimtelijke ordening bij grootschalige projecten.

De norm per functie verschilt al naargelang de ligging in de stad. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen centrumgebied, centrumschil en overig gebied. De gebiedsafbakening is opgenomen als bijlage bij de bouwcode.

De aanduiding van de multimodale knooppunten zijn opgenomen als bijlage bij de bouwcode. Deze multimodale knooppunten zijn onderverdeeld in 4 categorieën: interregionale, regionale, lokale en buurt. Deze worden in stad Antwerpen uitgerold onder de noemer ‘Slimme schakels’. De indeling is onder andere afhankelijk van de plaats van elk punt in het netwerk, de aangeboden verbindingen op die plaats en de toekomstplannen voor de schakel.

Verschil dagelijkse bezoeker en piekbezoeker bij gebedshuizen:

  1. dagelijkse bezoekers zijn de bezoekers die de site bezoeken voor regelmatige liturgische diensten en/of bijhorende activiteiten die samenhangen met het gebedshuis. Deze parkeerbehoefte moet op eigen terrein gerealiseerd worden.

  2. Piekbezoekers zijn bezoekers die naar het gebedshuis komen op de drukste momenten. De parkeerbehoefte wordt bij voorkeur op eigen terrein gerealiseerd. Dit kan ook elders opgevangen worden, op voorwaarde dat dit volgens het vervoersplan mogelijk is. Uit het vervoersplan moet blijken dat tijdens de exploitatie van het gebedshuis de extra piekgebruikers daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de oplossingen uit het vervoersplan.

Of er een huisartsentekort is, wordt nagegaan aan de hand van objectieve parameters die op Vlaams niveau wordt ontsloten. Het gaat om de verhouding tussen het aantal huisartsen en het aantal inwoners binnen een bepaalde afstand tot de huisarts. Vlaanderen | Departement Zorg

  1. Voor functies waarvoor geen parkeernorm werd vastgelegd, wordt de parkeerbehoefte op maat bepaald aan de hand van de CROW-kencijfers.

Voor functies die niet vermeld staan in de weergegeven tabel, worden de meest recente CROW parkeerkengetallen uit Nederland gehanteerd. Voor functies die noch vermeld zijn in de tabel van de bouwcode, noch in de CROW parkeerkengetallen, dient in de beschrijvende nota een onderbouwing en berekening te worden gedaan voor de parkeerbehoefte die het project zal genereren, met vermelding of deze al dan niet op eigen terrein kan gerealiseerd worden.

Ook voor de functies waarvoor parkeernormen werden voorzien kan in uitzonderlijke gevallen een beoordeling op maat nodig zijn. De berekening op maat gebeurt door de vergunningverlenende overheid onder meer op basis van volgende beoordelingselementen in hiërarchische volgorde:

  1. parkeernormen volgens bovenstaande tabel;

  2. BPA/RUP;

  3. CROW- kengetallen;

  4. Mobiliteitsstudie;

  5. Bedrijfsvervoersplan;

  6. Parkeeronderzoek;

  7. concrete invulling van het project: aantal gebruikers (bezoekers, werknemers, studenten,…), maximum capaciteit bij bv evenementen of sportinfrastructuur, modal split, bezetting per wagen,(boven)lokale functie, meervoudig/complementair gebruik.

  1. Bestaande parkeerplaatsen moeten zoveel mogelijk behouden blijven. Wanneer door de ontwikkeling, verbouwing of functiewijziging bestaande vergunde of vergund geachte parkeerplaatsen verdwijnen, wordt de berekende parkeerbehoefte van het project vermeerderd met het aantal geschrapte plaatsen voor zover zij noodzakelijk blijven om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de nieuwe toestand (dus met inbegrip van eventueel ongewijzigde, bestaande functies in de nieuwe toestand). Het opmaken van een parkeerboekhouding binnen de beschrijvende nota is in dergelijke situaties noodzakelijk.

  1. De uiteindelijke parkeerbehoefte van een project is de som van de berekende parkeerbehoefte volgens de overeenstemmende normen of de vaststelling ‘op maat’ en het aantal geschrapte en noodzakelijke plaatsen.

  1. De autoparkeerplaatsen worden op eigen terrein voorzien om de parkeerbehoefte op te vangen Als dat niet mogelijk is, wat moet blijken uit de vergunningsaanvraag, kan de parkeerbehoefte geheel of deels op een aanpalend terrein worden opgevangen. Indien op eigen terrein of een aanpalend terrein minder plaatsen gerealiseerd kunnen worden dan de parkeerbehoefte, wordt door de vergunningverlenende overheid het aantal ontbrekende autoparkeerplaatsen vastgesteld als het verschil tussen de parkeerbehoefte en het aantal te realiseren nuttige autoparkeerplaatsen.

Als het niet mogelijk is om de parkeerbehoefte (volledig) te realiseren, kan de aanvrager een gemotiveerde afwijking aanvragen. Hiervoor kunnen onder meer volgende stedenbouwkundige redenen aan de basis liggen:

  1. RUP/BPA legt een beperking op,

  2. De grootte en/of vorm van het perceel,

  3. Erfgoed, beschermde stads- en dorpszichten,

  4. Inrichting of gebruik van de openbare ruimte (parkeerplaatsen op openbaar domein, straatmeubilair, voetgangersgebied).

Het is mogelijk om een gemotiveerde afwijking aan te vragen als de parkeerbehoefte niet (volledig) gerealiseerd kan worden op eigen terrein.

Als de werkelijke parkeerbehoefte niet (volledig) wordt gerealiseerd op eigen terrein, moet er per ontbrekende autoparkeerplaats een financiële compensatie worden betaald, zoals bepaald in het Belastingreglement op de omgevingsvergunning.

Als de belasting van toepassing is, zal rekening worden gehouden met het aantal plaatsen dat in de bestaande toestand reeds werd afgewenteld op openbaar domein, maar dus enkel als aangetoond wordt dat het realiseren van de integrale parkeerbehoefte niet mogelijk is. Deze bijstelling kan worden toegestaan naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek van de aanvrager met opgave van de nodige gegevens (aantal wooneenheden, (bruto vloer)oppervlaktes, aantal gebruikers,…) om de parkeerbehoefte van de (geacht) vergunde toestand te kunnen berekenen.

Voor ééngezinswoningen waar realisatie niet mogelijk is, wordt geen parkeerbelasting opgelegd. Geschrapte plaatsen bij ééngezinswoningen worden wel in rekening gebracht.

  1. Voor grootschalige projecten kunnen bijkomende specifieke voorwaarden worden opgelegd.
    1. Om de uiteindelijke doelstelling van het POET-principe te doen slagen, moeten de vereiste parkeerplaatsen op eigen terrein niet enkel gerealiseerd worden, maar effectief ook in gebruik worden genomen, al dan niet door derden.


    2. De vereiste parkeerplaatsen moeten niet binnen de strikte perceelgrenzen van de afzonderlijke deelprojecten worden gerealiseerd. Er kan een geclusterde parking worden ingericht binnen het projectgebied. De geclusterde parkeerplaatsen moeten vrij toegankelijk en voor bezoekers van woonprojecten maximaal op het maaiveld van het projectgebied worden ingericht.


    3. Voor projecten waarvoor verschillende aanvragen voor opeenvolgende deelprojecten worden ingediend, moet elke aanvraag in de beschrijvende nota een actualisatie van de parkeerboekhouding bevatten.


    4. Bij projecten waar meer parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd dan noodzakelijk moet de aanvraag in de beschrijvende nota de conclusie bevatten van de voorbespreking met MPA (autonoom gemeentebedrijf mobiliteit en parkeren Antwerpen) over de mogelijke integratie van een buurtparking.

Een grootschalig project wordt gedefinieerd in artikel 4 van de bouwcode. Voor deze projecten is voorafgaande afstemming tussen aanvrager en vergunningverlenende overheid aangeraden om eventuele bijkomende voorwaarden te bespreken.

  1. Autoparkeerplaatsen moeten zo worden ingericht dat ze vlot en comfortabel bereikbaar zijn. De aanvrager duidt op het grondplan de plaatsen en circulatieruimten aan met de overeenstemmende maatlijnen. Grootschalige projecten moeten het aandeel bezoekers inbegrepen in norm realiseren met een voor derden bruikbare toegangscontrole.

Een autoparkeerplaats moet voldoende groot zijn om het gebruik en aantal te garanderen. In onderstaande tabel staan richtinggevende minimumdimensies. Afhankelijk van de intensiteit van gebruik en de bijhorende functie kan de aanvrager een andere maat toepassen.

Type Lengte Breedte Hoekplaatsen
Evenwijdig met de rijrichting 5,50 m 2,20 m 6 m lengte
30° met de rijrichting 4,20 m 2,50 m 2,80 m breedte
45° met de rijrichting 4,85 m 2,50 m 2,80 m breedte
60° met de rijrichting 5,15 m 2,50 m 2,80 m breedte
90° met de rijrichting 5,00 m 2,50 m (bruto) 2,80 m breedte

Bij parkings die bestemd zijn voor wonen mag een deel van de parkeerbehoefte gerealiseerd worden als achterliggende parkeerplaatsen. Hierbij moet minimum 1 parkeerplaats per zelfstandige woongelegenheid steeds bereikbaar zijn.

Bij parkings met een hoge parkeerfrequentie zoals bij grootwarenhuizen, rotatieparkings, … wordt aangeraden om een veilige circulatiestroom voor het voetgangersverkeer te voorzien. Die kan best duidelijk gemarkeerd zijn met signalisatie. Bij voorkeur is de circulatie voor wagens gescheiden van die van voetgangers.

Wanneer een hoge turnover gewenst is (bijvoorbeeld bij een Kiss & Ride) moet de tussenafstand 3,50 meter zijn voor haakse vakken.

 

Artikel 33 Fietsparkeren maximaal op eigen terrein

 

De aanvrager is verantwoordelijk voor het realiseren van fietsparkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt vermeden dat de fietsparkeerdruk op het openbaar domein terecht komt, ten voordele van de kwaliteit van die openbare ruimte en de leefbaarheid van de stad. Door kwalitatieve fietsvoorzieningen beschikbaar te maken, wordt het fietsgebruik aangemoedigd.

  1. Bij nieuwbouw, herbouw, verbouwing, volume-uitbreiding, wijziging van het aantal woongelegenheden, functiewijziging of wijziging tussen de gedefinieerde subfuncties in paragraaf 2 moeten minimaal de normen voorzien in paragraaf 2 nageleefd worden.

  1. Om de fietsparkeerbehoefte van een project te kunnen bepalen, zijn voor een aantal functiecategorieën fietsparkeernormen vastgelegd in onderstaande tabel. De behoefte aan fietsparkeerplaatsen wordt voor deze functies berekend door de overeenstemmende norm toe te passen bij de omvang van de ontwikkeling verbouwing of functiewijziging. Er wordt afgerond naar boven indien het bekomen cijfer na de komma groter of gelijk is aan 0,5. De fietsparkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgevangen.
Fietsparkeerplaatsen voor bewoners, personeel of leerlingen
Zelfstandige woongelegenheid 1 plaats per slaapkamer + 1 extra plaats
Kamer 1 plaats per kamer
Kantoren 1,25 plaats / 100m² BVO
Bedrijven en groothandel 0,60 plaats / 100m² BVO
Diensten en horeca 0,60 plaats / 100m² BVO
Detailhandel 0,60 plaats / 100m² NVO
Scholen
kleuteronderwijs:
lager onderwijs:
secundair onderwijs
hoger onderwijs:

3 plaatsen / 20 leerlingen
9 plaatsen / 20 leerlingen
10 plaatsen / 20 leerlingen
10 plaatsen / 20 leerlingen
  1. Voor functies waarvoor geen norm werd vastgelegd, wordt de fietsparkeerbehoefte op maat bepaald aan de hand van de CROW-kencijfers.

De berekening op maat gebeurt door de vergunningverlenende overheid onder meer op basis van volgende beoordelingselementen:

  1. vuistregel is 0,55 plaatsen/100 m² BVO;

  2. capaciteit op eigen terrein en openbare ruimte;

  3. het type van gebruik;

  4. bedrijfsvervoersplan;

  5. concrete invulling van het project: aantal gebruikers (bezoekers, werknemers, studenten,…), maximum capaciteit bij bv evenementen of sportinfrastructuur.

  1. De fietsparkeerplaatsen moeten een functioneel en comfortabel gebruik mogelijk maken. De aanvrager duidt op het grondplan de fietsparkeerplaatsen en circulatieruimten aan met de overeenstemmende maatlijnen. Een fietsparkeerplaats heeft een afmeting van minimaal 1,5 m² per fiets, inclusief circulatieruimte.

Een fietsparkeerplaats heeft een afmeting van minimaal 1,5 m² per fiets, inclusief circulatieruimte. De gewenste dimensies zijn afhankelijk van het soort fietsen en het stallingssysteem. Onderstaande maten zijn richtinggevend. Het is belangrijk dat de fietsenstallingen op een comfortabele manier bereikbaar zijn.

Voor (het verbouwen van) eengezinswoningen, waar de ruimte beperkt is, kan aanvrager een afwijkende maatvoering motiveren. De vergunningverlenende overheid dient deze afwijking te beoordelen.

Ondergrondse fietsparkeerplaatsen moeten bereikbaar zijn via een goed toegankelijke helling, een trap met fietsgoot of een lift.

Het is aangeraden om grotere fietsparkeerplaatsen te voorzien om fietsen met fietstassen, bakfietsen en speed pedelecs comfortabel te kunnen stallen. Ook als er veel rotatie is, zoals bij een supermarkt, is het aan te raden om grotere parkeerplaatsen te voorzien. Een combinatie van grotere en kleinere fietsparkeerplaatsen is mogelijk.

Type 1: Loodrecht

[image] systeem A C D
1 laag, 1 niveau 0,75 m 1,7 m (dubbel systeem)
1,8 m (enkele rij)
1,7 m
1 laag, hoog-laag 0,6 m 1,7 m (dubbel systeem)
1,8 m (enkele rij)
1,7 m

Type 2: Hoek van 45°

[image] systeem A B C D
1 niveau 0,90 m 0,60 m 1,60 m 1,60 m
hoog-laag 0,50 m 0,40 m 1,60 m 1,60 m
  1. Fietsparkeerplaatsen voor bewoners, personeel of leerlingen moeten overdekt en afsluitbaar zijn.

 

 

 

9 BIJLAGEN

 

  1. Kaart 1: afbakening centrumgebied, centrumschil en overig gebied

  2. Kaart 2: aanduiding multimodale knooppunten en park & rides

  3. Kaart 3: afbakening (kern)winkelgebieden